ECLI:NL:RBDHA:2022:12488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
C/09/632347 / JE RK 22-1466
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoek was ingediend door Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, de gecertificeerde instelling. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 20 oktober 2022, maar de kinderrechter heeft nu geoordeeld dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, maar dat de verlenging niet gerechtvaardigd is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er in de afgelopen jaren weinig vooruitgang is geboekt in de situatie van de kinderen. Er is een loyaliteitsconflict tussen de kinderen en de vader, en de moeder heeft aangegeven dat de kinderen geen contact met de vader willen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders eerst individuele hulpverlening moeten zoeken voordat er stappen gezet kunnen worden richting contactherstel. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, maar blijft zich zorgen maken over de ontwikkeling van de minderjarigen.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de inmenging in het gezinsleven die een ondertoezichtstelling met zich meebrengt, in redelijke verhouding moet staan tot het nagestreefde doel. In dit geval is er onvoldoende vertrouwen dat een verlenging van de ondertoezichtstelling zal bijdragen aan de ontwikkeling van de kinderen. De kinderrechter heeft de beslissing mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking die op 21 november 2022 is vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/632347 / JE RK 22-1466
Datum uitspraak: 19 oktober 2022

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 15 juli 2022 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling)
betreffende:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.J.W. Hoek, gevestigd te Alphen aan den Rijn,

[de vrouw]

de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E.M. Buijs - van Bemmel, gevestigd te Krimpen aan den IJssel.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 5 september 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 7 september 2022 tot 20 oktober 2022. De behandeling van het verzoek voor het overige is aangehouden.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- voornoemde beschikking d.d. 5 september 2022;
- de schriftelijke update d.d. 18 oktober 2022 van de gecertificeerde instelling.
Op 19 oktober 2022 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door mr. Van Pelt-de Jong, waarnemer voor de advocaat van de vader;
- de moeder.
Ter zitting heeft mr. Van Pelt-de Jong een pleitnota overgelegd. Deze is toegevoegd aan het dossier.
[minderjarige 1] is voorafgaand aan de zitting in raadkamer gehoord.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling tot 7 september 2023. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben geen contact met de vader en kunnen niet onbelast over de vader denken en praten. Zij bevinden zich in een loyaliteitsconflict en er is sprake van kindeigen problematiek, gerelateerd aan de spanningen thuis. Het lukt de ouders niet om de onderlinge verschillen aan de kant te zetten. De moeder geeft aan dat de kinderen uitspreken geen contact met de vader te willen en toe te zijn aan rust. De moeder heeft de intentie de kinderen te beschermen en staat op dit moment niet achter contactherstel tussen de kinderen en de vader. De afspraken die de gecertificeerde instelling met de ouders heeft gemaakt, worden niet altijd nagekomen en dat levert onrust op. De moeder geeft aan dat de kinderen veel stress ervaren door de inzet van hulpverlening. Dit uit zich in slecht slapen en lichamelijke klachten. Begin juli 2022 heeft de moeder een mail ontvangen van de vader, waarin hij het voorstel doet om te stoppen met de hulpverlening en samen het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen. De mail bevat een dreigende toon. Naar aanleiding van deze mail is door de gecertificeerde instelling en Enver besloten het contactmoment tussen de vader en de kinderen nog niet te plannen. De vader lijkt onvoldoende zijn emoties te kunnen beheersen.
Uit gesprekken is gebleken dat de vader geen vertrouwen heeft in de hulpverlening van Enver. Op 1 september 2022 heeft Enver middels een gesprek kenbaar gemaakt dat zij het Parallel Solo Ouderschap traject per direct stoppen. Door het stoppen van het traject van Enver is er een patstelling ontstaan, waarbij de vraag voorligt in hoeverre het contact tussen vader en de minderjarigen hersteld kan worden. De ouders zullen eerst hulpverlening moeten zoeken ten aanzien van de eigen trauma’s en opstelling richting de andere ouder, alvorens contactherstel succesvol kan zijn. De individuele hulp voor de ouders en het contactherstel lijken niet via een ondertoezichtstelling afgedwongen te kunnen worden, waardoor de doelen van de ondertoezichtstelling niet behaald kunnen worden.
Ter zitting is namens de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat er van de ouders erkenning en intrinsieke motivatie nodig is dat zij zelf tot verandering moeten komen. De betrokkenheid van de gecertificeerde instelling is onderdeel van de strijd geworden en kan hierin geen oplossing meer bieden.
Door en namens de vader is ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Er is nog geen traject van contactherstel opgestart. Dit moet zo snel mogelijk middels een andere hulpverleningsinstantie dan Enver opgestart worden. Ook moet er aandacht zijn voor de andere ontwikkelingsbedreigingen. De kinderen bevinden zich in een loyaliteitsconflict en Enver heeft de indruk dat de moeder de kinderen belast met volwassenzaken. Zonder ondertoezichtstelling zal de moeder niet meewerken aan contactherstel tussen de kinderen en de vader. Het ontbreken van contact tussen de kinderen en de vader is schadelijk voor de kinderen. De vader is volledig bereid zijn medewerking te verlenen aan alle benodigde hulpverlening. Vanuit de gecertificeerde instelling kan een schriftelijke aanwijzing gegeven worden ten aanzien van de individuele hulp voor de ouders.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. De kinderen willen rust en willen geen contact met de vader, ondanks alles wat er is geprobeerd. De kinderen hebben er geestelijke en lichamelijke klachten van. De moeder heeft er energie in gestoken om het contact te herstellen. De vader valt constant terug in zijn oude patroon en gaat dan over de grens van de moeder. Contactherstel kan niet binnen het dwingend kader worden afgedwongen volgens Enver. Parallel ouderschap is al vaak geprobeerd.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Echter, ondanks dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan, blijft het een discretionaire bevoegdheid van de kinderrechter deze op te leggen.
In dat kader is in het onderhavige geval inmiddels de vraag gerechtvaardigd of de inmenging in het gezinsleven die een (verlenging van de) ondertoezichtstelling nu eenmaal met zich brengt in redelijke verhouding staat tot het nagestreefde doel. In de regel zal bij de aanvang van een ondertoezichtstelling, wanneer nog niet - in een verplicht kader - aan de nagestreefde doelen (wegnemen van de ernstige ontwikkelingsbedreiging) is gewerkt, de afweging zodanig uitvallen dat, in het belang van het kind, een bedoelde inmenging plaatsvindt, reeds omdat deze nu eenmaal meer mogelijkheden biedt “het tij te keren.” In dergelijke gevallen past het opleggen van een ondertoezichtstelling. In dit specifieke geval, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al bijna drie jaar onder toezicht gesteld, valt deze afweging naar het oordeel van de kinderrechter echter anders uit.
In de afgelopen jaren is er bijzonder weinig progressie geboekt. Er is (uiteindelijk) ingezet op parallel solo ouderschap, maar na een mail met een dreigende toon van de vader richting de moeder en de gesprekken met de vader, waaruit blijkt dat hij geen vertrouwen heeft in de ingezette hulpverlening, heeft Enver aangegeven te stoppen met het traject. Er is al veel hulp ingezet om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen. De moeder staat op dit moment ook niet achter contactherstel, omdat zij aangeeft dat de kinderen geen contact met de vader willen en dat het in hun belang is dat zij rust krijgen en niet meer geconfronteerd worden met hulpverlening, omdat zij daar spanning van ervaren. De kinderrechter onderschrijft - mede gelet op het verloop van de ondertoezichtstelling in de afgelopen jaren - de visie van de gecertificeerde instelling dat er geen stappen gezet kunnen worden en er voor de kinderen geen veilig contact met de vader kan ontstaan, als de ouders niet eerst individuele hulpverlening zoeken en de strijd tussen de ouders onderling kunnen verminderen. De kinderen kunnen dan pas uit het loyaliteitsconflict komen en de emotionele toestemming van de ouders krijgen in het contact met de andere ouder. De kinderrechter constateert dan vervolgens dat er op dit moment bij de ouders onvoldoende beweging zichtbaar is om er enigszins op te kunnen vertrouwen dat de inzet van een nieuw hulpverleningstraject met de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling tot resultaten zou kunnen leiden. De inzet van individuele hulpverlening kan naar het oordeel van de kinderrechter ook alleen slagen als de ouders intrinsieke motivatie hebben om hieraan mee te werken. Een verlenging van de ondertoezichtstelling gaat daaraan niet bijdragen (los van de vraag in hoeverre die daarop behoort te zien).
Kortom, de kinderrechter ziet zich geconfronteerd met een situatie waarin de gecertificeerde instelling zich gedurende meerdere jaren heeft ingezet, maar waarin de haalbaarheid van na te streven doelen uit het zicht is verdwenen. In die omstandigheden is er onvoldoende rechtvaardiging om de ondertoezichtstelling te verlengen. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Dit laat echter nadrukkelijk onverlet dat de kinderrechter nog steeds zorgen heeft over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022 door mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 november 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.