ECLI:NL:RBDHA:2022:1248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
NL22.1419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 26 januari 2022, waarbij hem een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2022 behandeld, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat indien de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet, het beroep gegrond verklaard moet worden. De gemachtigde van de eiser voerde aan dat de vrijheidsontneming onrechtmatig was, omdat eiser feitelijk al toegang tot Nederland had gekregen op 23 januari 2022, en dat de maatregel van 26 januari 2022 derhalve niet rechtsgeldig was. De rechtbank oordeelde dat de eiser, na een reis als verstekeling, op 23 januari 2022 op Schiphol was aangekomen en dat hij niet de toegang was geweigerd, maar naar het AMC was gebracht voor medische zorg.

De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsontnemende maatregel vanaf het moment van opleggen onrechtmatig was, omdat eiser al toegang tot Nederland had gekregen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel met ingang van 11 februari 2022, en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.700,- voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast veroordeelde de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,00. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van J.J. Brands, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1419

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Smulders).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2022 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
De gemachtigde van eiser heeft onder meer aangevoerd dat eiser zonder wettelijke grondslag van het AMC naar Schiphol is overgebracht. Omdat eiser niet direct bij aankomst op Schiphol de toegang was geweigerd, verbleef hij feitelijk tussen 23 januari 2022 en
26 januari 2022 zonder recht of titel op het grondgebied van Nederland en is reeds daarom niet de Schengengrenscode, maar de Terugkeerrichtlijn op eiser van toepassing. Naar eiser stelt is hem op 23 januari 2022 de toegang tot Nederland verleend, wat tot gevolg heeft dat het op 26 januari 2022 opschorten van de beslissing over de toegangsweigering en de daaraan gekoppelde oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw van aanvang af onrechtmatig zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond. Eiser is na een reis als verstekeling in de wielkast van een vrachtvliegtuig vanuit Kenia op 23 januari 2022 op Schiphol aangekomen. Zijn gezondheidstoestand maakte het noodzakelijk dat hij naar het ziekenhuis werd gebracht. Verweerder heeft hem niet de toegang tot Nederland geweigerd. Eiser is door de politie en beveiliging naar het AMC gebracht. Daar heeft hij zonder vrijheidsontnemende of -beperkende maatregel verbleven tot zijn ontslag op 26 januari 2022. Vervolgens is eiser teruggebracht naar Schiphol waar hij een asielaanvraag heeft ingediend. Op diezelfde dag is de toegangsweigering uitgesteld en is eiser de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd.
Hoewel buiten twijfel staat dat verweerder de gezondheidssituatie van eiser terecht heeft laten prevaleren, is de rechtbank van oordeel dat gezien bovengenoemde omstandigheden niet anders gezegd kan worden dan dat eiser op het moment van het opleggen van de grensdetentie de grens al was gepasseerd. Aan eiser is feitelijk de toegang tot Nederland verleend op 23 januari 2022. Overigens was eiser op dat moment niet in staat kenbaar te maken dat hij asiel wenste aan te vragen.
Als eenmaal aan een vreemdeling toegang tot Nederland is verleend, kan verweerder niet meer besluiten om deze toegang te weigeren. Ook een opschorting van een dergelijke beslissing is dan niet aan de orde. Dat betekent dat verweerder ook niet bevoegd was om aan eiser de maatregel van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 op te leggen.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan in strijd is geweest met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren. Gelet hierop behoeven de overige door eiser aangevoerde beroepsgronden geen bespreking meer.
Het beroep is gegrond en de maatregel is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel met ingang van
11 februari 2022.
Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 17 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 17 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.700,-.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring met ingang van 11 februari 2022;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.700,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van J.J. Brands, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.