ECLI:NL:RBDHA:2022:12491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
12/4197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van persoonsgebonden budget wegens schending inlichtingenplicht en onjuiste besteding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een 51-jarige man met ernstige medische beperkingen, en het college van burgemeester en wethouders van Westland. Eiser had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor verschillende zorgvormen, waaronder begeleiding en huishoudelijke ondersteuning. Echter, na een rechtmatigheidsonderzoek bleek dat eiser niet de gedeclareerde zorg had ontvangen, maar in plaats daarvan meer individuele begeleiding had ontvangen dan was geïndiceerd. Dit leidde tot de conclusie dat eiser zijn pgb had gebruikt voor andere zorg dan waarvoor het was verstrekt.

Het college heeft op 21 april 2020 de indicatie voor het pgb ingetrokken, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden en onjuiste gegevens had verstrekt over de besteding van het pgb. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 12 oktober 2022 is eiser niet verschenen, terwijl de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij andere zorg ontving dan waarvoor het pgb was bedoeld.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het pgb terecht was, omdat eiser niet aan de voorwaarden voldeed en onjuiste informatie had verstrekt. De rechtbank volgde eiser niet in zijn betoog dat het college in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur handelde, aangezien eiser de mogelijkheid had om een gecontracteerde zorgaanbieder te kiezen, maar hier geen gebruik van had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4197 WMO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

gemachtigde: mr. M.K. Bhadai,
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

gemachtigde: mr. A. Blok.

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder de indicatie voor een persoonsgebonden budget (pgb) begeleiding professioneel groep basis per 1 juli 2018 ingetrokken. Verweerder heeft de indicatie pgb begeleiding professioneel individueel basis ingetrokken per 31 december 2019. Verweerder heeft de indicatie pgb huishoudelijke ondersteuning ingetrokken per 1 juni 2020. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld om voor 1 juni 2020 een gecontracteerde zorgaanbieder te kiezen.
Bij besluit van 11 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser is 51. Nadat eiser eerst een hartinfarct en daarna een herseninfarct heeft gehad, is hij halfzijdig verlamd. Daarnaast mist hij zijn rechter onderbeen en zijn twee tenen van zijn linkervoet geamputeerd.
1.2
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft verweerder eiser een pgb toegekend voor hulp bij het voeren van een huishouden met ingang van 1 november 2012. Bij besluit van 29 februari 2016 heeft verweerder eiser een pgb toegekend voor begeleiding professioneel individueel basis en begeleiding professioneel groep basis.
1.3
De zorg wordt laatstelijk verleend door Comfort Zorg en Welzijn.
1.4
Tijdens een rechtmatigheidsonderzoek is gebleken dat eiser niet de gedeclareerde begeleiding groep heeft ontvangen maar in plaats daarvan begeleiding individueel thuis ontving. Eiser heeft daardoor meer begeleiding individueel ontvangen dan was geïndiceerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om voor een pgb in aanmerking te komen. Eiser heeft onjuiste gegevens verstrekt omtrent de besteding van het pgb en zijn pgb niet of voor een ander doel gebruikt. Door dit niet te melden heeft eiser de op hem rustende informatieplicht geschonden. Daarnaast heeft eiser niet voldaan aan zijn beheertaken als pgb-houder. Hij had de door hem ingediende facturen moeten controleren.
3. Eiser voert aan dat bij het weigeren van een pgb een ‘kan’-bepaling betreft. Het is niet gebleken dat verweerder hier beleid over heeft. Eiser is bekend met medische beperkingen en verweerder handelt in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door af te wijken van het medisch advies. Eiser heeft namelijk recht op een vorm van dagbesteding.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college, indien de cliënt dit wenst, hem een pgb dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Ingevolge artikel 2.3.10, eerste lid, van de Wmo 2015 kan het college een beslissing tot verstrekking van een pgb herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt:
a. a) dat de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
d) dat de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden;
e) dat de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.
In paragraaf 4.2. van de Beleidsregels Wmo gemeente Westland 2021 (de Beleidsregels) worden regels gesteld voor het pgb.
Ingevolge artikel 4.2.2. van de Beleidsregels is de budgethouder zelf verantwoordelijk voor het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of hulp.
4.1
Tussen partijen is niet in geding dat eiser beperkingen ondervindt.
4.2
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat niet aan eiser is tegengeworpen dat hij niet pgb-vaardig is. Uit het medisch onderzoek blijkt namelijk dat eiser verstandelijk in staat is om een pgb te beheren. Wel wordt eiser verweten dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet aan verweerder te melden dat hij in plaats van begeleiding groep, meer begeleiding individueel ontving, en dat hij met zijn pgb niet de juiste zorg inkocht.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat uit de dossierstukken voldoende aannemelijk is geworden dat eiser niet de gedeclareerde begeleiding groep heeft ontvangen. Dit blijkt onder meer uit de zorgverslagen waarin staat vermeld dat de begeleiding groep ambulant bij eiser thuis wordt verleend. Daarnaast heeft eiser tijdens het onderzoek verklaart dat hij die zorg niet heeft ontvangen. Omdat de groep voornamelijk uit oudere mensen met dementie bestond, wilde eiser daar niet meer heen. Gezien de stukken in het dossier acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiser alsnog begeleiding groep heeft ontvangen.
5.2
Uit de overgelegde door eiser ingediende facturen blijkt echter dat eiser wel begeleiding groep heeft gedeclareerd. Eiser heeft dus zorg gedeclareerd die hij niet heeft ontvangen. In plaats van begeleiding groep heeft hij meer begeleiding individueel ontvangen dan was geïndiceerd. Hieruit blijkt dat eiser zijn pgb heeft gebruikt om andere zorg in te kopen dan was geïndiceerd. Het feit dat eiser kennelijk te goed van vertrouwen is geweest en de facturen die hij zijn zorgverlener ontving niet heeft gecontroleerd, dient voor zijn rekening en risico te blijven, nu eiser gekozen heeft voor een pgb waaraan de verantwoordelijkheid voor de (juiste) inkoop verbonden is.
5.3
Gezien het onder 5.1 en 5.2 is overwogen heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden om voor een pgb in aanmerking te komen. Hij heeft onjuiste informatie verstrekt over zijn pgb en zijn pgb voor een ander doel gebruikt dan waarvoor verweerder het heeft toegekend. Daarbij acht de rechtbank evident dat de betreffende informatie voor verweerder van belang was.
5.4
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder door het intrekken van de pgb’s handelt in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Nog daargelaten dat eiser deze beroepsgrond niet nader heeft geconcretiseerd, wijst de rechtbank er op dat zoals onder 4.1 is overwogen, tussen partijen niet in geschil is dat eiser (medische) beperkingen ondervindt. Dat verweerder in dat licht eiser in het primaire besluit een termijn heeft gesteld waarbinnen hij een gecontracteerde zorgaanbieder kon uitkiezen om zo alsnog de geïndiceerde zorg in natura te ontvangen, acht de rechtbank in lijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser heeft er vervolgens voor gekozen om hier geen gebruik van te maken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.