ECLI:NL:RBDHA:2022:12464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
09/857052-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord door meerdere verdachten in Den Haag met fatale afloop voor slachtoffer

Op 23 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen zeven verdachten, die betrokken waren bij het overlijden van de 17-jarige Myron Ampofo op 6 mei 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van moord. De feiten zijn als volgt: op de avond van 6 mei 2021 vond er een steekincident plaats in Den Haag, waarbij het slachtoffer werd gestoken in zijn linkerzij en ter plaatse overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten voorafgaand aan het incident plannen maakten om gewapend naar de locatie te gaan, met de intentie om verhaal te halen na een eerdere steekpartij. De rechtbank heeft de verdachte [M] veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden, met een bijkomende maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de ouders van het slachtoffer affectieschade en materiële schade hebben gevorderd. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/857052-21
Datum uitspraak: 23 november 2022
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak(kies tussen de alternatieven) tegen de verdachte:
[M]
[geboortedatum] 2004 [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.

1.Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zittingen van 19 augustus 2021, 4 november 2021, 13 januari 2022, 28 maart 2022, 12 mei 2022 en 2 augustus 2022 (pro forma zittingen), 18 oktober 2022 en 21 oktober 2022 (inhoudelijke behandelingen) en 9 november 2022 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).
De officier van justitie in deze zaak is mr. D.M. Kortekaas en de advocaat van de verdachte is mr. M.P. Friperson te Den Haag. De verdachte is op de zitting op 18 oktober 2022 verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/ hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- Een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of handen en/of het lichaam gestoken van die [slachtoffer] en/of
-geschopt en/of geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag),
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
één of meer (vooralsnog) onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die onbekend gebleven perso(o)n(en)
-een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of handen en/of het lichaam gestoken van die [slachtoffer] en/of
- geschopt en/of geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag)
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 6 mei 2021, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk inlichtingen/middelen en/of gelegenheid heeft verschaft, door
- met de auto naar die [slachtoffer] te zoeken en/of zich naar de plek te begeven waar die [slachtoffer] zich toen (in de buurt) bevond en/of
- door te geven waar die [slachtoffer] zich bevond en/of
- die [slachtoffer] te traceren en/of op te wachten en/of te achtervolgen en/of op te jagen en/of In te sluiten en/of aan te wijzen en/of
- die [slachtoffer] te duwen en/of trekken en/of naar de grond werken en/of
- die [slachtoffer] te slaan en/of schoppen tegen het lichaam en/of
- die [slachtoffer] vast te pakken en/of vast te houden en/of tegen te houden;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [locatie] (en nabij [locatie] ), in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het:
- achtervolgen en/of opjagen en/of insluiten en/of aanwijzen van die [slachtoffer] en/of
- duwen en/of trekken en/of naar de grond werken van die [slachtoffer] en/of
- slaan en/of schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of
- een of meerdere malen (met kracht) steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of handen, althans het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood ten gevolge heeft gehad, althans zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, te weten een of meerdere steekverwonding(en) in een of meer hand(en) en/of in de zij, althans in het lichaam voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
In de avond van 6 mei 2021 is de 17-jarige [slachtoffer] op de [locatie] in Den Haag slachtoffer geworden van een steekincident. Hij werd in zijn linkerzijde gestoken en is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. De politie is direct een onderzoek gestart. Negen van de verdachten die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen worden vervolgd voor hun betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer] . Dit is ten laste gelegd als het medeplegen van moord/doodslag (primair), dan wel medeplichtigheid aan moord/doodslag (subsidiair) dan wel openlijke geweldpleging met de dood ten gevolge (meer subsidiair).
De hoofdvraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte, al dan niet samen met een ander of anderen, strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het overlijden van [slachtoffer] .
Uit het procesdossier komt over de confrontatie op 6 mei 2021 – samengevat en voor zover hier relevant – hetgeen beschreven onder 3.4. naar voren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
De verdachte ontkent deel te hebben genomen aan het betreffende groepsgesprek op de dag
van de steekpartij. De verdachte was op deze dag niet de gebruiker van het account ‘ [naam] ’. Ten aanzien van het bericht ‘plat gaan’ heeft de verdachte verklaard dat dit knock-out gaan betekent. Nadat [slachtoffer] vermoedelijk is gestoken, rent de verdachte weg. [slachtoffer] is dan nog in leven. De medeverdachten [JD] , [GD] en [V] blijven achter en plegen verdere geweldshandelingen. Het is nimmer de bedoeling geweest van de jongens om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het enige wat ze wilden, was verhaal halen, omdat ze wilden weten wat er was gebeurd met [S] . Niet kan worden geoordeeld dat de verdachte opzet – ook niet in voorwaardelijke vorm – heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Op de beelden is te zien dat de verdachte naar [slachtoffer] wijst en dat hij [slachtoffer] op enig moment vast heeft. Deze gedragingen zijn van onvoldoende gewicht om te kunnen oordelen dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen om [slachtoffer] van het leven te beroven. De verdachte wist niet dat de anderen bewapend waren, hij had dit ook niet moeten vermoeden. De verdachte is ook in een vroeg stadium weggerend. Hij zag dat het uit de hand liep en hij wilde zich onttrekken. Dit is een contra-indicatie voor het aannemen van het medeplegen. Het opzet van de verdachte verschilt teveel van het opzet van de medeverdachten [JD] , [GD] en/of [V] . Zij zijn substantieel verder gegaan dan waar het opzet van de verdachte op gericht was. Aldus dient te worden geoordeeld dat van medeplegen geen sprake kan zijn. Uit het dossier is voldoende komen vast te staan dat de verdachten niet specifiek op zoek waren naar [slachtoffer] . Pas op het moment dat ze hem bij toeval zagen lopen, is het besluit ontstaan om specifiek hem iets aan te doen. Om die reden dient te worden geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om specifiek [slachtoffer] iets aan te doen. Er is alsdan gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Bovendien hebben de besluitvorming en de uitvoering in een plotselinge hevige drift plaatsgevonden. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Ook de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. Het vereiste dubbele opzet kan niet worden bewezen. De verdachte had in geen enkele vorm dan ook opzet op de moord c.q. doodslag.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Inleiding
In de avond van 6 mei 2021 rond 20:20 uur werd de 17-jarige [slachtoffer] op de [locatie] in Den Haag door meerdere personen aangevallen en daarbij één keer gestoken. Hij overleed ter plaatse aan de gevolgen van deze steekwond. Kort voor deze aanval vond rond 19:00 uur een gewelddadig treffen tussen twee groepen plaats op [locatie] in Den Haag. De ene groep bestond grotendeels uit jongeren uit [locatie] in Den Haag, de andere groep grotendeels uit jongeren uit [locatie] . Bij dit eerste incident werd [S] in zijn hoofd en rug gestoken. Al vroeg in het politieonderzoek is rekening gehouden met het scenario dat de achtergrond van beide steekpartijen een conflict zou kunnen zijn tussen rivaliserende drillrapgroepen.
Snapchatgesprek
Naar aanleiding van de steekpartij op [locatie] werd de telefoon van [S] onderzocht. Daarin werd een Snapchatgesprek aangetroffen met zestien deelnemende accounts, waaronder de accounts van [S] ( [naam] ), [FN] ( [naam] ), [M] ( [naam] ), [D] ( [naam] ) en [JC] ( [naam] ). [2] De deelnemers aan dit gesprek waren voor zover bekend leden van de [naam] . [3] Uit het gesprek blijkt dat [S] op 5 mei 2021 aan [FN] schreef dat hij ‘ [naam] ’ ( [naam] ) maakt. Hij noemde namen zoals ‘ [naam] ’ en ‘ [naam] ’ van leden van de andere groep, vermoedelijk [naam] , een groep met als thuisbasis [locatie] . Ook meldde hij meermalen hoe laat een ontmoeting was geregeld met de andere groep: “ [tekst] ”. Op 6 mei 2021 om 17:03 uur schrijft [FN] dat er messen mee moeten (‘ [tekst] ’). [D] schreef om 17.03 uur “ [tekst] ”. En om 17:47 uur vroeg een deelnemer in het groepsgesprek “ [tekst] ”, waarmee een mes wordt bedoeld. [S] antwoordde er twee te hebben, maar er een aan [FN] te geven. Over een machete schreef [FN] daarna: “ [tekst] .” En: “ [tekst] ”. Uit het gesprek blijkt verder dat [FN] op 6 mei 2021 om 17:46 uur plannen maakte voor het geval dat een van hun groep zou worden ‘ [tekst] ’ (gestoken). Hij schreef: “ [tekst] ”. En: “ [tekst] ”. [M] schreef dat hij ook wilde komen maar eerst een kitchen stabba (een keukenmes) ging halen en naar osso (huis) ging. Om 19:12 uur, na de steekpartij waarbij [S] zwaargewond raakte, schreef [FN] dat ‘ [tekst] ’ het misschien niet ging overleven. Hij vroeg waar de anderen waren. [M] antwoordde dat ze zo kk yusu (kanker serieus) naar [naam] ( [locatie] ) gingen, me tel osso laten (mijn telefoon thuis laten) en dat iemand plat ging. [FN] schreef dat hij zo een pijp (vuurwapen) kreeg en vroeg of iemand [JD] kon bellen. [D] schreef om 19.20 uur dat hij met 3 minuten op station Hollands Spoor is. [JC] zei dat hij [JD] zou bellen en later dat [JD] onderweg was met een vuurwapen. Uit onderzoek aan onder andere de telefoon van [JD] is gebleken dat ‘ [JD] ’ [JD] betreft. [4] [JD] belde [FN] om 19:29 uur. [5]
Camerabeelden [locatie]
Op beveiligingsbeelden van [locatie] , portiek [nummer] tot en met [nummer] , is het volgende te zien. Op 6 mei 2021 om 19:31 uur komt een blauwe personenauto het portiek aan [locatie] te [locatie] voorbijgereden. Volgens de politie vertoont deze auto grote gelijkenis met een Seat Ibiza. Enkele seconden nadat de blauwe auto door het beeld rijdt, komen twee personen van buiten het portiek in gerend. De personen worden herkend door verbalisanten als [JD] en [GD] . Ze zijn tevens woonachtig aan [locatie] en hun appartement is bereikbaar via voornoemd portiek. Om 19:32 uur gaan beiden via de trap omhoog. Om 19:33 uur komt [GD] naar beneden gerend via de trap. [GD] houdt zijn linkerhand continu in zijn linker jaszak en rent naar buiten. [JD] komt achter [GD] de trap afgerend. [JD] houdt in zijn rechterhand een voorwerp vast, gelijkend op een grote dolk. [JD] rent vervolgens ook het portiek uit. [6]
Seat Ibiza en Opel Insignia
Uit het procesdossier blijkt dat in ieder geval twee auto’s bij het incident op [locatie] waren betrokken.
Uit de gegevens van de meldkamer blijkt dat [Getuige 1] heeft verklaard dat omstreeks 20:29 uur een voertuig met kenteken [nummer] betrokken is geweest bij het incident op [locatie] . Omstreeks 20:45 uur wordt deze melding aangevuld met een getuigenverklaring van [Getuige 2] , inhoudende dat de inzittenden van een Opel Insignia, voorzien van kenteken [nummer] , betrokken zijn geweest bij het incident. [7]
Uit beelden van diverse camera’s met zicht op de [locatie] en de nabije omgeving blijkt het volgende. Een blauwe Seat Ibiza met kenteken [nummer] (hierna: de Seat) komt om 20:02:48 uur in de omgeving van [locatie] op camera’s in beeld. De Seat wordt direct gevolgd door een zwarte Opel Insignia met kenteken [nummer] (hierna: de Opel). De voertuigen rijden in de richting van [locatie] . Om 20:03:11 uur komt de Seat als eerste over [locatie] gereden. Kort daar achter komt de Opel aangereden. De voertuigen rijden in de richting van [locatie] en gaan in de richting van [locatie] . Om 20:06:54 uur komt de Seat in beeld op [locatie] . Slechts één seconde later komt de Opel in beeld. Vervolgens slaan beide voertuigen vanaf [locatie] rechtsaf [locatie] op. De Opel parkeert achteruit in een parkeervak ter hoogte van [nummer] . De Seat stopt vervolgens tien seconden naast de Opel. Te zien is dat het rechter raam van de Seat omlaag is zodra deze weer verder rijdt. Tevens stopt een Volkswagen Polo met kenteken [nummer] enkele seconden naast de Opel. Ondertussen komt een groep van zeven personen over [locatie] gelopen en deze personen slaan rechtsaf [locatie] op. De groep gaat richting [locatie] . De Opel parkeert in een parkeervak. De bestuurder van de Opel stapt uit. De bestuurder is geïdentificeerd als [N] . [N] loopt vervolgens achter de groep van zeven personen [locatie] in. [8]
De Seat wordt om 20:07:37 uur op [locatie] geparkeerd ter hoogte van [nummer] en de bestuurder, geïdentificeerd als [V] , haalt een glimmend voorwerp tevoorschijn. [9] [V] heeft verklaard dat dit glimmende voorwerp een mes betrof dat hij uit het deurvak van zijn auto heeft gehaald en in zijn broeksband heeft gedaan, waarna hij uit de auto is gestapt. Hij had het mes naar eigen zeggen vóór het uitstappen in zijn broeksband gedaan, omdat hij zich ervan bewust was dat hij zich in een gevaarlijke buurt bevond. [10]
Op camerabeelden op [locatie] is te zien dat er om 20:08:01 uur zeven personen lopen. Ze gaan [locatie] in. De personen worden omschreven als NN03, NN04, NN05, NN06, NN08, NN09 en NN10. [11] Vervolgens stapt [V] uit de Seat en gaat hij om 20:08:26 uur linksaf [locatie] in, alwaar de andere personen zich bevinden. [12]
NN-personen
Om 20:14:02 uur lopen tien personen vanuit [locatie] op. [13] Deze personen zijn nadien als volgt geïdentificeerd:
- NN01 zijnde [CX] [14]
- NN02 zijnde [V] [15]
- NN03 zijnde onbekend gebleven (rechtbank: later is gebleken dat dit [M] betreft [16] )
- NN04 zijnde [JD] [17]
- NN05 zijnde [N] [18]
- NN06 zijnde [C] [19]
- NN07 zijnde [FN] [20]
- NN08 zijnde [D] [21]
- NN09 zijnde [P] [22]
- NN010 zijnde [GD] [23]
[V] heeft verklaard dat ‘ [naam] ’ en ‘ [naam] ’ uit de buurt zouden komen en zij zouden weten wat er zou zijn gebeurd en wie wat gedaan had. [24]
De personen komen uit [locatie] en lopen in de richting van [locatie] . De eerste twee personen kijken zoekend om zich heen. Om 20:19:20 uur lopen vijf personen in de richting van [locatie] . Deze vijf personen stoppen bij de Opel en stappen in. [25] De vijf personen die instappen zijn [N] , [M] , [FN] , [D] en [C] . [26]
Tegelijkertijd lopen vier anderen, te weten [V] , [GD] , [JD] en [P] richting de Seat. Allen, behalve [GD] , stappen in die auto. [27]
Aanval
Uit de beelden van diverse camera’s blijkt het volgende. Om 20:20:06 uur komt [slachtoffer] in beeld. Hij komt, na uit de tram te zijn gestapt, uit de richting van [locatie] en loopt in de richting van [locatie] . [slachtoffer] loopt de Opel voorbij. [28] [FN] en [C] hebben verklaard dat er toen geschreeuwd en gescholden werd. [29]
De deur van de Opel gaat open en [M] stapt uit. [slachtoffer] stopt en kijkt naar achter. Hij sprint vervolgens in de richting van [locatie] . [M] rent achter [slachtoffer] aan. [M] wijst naar [slachtoffer] en roept iets. [30] Ondertussen rennen [N] , [FN] , [D] en [C] achter [M] aan, maar [N] en [FN] stoppen halverwege ter hoogte van de kruising [locatie] met [locatie] , bij [locatie] . [31] [D] rent eveneens achter [M] aan, maar draait zich ter hoogte van [locatie] om en rent weg richting [locatie] . [32] [C] rent door in de richting van de vechtpartij. [33]
[Getuige 3] heeft verklaard dat hij een zwarte auto zag, die midden op straat stilstond, waarvan de deuren opengingen en waar vier jongens uit kwamen. De langste jongen van ongeveer 1.85 meter probeerde een grijs vuurwapen in zijn linker jaszak weg te stoppen. [34] [Getuige 4] heeft verklaard dat er een jongen uit een zwarte geparkeerde stationwagen linksachter uitstapte en uit zijn rechterjaszak een grijs vuurwapen haalde. De jongen was ongeveer 1.80 meter lang. [35] [C] is de langste en breedste van de inzittenden van de Opel en heeft constant zijn handen in zijn zakken. [36] Hij heeft verklaard dat hij links achterin zat. [37] De vier personen rennen vervolgens richting supermarkt. [38]
[Getuige 5] heeft verklaard dat hij als bijrijder in een Mercedes reed en ter hoogte van [locatie] een man uit een Seat zag komen, waarvoor de bestuurder van de Mercedes moest uitwijken. De man die uitstapte, was lang en mollig en had een zilverkleurig pistool in zijn handen. [39] [Getuige 6] heeft verklaard dat er mannen uit een zwarte auto stapten waardoor hij moest remmen en uitwijken. Verder hoorde [Getuige 6] dat Yakut zei dat hij zag dat de man die linksachter uitstapte een vuurwapen vasthad. [40] Uit de beelden volgt dat het niet anders kan dan dat [Getuige 6] en [Getuige 5] voor de zwarte Opel hebben moeten uitwijken en niet voor de blauwe Seat.
Op de camerabeelden is te zien dat [GD] op het moment dat [M] achter [slachtoffer] aanrent, nog bij de Seat staat. [GD] rent vanaf de Seat richting [slachtoffer] , die in tegengestelde richting komt aanrennen. Met zijn linkerhand beweegt hij in de richting van [slachtoffer] om hem vervolgens tegen te houden. [GD] duwt [slachtoffer] richting de gevel ter hoogte van [nummer] . [slachtoffer] komt op de grond terecht. [GD] zit bovenop [slachtoffer] . [41] Daarna is te zien dat [GD] met zijn bovenlichaam steeds meer omhoog komt. Daarbij houdt hij zijn beide armen gestrekt en drukt daarmee [slachtoffer] tegen de grond. [M] komt nu bij [GD] staan. [42]
Op de camerabeelden is voorts te zien dat behalve [V] ook [JD] aan de bijrijderszijde uit de Seat stapt. Beiden rennen naar [slachtoffer] toe. Terwijl [slachtoffer] op zijn knieën zit en omhoog probeert te komen, is op de beelden te zien dat [GD] rechtsachter [slachtoffer] staat en [M] aan de linkerzijde van [slachtoffer] . Er ontstaat een worsteling tussen [GD] , [M] en [slachtoffer] . Daarbij is te zien dat [slachtoffer] verder naar de grond wordt gewerkt. [slachtoffer] draait zijn rechterzijde naar de grond. [GD] staat op dat moment achter [slachtoffer] . [M] staat bij de voeten van [slachtoffer] . Op de beelden is de linkerhand van [M] zichtbaar en is te zien dat hij daarin niets vasthoudt. [JD] komt ook in beeld. [slachtoffer] ligt op zijn rug. [M] staat bij zijn voeten. Op de beelden is te zien dat [M] de jas van [slachtoffer] grijpt met zijn linkerhand. [slachtoffer] neemt een soort zittende houding in, waarbij hij met zijn rug tegen de gevel aan zit. [JD] en [V] zijn nu ook bij de vechtpartij gekomen. Op de bewegende beelden is te zien dat [V] met zijn rechtervoet naar het onderlichaam (buik) van [slachtoffer] beweegt. Aan de reactie van [slachtoffer] te zien, raakt [V] hem, omdat hij direct zijn benen intrekt en één been weer uitstrekt. [M] staat nog steeds bij de voeten van [slachtoffer] . [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] . [GD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] . [V] , [M] , [JD] en [GD] staan heel dicht tegen [slachtoffer] aan. [slachtoffer] wordt dichter tegen de gevel aangedrukt. Op de beelden stappen [V] , [M] en [JD] een beetje terug, waardoor [slachtoffer] iets omhoog komt. [JD] staat het dichtstbij aan de rechterzijde van [slachtoffer] . Vanuit de positie van [JD] gezien, staat [V] rechts van [JD] bij de voeten van [slachtoffer] . [M] staat naast [V] ook bij de voeten van [slachtoffer] .
De linkerarm van [slachtoffer] wordt vastgehouden en hij wordt naar voren getrokken, waardoor hij naar de rechterzijde wordt gedraaid. [slachtoffer] ligt op zijn rechterzijde, steunend op zijn rechterarm. Zijn hoofd is naar beneden gebogen. Hij wordt aan zijn linkerarm van de gevel af getrokken door [M] , die bij de voeten van [slachtoffer] staat. [V] stapt achter [M] langs. [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] . Hij geeft [slachtoffer] met een gebalde vuist een klap op zijn hoofd. Het hoofd van [slachtoffer] beweegt door de klap omlaag. Linksboven komen de schoenen van [GD] in beeld. [JD] slaat met een gebalde vuist op het hoofd van [slachtoffer] . [GD] schopt [slachtoffer] in zijn rug. Als reactie op de klap beweegt [slachtoffer] zijn rechterhand naar zijn hoofd. [GD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] . [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] . [M] staat bij de voeten van [slachtoffer] en [V] staat achter [M] .
[slachtoffer] wordt aan alle kanten bewogen en er wordt aan hem getrokken. [slachtoffer] maakt zich klein door zijn hoofd en knieën naar elkaar toe te bewegen. De linkerarm van [slachtoffer] wordt nog steeds vastgehouden en er wordt aan getrokken. Doordat er aan de kleding en linkerarm van [slachtoffer] wordt getrokken, komt hij met zijn bovenlichaam iets omhoog. [GD] staat links bovenin beeld. Op de beelden is te zien dat bij het linkerbeen van [GD] iets glimmends in beeld komt. Bij het vergroten lijkt dit op een punt van een scherp voorwerp. Het glimmende voorwerp verdwijnt daarna uit beeld. [slachtoffer] wordt aan zijn linkerarm iets omhoog getrokken. Zijn rechterarm ligt op de grond. Zijn hoofd is nog voorovergebogen. [GD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] . [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] , [M] staat bij de voeten van [slachtoffer] en [V] staat achter [M] . [slachtoffer] draait met zijn rechter bovenzijde van zijn bovenlichaam richting de grond. De linkerarm van [slachtoffer] wordt vastgehouden. Aan de kleur te zien, is dat door de hand van [M] . [slachtoffer] zit ineengedoken met zijn rug richting de gevel en zijn hoofd bij zijn knieën. [GD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] , [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] bij zijn schoenen, [V] staat achter [JD] en [M] staat bij de voeten van [slachtoffer] . [slachtoffer] ligt op zijn rechterzijde op de grond steunend op zijn rechter ellenboog, met zijn rug tegen de gevel aan. Hij heeft zijn beide knieën opgetrokken. Achter [slachtoffer] , aan zijn linkerzijde, staat [GD] . De andere verdachten staan bij de voeten van [slachtoffer] . Vanaf de positie van [GD] is een snelle beweging te zien van boven naar beneden en weer naar boven. De richting van deze beweging is naar de linkerzijde van [slachtoffer] . Kort na deze snelle beweging gaat [JD] met zijn gehandschoende hand in de richting van de borst van [slachtoffer] . [slachtoffer] houdt zijn linkerarm voor zijn borst. [JD] trekt zijn hand weg van [slachtoffer] , waarbij te zien is dat hij iets in zijn handen vasthoudt. Op de bewegende beelden is te zien dat op een gegeven moment tussen [V] en [JD] een zwart langwerpig voorwerp en meerdere glimmende kleinere voorwerpen op de grond vallen. [slachtoffer] ligt op zijn rug, zijn knieën opgetrokken naar zijn borst. [43]
[M] rent weg van de vechtpartij in de richting van [locatie] . [44] Op het moment dat [M] wegrent, komt [C] aan bij de vechtpartij. [45] Tijdens het wegrennen trekt [M] zijn muts over zijn hoofd en gezicht. [M] komt aan bij [N] en [FN] . [M] , [N] en [FN] rennen vervolgens naar de Opel. [46]
Ondertussen schopt [V] met zijn rechtervoet in de richting van het onderlichaam van [slachtoffer] . [47] [JD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] . [GD] staat bij het hoofd van [slachtoffer] . Het zwarte voorwerp ligt nog steeds op de grond. [slachtoffer] draait op zijn linkerzijde met zijn hoofd naar [JD] toe. [V] stapt naar achteren. [JD] beweegt zijn rechtervoet naar achteren. [GD] staat aan de rugzijde van [slachtoffer] . [JD] maakt een schopbeweging met zijn rechtervoet naar het hoofd van [slachtoffer] . [V] is naar achteren gestapt. [slachtoffer] beweegt zijn bovenlichaam en hoofd naar achteren door de trap van [JD] . [GD] en [JD] stappen allebei naar achteren, terwijl [slachtoffer] met beide handen naar zijn hoofd grijpt. Hij ligt op zijn rug met zijn hoofd in de richting van de gevel en zijn benen richting fietspad.
[slachtoffer] komt omhoog door zijn bovenlichaam naar voren te bewegen en zijn benen en knieën op te trekken. [JD] stapt weer richting [slachtoffer] . Het zwarte voorwerp ligt nog steeds op de grond. [JD] maakt met zijn rechtervoet een schopbeweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] beweegt na de schopbeweging zijn bovenlichaam naar achteren, alsof hij geraakt is. [V] loopt langzaam naar achteren. [JD] hangt boven [slachtoffer] . [JD] heeft met zijn linkerhand de rechterbovenarm van [slachtoffer] vast. Op de beelden is te zien dat [JD] zijn rechterhand tot een vuist heeft gebald en een stootbeweging maakt naar het hoofd van [slachtoffer] . [V] loopt ondertussen langzaam terug naar de Seat. [JD] maakt een tweede stootslag naar het hoofd van [slachtoffer] . Met zijn linkerhand houdt hij nog steeds de rechter bovenarm van [slachtoffer] vast. [JD] maakt een derde stootslag naar het hoofd van [slachtoffer] . Terwijl [JD] drie keer een stoot geeft, komen ter hoogte van het hoofd van [slachtoffer] de witte schoenen van [GD] weer in beeld. [C] tikt op de rug van [GD] . [48] [C] staat naast [slachtoffer] die op de grond ligt. [49] [GD] maakt met zijn rechterschoen een trappende beweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer] . [C] rent weg, richting de Opel. [50] [JD] springt dan over de benen van [slachtoffer] en raapt verschillende voorwerpen en het langwerpige zwarte voorwerp van de grond op. [GD] rent terug naar Seat. [slachtoffer] ligt op zijn linkerzij op de grond en beweegt heel weinig. [JD] staat op en loopt terug naar de Seat. Hij kijkt in zijn handen. [JD] stopt iets in het zwarte langwerpige voorwerp. [JD] gaat terug naar [slachtoffer] . [JD] stopt iets in zijn linker jaszak. [JD] pakt met zijn beide handen de rechterarm van [slachtoffer] vast en trekt hem weg van de plek waar hij op dat moment ligt. [JD] pakt een vierde voorwerp van de grond. [JD] rent terug naar de Seat. [slachtoffer] draait zich op zijn buik en blijft liggen op de grond. [51]
[P] stapte kort voor het incident uit de Seat, maar bleef bij het rechter portier staan. [52]
Na het incident stapt [P] als eerste rechtsachter in de Seat, gevolgd door [V] die als bestuurder instapt. [GD] stapt vervolgens ook rechtsachter in en [JD] stapt in als bijrijder. [53]
[M] stapt als eerste als bijrijder in de Opel, gevolgd door [FN] , die rechtsachter plaatsneemt. [N] stapt in als bestuurder en als laatste neemt [C] links achterin plaats in de Opel. [D] rent weg in de richting van [locatie] . De Opel rijdt vervolgens weg. [54]
Huls
Onder het lichaam van [slachtoffer] is een huls gevonden van het kaliber 6.35 mm Browning. Dergelijke patronen worden doorgaans verschoten met semiautomatische pistolen. [55]
Letsel [slachtoffer]
Uit sectie is gebleken dat [slachtoffer] één keer is gestoken in zijn linkerzij. De verwonding had een lengte van circa 4,7 centimeter en een diepte van circa 17,5 centimeter. Het letsel is bij leven ontstaan door perforerende krachtinwerking met een scherprandig voorwerp, zoals een mes. Hierbij was er onder meer perforatie van de linkerborstholte, linkerlong, de milt, de lichaamsslagader (volledige doorsnijding), de onderste holle ader en de lever. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies op basis waarvan het overlijden zonder meer kan worden verklaard. [56]
Forensisch onderzoek
Bij forensisch onderzoek aan de Seat is aan de achterzijde van de hoofdsteun van de bijrijdersstoel een bloedspoor aangetroffen. Dit bloedspoor is vergeleken met de profielen van onder andere [slachtoffer] , [V] , [P] , [GD] en [JD] . Het DNA op de hoofdsteun is afkomstig van minimaal drie personen, te weten [slachtoffer] (bewijskracht: meer dan één miljard) en minimaal twee onbekende personen. [57] Tevens is bij forensisch onderzoek aan de Opel op de bijrijderszijde aan de binnenkant van de auto op de deurgreep een DNA-profiel van minimaal vier personen aangetroffen, onder wie [M] (matchkans ongeveer 41 miljoen) en minimaal drie onbekenden personen. [58]
Op de linkermouw van de jas van [slachtoffer] , ter hoogte van de onderarm (rondom) is met behulp van forensisch onderzoek een DNA-profiel van minimaal vier personen aangetroffen, waaronder een relatief grote hoeveelheid DNA van [slachtoffer] en een relatief kleine hoeveelheid DNA van [GD] (matchkans van ongeveer 17 miljoen). [59] Aan de buitenkant van het linker voorpand van de jas van [slachtoffer] , ter hoogte van de borstregio, is een DNA-profiel gevonden van minimaal drie personen, waaronder een relatief grote hoeveelheid van [slachtoffer] en [M] (matchkans van meer dan één miljard). [60] Tot slot is op het rechter jukbeen van [slachtoffer] een profiel DNA-profiel verkregen van minimaal drie personen, onder wie [slachtoffer] en [GD] (matchkans meer dan één miljard). [61]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de aangehaalde bewijsmiddelen het volgende af.
Op 6 mei 2021 om 19:00 uur werd op [locatie] in Den Haag bij een treffen tussen twee rivaliserende jeugdgroepen de 14-jarige [S] gestoken. Hij raakte zwaargewond. [FN] maakte voorafgaand aan het treffen in een Snapchatgesprek plannen voor het geval daarbij iemand van zijn groep gestoken zou worden: dan zou echt iemand plat gaan en als er dan iemand gestoken zou zijn, zou hij champagne gaan poppen. Direct na deze steekpartij meldde [FN] in het Snapchatgesprek wat er gebeurd was. Ook de verdachte nam voorafgaand en na afloop van het incident aan [locatie] deel aan het Snapchatgesprek, was van plan een mes mee te nemen naar [locatie] , maar moest eerst nog naar huis. Nadat hij hoorde wat er met [S] was gebeurd sprak de verdachte over kanker serieus naar het [locatie] gaan en ook dat er eentje plat zou gaan en dat hij zijn telefoon ging thuislaten. Door [FN] werd gesproken over een vuurwapen meenemen. De verklaring van de verdachte dat een ander die dag zijn account gebruikte acht de rechtbank ongeloofwaardig, alleen al omdat zijn bijdrage aan het groepsgesprek overeenkomt met de gebeurtenissen die daarop volgden en waarbij de verdachte zelf aanwezig was. De verdachten zijn vervolgens met zijn tienen naar [locatie] gegaan. Negen verdachten reden om 20:02 uur in twee auto’s – een Opel en een Seat – enkele minuten door de buurt. Daarna hebben ze ongeveer een kwartier gezamenlijk door de buurt rondgelopen, op zoek naar betrokkenen bij de eerdere steekpartij. Volgens de verdachte wilden ze verhaal halen. De verdachte heeft verklaard onder ‘verhaal halen’ slechts het stellen van vragen en het verkrijgen van nadere informatie te verstaan. Dit acht de rechtbank niet geloofwaardig. Het was immers de bedoeling dat er iemand plat zou gaan. Terwijl ze daar rondliepen, was [V] bewapend met een mes, was [JD] in het bezit van een grote dolk en een pistool en had ook [C] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn bezit.
Dat [C] een (imitatie)vuurwapen in zijn bezit had, baseert de rechtbank op het volgende. Door verschillende getuigen is waargenomen dat een lange jongen, die linksachter uitstapte toen [slachtoffer] de Opel passeerde, een vuurwapen vast had. Ofschoon de rechtbank niet kan vaststellen dat het om een écht vuurwapen ging, staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat het [C] is geweest die met een (imitatie)vuurwapen werd gezien. Hij heeft immers zelf verklaard dat hij links achter in de Opel zat, hij voldoet aan het door de getuigen opgegeven signalement en er is tot slot geen reden om op dit punt te twijfelen aan de waarnemingen van getuigen, aangezien meerdere getuigen onafhankelijk van elkaar hierover hebben verklaard. Daar komt nog bij dat de politie op de beelden heeft waargenomen dat [C] , al rennend in de richting van het slachtoffer en later in de richting van de Opel, steeds zijn rechterhand in zijn jaszak houdt. Zijn verklaring bij de politie dat hij in die jaszak papieren, heel veel pasjes en meerdere sleutels had zitten en om die reden tijdens het rennen zijn rechterhand in zijn jaszak hield, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Toen de verdachten niemand konden vinden, zijn ze om 20:19 uur weer in de twee auto’s gestapt. Om 20:20 uur stapte [slachtoffer] uit de tram. Hij werd vervolgens opgemerkt door [M] , die direct uit de Opel stapte en al roepend en wijzend achter [slachtoffer] is aangerend. [slachtoffer] is vervolgens in de richting van de Seat gerend waar [GD] hem tegenhield en tegen de grond heeft gewerkt. Vervolgens kwamen [M] , [JD] en [V] erbij. [JD] en [GD] hebben [slachtoffer] geschopt en geslagen en [V] heeft hem eenmaal geschopt. Op enig moment hield [M] de linkerarm van [slachtoffer] vast en is [slachtoffer] door [GD] in zijn linkerzij gestoken. Daarna zijn de verdachten weer – met uitzondering van [D] – in de twee auto’s gestapt en weggereden. [slachtoffer] is enkele minuten later, op de stoep waar hij werd neergestoken, overleden.
Dat het [GD] was die de fatale steekwond toebracht baseert de rechtbank op het volgende.
Uit de camerabeelden die van het incident zijn gemaakt, blijkt dat bij [GD] op een gegeven moment een (glimmend) voorwerp met een punt is te zien. De rechtbank heeft dit zelf ook waargenomen. Kort daarna is er een snelle beweging te zien in de richting van de linkerzijde van het [slachtoffer] . De positie van [GD] ten opzichte van [slachtoffer] op het moment van deze snelle beweging past ook bij de plaats van de toegebrachte steekwond en het inwendige verloop daarvan. Dat [GD] degene is die heeft gestoken, wordt ondersteund door het feit dat aan de achterkant van de hoofdsteun van de bijrijdersstoel van de Seat bloed van [slachtoffer] is aangetroffen, terwijl [GD] na het incident achter deze bijrijdersstoel is ingestapt en het, gelet op het feit dat [slachtoffer] al snel veel bloed verloor, aannemelijk is dat degene die heeft gestoken bloed van [slachtoffer] op zijn hand heeft gekregen.
Voorts vindt de stelling dat [GD] heeft gestoken steun in de beelden die zijn gemaakt in het portiek van de flat waar hij woonachtig is. Op die beelden is te zien dat [GD] en [JD] zich, nadat de blauwe Seat om 19:32 uur door het beeld rijdt, naar boven haasten en na ongeveer één minuut weer naar beneden komen. In de hand van [JD] is daarbij een grote dolk te zien. [GD] heeft tijdens het lopen continu zijn hand op zijn linker jaszak.
Hoewel [JD] op de beelden van de flat met een dolk te zien is, gaat de rechtbank er op basis van de bewijsmiddelen van uit dat [JD] ten tijde van het daadwerkelijke incident op de plaats delict een vuurwapen bij zich had en dit heeft gebruikt om [slachtoffer] mee te slaan. Na het incident werd onder het lichaam van [slachtoffer] een huls gevonden van het kaliber 6.35 mm Browning. De rechtbank komt tot de conclusie dat het langwerpige voorwerp dat tijdens het incident op enig moment op de grond valt een losgeraakte patroonhouder is en dat de voorwerpen die [JD] direct na het incident haastig opraapt, patronen betreffen. Voorts blijkt uit de beelden van het incident dat [JD] tijdens de geweldshandelingen iets in zijn hand heeft.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat [GD] en [JD] kort voorafgaand aan het incident thuis een vuurwapen en een dolk hebben opgehaald en deze wapens op de plaats delict ook bij zich hadden. [GD] is degene geweest die de fatale steekwond aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Medeplegen
Op grond van de genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zodanig nauw en bewust met de anderen heeft samengewerkt, dat hij als medepleger verantwoordelijk is. Hij heeft samen met anderen een plan gemaakt om gewapend naar [locatie] te gaan, is daar samen met anderen naar toegereden, is daar samen met anderen op zoek gegaan naar een of meer betrokkenen bij het eerdere steekincident waarbij [S] gewond is geraakt, heeft [slachtoffer] als een van de betrokkenen geïdentificeerd, heeft samen met anderen [slachtoffer] naar de grond gewerkt, heeft hem vastgehouden bij de arm en stond zeer dicht bij het slachtoffer toen deze gestoken werd. Na het incident is hij weggerend en vervolgens samen met de andere verdachten in een auto vertrokken.
Voorwaardelijk opzet
Door voorafgaand en tijdens de aanval op het slachtoffer te handelen op de wijze zoals hiervoor beschreven, heeft de verdachte zich minst genomen willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte het plan en het opzet, op zijn minst in de voorwaardelijke vorm, heeft gehad op het doden van [slachtoffer] . Dat de verdachte zelf geen wapen bij zich had en niet de dodelijke steek heeft toegebracht, maakt dat niet anders. Bovendien heeft hij ook niet ingegrepen toen hij zag welk ernstig geweld [JD] , [GD] en [V] op [slachtoffer] uitoefenden. Hij heeft tijdens het geweldsincident [slachtoffer] vastgepakt en aan hem getrokken, heeft niet geprobeerd [JD] , [GD] en [V] tegen te houden, is niet weggegaan en heeft geen hulp ingeroepen.
Voorbedachte raad
De samenwerking tussen de verdachten, in elk geval die tussen [M] , [JD] en [GD] , heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende kenmerken van een rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen van moord. Er is voldoende tijd en gelegenheid geweest om na te denken over het voorgenomen plan. Immers, om 19:12 uur startte de deelname van [M] aan het groepsgesprek, hij is vervolgens samen met andere verdachten in een auto gestapt en om 20:02 uur in [locatie] aangekomen waar zij enige tijd door de buurt reden. Daarna heeft hij bijna een kwartier rondgelopen met de groep verdachten, op zoek naar een betrokkene. Om 20:20 uur zag hij [slachtoffer] , een van de betrokkenen bij het neersteken van [S] . Al die tijd heeft de verdachte zich kunnen beraden op het genomen besluit dat iemand plat zou gaan, in welk verband ook werd gesproken over het meenemen van wapens.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachten niet specifiek op zoek waren naar [slachtoffer] . Pas op het moment dat ze hem bij toeval zagen lopen, ontstond het besluit om specifiek hem iets aan te doen. Om die reden dient te worden geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om specifiek [slachtoffer] iets aan te doen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Evenmin als het voor het bewijs van opzet nodig is dat de dader de identiteit van het slachtoffer heeft gekend, omdat voldoende is dat het opzet gericht was op het van het leven beroven van een ander, wie dan ook, is het voor de voorbedachte raad noodzakelijk dat het tevoren genomen besluit al betrekking heeft op de identiteit van de getroffene. De verdachten waren op zoek naar een betrokkene bij het eerdere steekincident waarbij [S] gewond was geraakt; dat ze uiteindelijk [slachtoffer] vonden, was toeval maar doet aan de voorbedachte raad niet af.
Eindconclusie
De rechtbank komt op grond van hetgeen hierboven is overwogen tot de slotsom dat de verdachte schuldig is aan het medeplegen van moord.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders
-
eenmaalmet kracht met een mes in de zij gestoken van die [slachtoffer] en
- geschopt en geslagen tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag),
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het feit en de verdachte zijn strafbaar.(vul de feitaanduidingen in)
5. De straf en maatregel
5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twee jaren met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een justitiële jeugdinrichting (hierna: de PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
5.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen aan de verdachte. Het is onduidelijk waarom de verdachte geen klinische behandeling kan ondergaan in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord, een van de zwaarste misdrijven die het Nederlandse strafrecht kent. [slachtoffer] heeft mede door toedoen van de verdachte het leven gelaten. Op de avond van 6 mei 2021 heeft de verdachte na de eerdere steekpartij op [S] , deelgenomen aan een fatale aanval op [slachtoffer] . De verdachte is [slachtoffer] achterna gerend, waarna [slachtoffer] door een medeverdachte tegen de muur is gezet. Toen [slachtoffer] op de grond lag, is hij door de verdachte en drie van zijn medeverdachten geslagen, geschopt en in zijn zij gestoken. Door zijn aanwezigheid en handelen heeft de verdachte het voor de anderen mede mogelijk gemaakt om geweld tegen [slachtoffer] uit te oefenen, waaronder de toevoeging van de dodelijke steekwond. Het slachtoffer had in zijn eentje geen schijn van kans tegen de verdachte en zijn medeverdachten.
Voor [slachtoffer] moeten deze laatste minuten van zijn leven vol angst en pijn zijn geweest. Uit het handelen van de verdachte volgt dat hij geweld niet schuwt. De rechtbank neemt dit alles de verdachte zeer kwalijk.
[slachtoffer] is ter plaatse overleden aan een diepe steekwond. De ouders van [slachtoffer] zijn door anderen geïnformeerd en ze zijn direct naar de plaats delict gegaan. Dit moet voor hen een enorm angstige en emotionele situatie zijn geweest, die ze waarschijnlijk hun verdere leven met zich mee moeten dragen. Daarbij heeft dit incident in de avond plaatsgevonden toen het nog licht was, op de openbare weg, waardoor omstanders en voorbijgangers ongewild zijn geconfronteerd met het steekincident en de gevolgen ervan.
Door het gedrag van onder andere de verdachte is de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed aangedaan. Zij zijn hun zeventienjarige zoon en broer voor altijd kwijtgeraakt. Het immense gemis van [slachtoffer] is namens de ouders, het broertje en het zusje van [slachtoffer] ter terechtzitting zeer treffend naar voren gebracht. De ouders van [slachtoffer] hebben zich onder andere afgevraagd waarom dergelijke conflicten met wapens moeten worden opgelost. Het gemak waarmee jonge jongens die avond met wapens op zak liepen, baart ook de rechtbank ernstig zorgen.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 oktober 2022. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De Raad maakt zich ernstig zorgen over het functioneren van de verdachte op alle leefgebieden. Alle ingezette (ambulante) hulpverlening en interventies, zoals begeleiding door de jeugdbeschermer, uithuisplaatsingen op jonge leeftijd, gesloten plaatsingen in civiel rechtelijk kader, inzet van een coach en intensieve behandeling, hebben tot op heden niet geleid tot het gewenste resultaat, zoals het nadenken over en het overzien van de (gevolgen van) eigen gedrag en daarmee het voorkomen van probleemgedrag en delictgedrag. De Raad vindt het zeer zorgelijk dat de verdachte niet blijkt te leren van eerder gemaakte fouten, niet heeft kunnen profiteren van de ingezette begeleiding en behandeling en zich niet aan afspraken wil/kan houden. De verdachte is in zeer grote mate zelfbepalend en wantrouwend ten opzichte van bemoeienis van anderen en hulpverlening. De Raad is van mening dat de kans op herhaling verhoogd aanwezig is en is van mening dat naast de verdachte ook zijn omgeving beschermd dient te worden vanwege zijn behoefte aan spanning, zijn impulsiviteit, zijn beperkte zelfinzicht en de mate waarin hij zich door anderen (kan) laten beïnvloeden, waarbij hij de grenzen van zichzelf en anderen overschrijdt. Hiernaast is er bij de verdachte sprake van een gebrekkige gewetensontwikkeling, waarbij hij zich niet of nauwelijks kan verplaatsen in anderen.
De ernstige problemen ten aanzien van zijn gedrag en ontwikkeling, de gecompliceerdheid van zijn problematiek en de hoge kans op herhaling behoeven langdurige en intensieve, residentiële behandeling. Het behandeltraject dient geborgd te worden door middel van een strafrechtelijk kader, aangezien de verdachte een jongen is die veel structuur en controle nodig heeft. De verwachting is dat het veranderingsproces (en de bestendiging daarvan)
langere tijd zal gaan duren. De Raad adviseert daarom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De deskundige [naam] , werkzaam bij de Raad, heeft ter terechtzitting het advies gehandhaafd. Eerdere interventies hebben niet geleid tot een positieve beïnvloeding van de verdachte. Het is noodzakelijk dat de verdachte wordt behandeld in een residentieel kader met een hoog beveiligingsniveau, waar hij zich niet zal kunnen onttrekken aan behandeling.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van 2 maart 2022, opgemaakt door GZ-psycholoog [naam] , psychiater [naam] en forensisch milieuonderzoeker [naam] . Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in. Bij de verdachte wordt ADHD vastgesteld, een beperking in de aandacht en concentratie met daarnaast verhoogde impulsiviteit. Hiermee samenhangend is de verdachte prikkelgevoelig. Zijn vermogen tot organiseren is beperkt en hij is geneigd tot het opzoeken van spanningsvolle situaties. Tevens is een hiermee samenhangend beperkt vermogen tot zelfreflectie en een verstoorde emotie- en agressieregulatie aanwezig. Deze aspecten kunnen echter niet los worden gezien van de ontwikkeling die de verdachte doormaakte. De context waarin de verdachte opgroeide, kenmerkte zich vanaf jonge leeftijd door onveiligheid en onvoorspelbaarheid, zowel uitgaande van de personen die zorg dienden te dragen voor hem, als uitgaande van de telkens wisselende omstandigheden waarin hij zich bevond. Deze context, waarin sprake was van ernstig tekortschietende affectieve en pedagogische omstandigheden, heeft bijgedragen aan het ontstaan van ernstige hechtingsproblematiek, zich nu uitend in een basaal wantrouwen, een beperkt vermogen om daadwerkelijk verbinding met de ander aan te gaan en beperkte mentaliserende vermogens, waaronder een beperkt reflectievermogen. In gedragsmatige zin wordt een antisociale houding gezien, met een neiging tot externaliseren van eigen verantwoordelijkheid, bagatelliseren van eigen handelen en een egocentrische levenshouding met weinig wederkerigheid en empathie. Tevens is er sprake van een zelfbepalende houding met verzet jegens gezagsfiguren. Zijn geweten is beperkt ontwikkeld en het functioneren daarvan hangt sterk samen met de context. Onder de zelfbepalende, antisociale houding worden narcistische kenmerken in de vorm van een verhoogde krenkbaarheid en zelfoverschatting gezien. De verdachte heeft moeite met aangesproken worden op zijn gedrag, geeft dan telkens een weerwoord en reageert snel boos of gekrenkt, hoewel hij dat zelf niet als zodanig ervaart. In de kern is er echter sprake van een basaal wantrouwen als gevolg van de verstoord verlopen hechting, een weinig uitgerijpte identiteit en het snel overspoeld worden door emoties als hij de situatie (in emotioneel opzicht) onvoldoende kan overzien of meester is. Deze aspecten kunnen ook als borderline kenmerken getypeerd worden. Er is dan ook sprake van een zekere verharding, waardoor hij zich moeilijk bereikbaar opstelt. In classificerende zin kan tevens gesproken worden van een ernstige oppositionele-opstandige gedragsstoornis. Onderzoek van zijn intelligentie leert dat hij op beneden gemiddeld intelligent niveau functioneert.
Hoewel de verdachte, mede door zijn neiging om spanning op te zoeken en zijn behoefte aan erkenning door leeftijdsgenoten, zich mogelijk sneller aan zal sluiten bij een groep en daardoor onderdeel kan worden van een groepsproces, zijn er op basis van dit onderzoek geen aanwijzingen voor een verhoogde beïnvloedbaarheid, noch voor het innemen van een voor anderen bepalende rol binnen een groep.
Bij de verdachte is, samenhangend met de geconstateerde ADHD, sprake van verhoogde impulsiviteit, een verminderd vermogen tot planning en het minder overzien van consequenties. Deze beperkingen zijn echter niet dermate ernstig dat de verdachte zijn gedrag niet in een richting kan sturen. Als onmiddellijke reactie op een situatie kan hij wel impulsief reageren. Het scenario zoals naar voren komend uit het strafdossier suggereert echter een plan van aanpak. Daarnaast kan vanuit de diagnostiek geen direct verband tussen verhoogde spanning en ontregeling van emoties enerzijds en het gebruik van fysiek geweld anderzijds worden onderbouwd. De geconstateerde stoornis vormde in bovenstaand scenario geen duidelijke beperking van zijn keuzevrijheid, van zijn vermogen om de ernst van de later gepleegde feiten – indien bewezen geacht – te beseffen en van zijn vermogen om te handelen naar dat besef. De onderzoekers zien onvoldoende argumenten voor een advies om het tenlastegelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
Gezien het beschreven profiel van de verdachte, met een neiging tot spanning zoeken en daarnaast een verhoogde krenkbaarheid en gebrekkige empathie, kan verondersteld worden dat de context die binnen een groep geboden wordt, bijdraagt aan een verhoogd risico op gewelddadig gedrag. Hoewel er niet rechtstreeks een verband tussen psychopathologie en recidivegevaar onderbouwd kan worden, komen er vanuit het diagnostisch beeld wel veel factoren naar voren die risicoverhogend zijn voor gewelddadig gedrag in de toekomst, terwijl beschermende factoren in belangrijke mate ontbreken. Onderzoekers schatten het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst binnen een onvoldoende aan de beperkingen van de verdachte tegemoetkomende context dan ook in als hoog. Mocht hij daarbij deel uitmaken van de drillrapscene, dan is dit een zeer ongunstige combinatie met zijn pathologie en kan dit een negatieve uitwerking hebben op zijn morele keuzes en het gebruik van agressie.
Gezien de vastgestelde psychopathologie, waarin impulsief en zelfbepalend gedrag op de voorgrond staat, terwijl een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling als gevolg van ernstige
hechtingsproblematiek onderliggend zijn functioneren bepaalt, wordt behandeling, mede ter
bevordering van een gunstige (persoonlijkheids)ontwikkeling noodzakelijk geacht. Een dergelijke behandeling dient klinisch te starten, gezien de ernst van de zorgelijke ontwikkeling, het ontbreken van probleembesef bij de verdachte en het gesignaleerde risico. Gezien de ernst van de problematiek en het thans ontbreken van motivatie, wordt een langer durende behandeling voorzien. Tevens wordt een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk geacht, gezien het verhoogde risico van agressie en de mogelijke groepsdruk (voor geweld en represailles) vanuit de drillrapscene (mits bewezen). De verdachte wordt thans verdacht van een zeer ernstig feit. Dit alles leidt ertoe dat onderzoekers adviseren de verdachte de PIJ-maatregel op te leggen. Het is, mede gezien de niet gemotiveerde houding van de verdachte voor behandeling en de te verwachten behandelduur, niet mogelijk deze behandeling binnen een voorwaardelijk kader uit te voeren.
GZ-psycholoog [naam] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 oktober 2021. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van langdurige jeugddetentie. De maximale detentiestraf voor een verdachte, die ten tijde van het plegen van het feit 17 jaar oud is, is vierentwintig maanden jeugddetentie. Deze straf is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden.
PIJ-maatregel
Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De verdediging heeft verzocht om de PIJ-maatregel in een voorwaardelijk kader op te leggen. De rechtbank is echter met de psychiater, de psycholoog en de Raad van oordeel dat dit vanwege de ernst van de problematiek van de verdachte geen passend alternatief is voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De deskundigen hebben de noodzaak van een hoog beveiligingsniveau en langdurige klinische behandeling uitvoerig gemotiveerd. Behandeling van de verdachte vanuit het ambulante kader zal onvoldoende resultaten bieden.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaren niet te boven gaat.

6.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[BP1] , [BP2] , [BP3] en [BP4] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces.
De benadeelde partij [BP1] (de vader van [slachtoffer] ) vordert een bedrag van
€ 4.901,84 aan materiële schade en € 35.000,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade en schade wegens de aantasting in persoon, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [BP2] (de moeder van [slachtoffer] ) vordert een bedrag van
€ 5.982,23 aan materiële schade en € 35.000,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade en schade wegens de aantasting in persoon, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [BP3] (de zus van [slachtoffer] ) vordert een bedrag van
€ 17.500,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [BP4] (de broer van [slachtoffer] ) vordert een bedrag van
€ 17.500,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen integraal kunnen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. [M] is hoofdelijk aansprakelijk voor de gevorderde schade.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de gevorderde schade van [BP2] en [BP1] de aantasting in persoon onvoldoende is onderbouwd. Onvoldoende is gebleken dat van een dusdanig geestelijk letsel sprake is dat een andere schade dan affectieschade voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. De benadeelde partijen [BP2] en [BP1] dienen ten aanzien van deze schade niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de affectieschade en de gevorderde materiële schade heeft de verdediging zich gerefereerd.
Ten aanzien van [BP3] en [BP4] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, dan wel dienen te worden afgewezen. Broer en zus kunnen ten aanzien van de affectieschade alleen een beroep doen op de hardheidsclausule. Daar is hier geen sprake van.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat de gebeurtenissen van 6 mei 2021 een enorme impact hebben gehad op alle betrokkenen en tot groot verdriet hebben geleid. Dit zal op geen enkele wijze kunnen worden gecompenseerd. De rechtbank benadrukt dit, omdat de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen een juridische beoordeling is die onmogelijk ook de mate van verdriet van de nabestaanden om het gemis van hun zoon en broer tot uitdrukking kan brengen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht.
Affectieschade ouders
Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) affectieschade te vorderen. Voor de hoogte van de vergoeding zijn in het Besluit vergoeding affectieschade forfaitaire bedragen vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg is van het handelen van de verdachte. Hiermee is de grond voor vergoeding van affectieschade gegeven. De gevorderde bedragen door de benadeelde partijen zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal de gevorderde bedragen aan affectieschade dan ook geheel toewijzen, te weten € 20.000,- voor zowel [BP1] als [BP2] .
Affectieschade broer en zus
In artikel 6:108, lid 4, BW is gespecificeerd wie voor de affectieschade in aanmerking komen. Indien een vordering niet onder een van de categorieën uit de wet valt, kan een beroep gedaan worden op de hardheidsclausule (categorie g van artikel 6:108, lid 4, BW), als een persoon meent toch als naaste in de zin van deze wet te moeten worden aangemerkt. In dat geval zal die benadeelde partij moeten aantonen dat sprake was van een hechte, affectieve relatie met de persoon die is overleden.
De vorderingen die door [BP3] en [BP4] zijn ingediend als broer en zus van het slachtoffer vallen niet onder (een van) de genoemde categorieën uit de wet. Het uitgangspunt in de wet is namelijk dat broers en zussen geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie, die (zeer) uitgaat boven de ‘gewone’ hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben, is ook ruimte voor vergoeding van affectieschade aan een broer of zus (de hierboven genoemde hardheidsclausule).
De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden geen termen aanwezig zijn voor toewijzing van de verzoeken tot toewijzing van affectieschade. Zonder af te doen aan de waardevolle band die de nabestaanden met hun broer hadden en hoe invoelbaar hun leed ook is, is de rechtbank van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden niet een beroep op de wettelijke hardheidsclausule rechtvaardigen, omdat niet voldoende is onderbouwd dat de verhouding tussen de nabestaanden en hun overleden broer sterk afweek van wat in het algemeen gebruikelijk is tussen broers en zussen binnen een gezin.
Schade voor aantasting in persoon
De raadsvrouw van de ouders heeft zich op het standpunt gesteld dat naast een vergoeding voor ‘affectieschade’ op grond van artikel 6:107, lid 1 sub b, BW een schadevergoeding voor ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW passend en redelijk is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Doel van de Wet affectieschade is om een symbolisch bedrag te vergoeden ten aanzien van het ernstige leed dat nabestaanden en naasten hebben geleden. Dit leed kan zijn ontstaan doordat een dierbare ten gevolge van een strafbaar feit, een medische fout of een verkeersongeval is overleden of ernstig letsel heeft opgelopen. De schadevergoeding is slechts een middel tot erkenning van dit leed en ter genoegdoening van deze slachtoffers. Daarnaast wordt beoogd met het recht op vergoeding van affectieschade deze naasten een zekere genoegdoening te verschaffen in die zin dat hun geschokte rechtsgevoel wordt verzacht, doordat van de aansprakelijke persoon een opoffering wordt verlangd.
Bij de introductie van de Wet affectieschade is geen principiële gemotiveerde keuze gemaakt op het punt van de samenloop tussen vergoeding van affectieschade en andere vergoedingen voor immateriële schade van nabestaanden, zoals aantasting in de persoon op andere wijze. [62] De rechtbank acht het evenwel in dit specifieke geval niet mogelijk om schadecomponenten door ernstig leed dan wel door ander geestelijk letsel voldoende te onderscheiden, aangezien door en/of namens de benadeelde partijen [BP1] en [BP2] onvoldoende concrete gegevens (bijvoorbeeld in de vorm van medische stukken) zijn aangedragen, waaruit kan volgen dat bij hen in verband met het bewezen strafbare feit psychische schade in de zin van geestelijk letsel is ontstaan en deze psychische schade voorts hoger uitvalt dan de bij Wet affectieschade vastgestelde bedragen. De vordering is op dit punt onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade
Daarnaast is komen vast te staan dat aan [BP1] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 310,58. De schade bestaat uit:
  • € 260,- voor kosten aan het rouwstuk;
  • € 50,58 aan kosten voor de huisarts voor het opvragen van het medisch dossier.
Niet is vast komen te staan dat de onderstaande posten in rechtstreeks verband staan tot het bewezen verklaarde feit:
  • € 4.176,16 aan kosten voor de vliegtickets van familieleden;
  • € 415,10 aan kosten voor begrafenis kleding.
De rechtbank zal de benadeelde partij [BP1] derhalve niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de voornoemde posten.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan [BP2] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en niet betwist, zodat deze schade eveneens zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.982,23. De schade bestaat uit:
  • € 2.759,- aan uitvaartkosten;
  • € 3.113,65 aan kosten voor een gedenkteken;
  • € 50,58 aan kosten voor de huisarts voor het opvragen van het medisch dossier;
  • € 59,- aan kosten voor de reparatie van de bril van [slachtoffer] .
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend (vul de feitaanduidingen in)samen met (vul de feitaanduidingen in)mededaders heeft gepleegd, zijn ze daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de (vul de feitaanduidingen in)mededaders de benadeelde partijen betalen, is de verdachte in zoverre jegens (vul de feitaanduidingen in)de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 mei 2021.
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
6.4
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [BP1] een schadevergoeding betalen van
€ 20.310,58(vul de feitaanduidingen in), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
De verdachte moet de benadeelde partij [BP2] een schadevergoeding betalen van

25.982,23(vul de feitaanduidingen in), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

7.Beslag

7.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de (vul de feitaanduidingen in)in beslag genomen telefoon(vul de feitaanduidingen in) verbeurd te verklaren en de kleding terug te geven aan de verdachte.
7.2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de telefoon aan de verdachte terug te geven.
7.3
Beoordeling
De in beslag genomen telefoon zal worden verbeurd verklaard. Het(vul de feitaanduidingen in) bewezen verklaarde feit (vul de feitaanduidingen in)is(vul de feitaanduidingen in) met behulp van dit (vul de feitaanduidingen in)voorwerp (vul de feitaanduidingen in)voorbereid.
Ten aanzien van (vul de feitaanduidingen in)de in beslag genomen kleding(vul de feitaanduidingen in) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
33, 33a, 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg en 289 van het Wetboek van Strafrecht(vul de feitaanduidingen in).
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en kwalificeert dit als
medeplegen van moord;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot
een
jeugddetentievoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
beslag
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd(vul goederen in)(maak een keuze)als bijkomende straf(vul goederen in): 1.00 STK Telefoontoestel Kl: zwart IPHONE;
- gelast de teruggave aan de verdachte van: (vul goederen in)
1
STK Broek Kl: zwart, NIKE
1
STK Jas Kl: zwart SUBLEVEL
1
PR Schoenen NIKE;
schadevergoeding
veroordeelt de verdachte tot betaling van een bedrag van €
20.310,58, hoofdelijk met zijn mededaders, aan de benadeelde partij
[BP1], bestaande uit € 310,58 aan materiële schade en € 20.000,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte tot betaling van een bedrag van €
25.982,23, hoofdelijk met zijn mededaders, aan de benadeelde partij
[BP2], bestaande uit € 5.982,23 aan materiële schade en € 20.000,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij
[BP3]niet-ontvankelijk in haar vordering; bepaalt dat deze vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij
[BP4]niet-ontvankelijk in zijn vordering; bepaalt dat deze vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [BP1] te betalen €
20.310,58, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [BP2] te betalen €
25.982,23, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter,
en mr. A.P. Sno kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 23 november 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL [nummer] , van de politie eenheid Team Grootschalige Opsporing Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 1288), het forensisch proces-verbaal met nummer PL [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing, met bijlagen (doorgenummerd, p. 1 t/m 688), het proces-verbaal persoonsdossier [M] met het nummer PL [nummer] , van de politie eenheid Team Grootschalige Opsporing Den Haag (doorgenummerd p. 1 t/m 130), het proces-verbaal persoonsdossier [C] met het nummer PL [nummer] , van de politie eenheid Team Grootschalige Opsporing Den Haag (doorgenummerd p. 1 t/m 91) en het proces-verbaal persoonsdossier [FN] met het nummer PL [nummer] , van de politie eenheid Team Grootschalige Opsporing Den Haag (doorgenummerd p. 1 t/m 116).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 520 tot en met 576
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1146 tot en met 1149
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 819 tot en met 825
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 820 en 821
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 261 tot en met 266
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 109
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 451 tot en met 456 en proces-verbaal van bevindingen, p. 787 tot en met 801
9.Proces-verbaal van bevindingen p. 283 tot en met 286
10.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 207
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 147 e.v.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 123 e.v.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 433
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 147
16.Proces-verbaal van verhoor [M] , p. 53 (persoonsdossier)
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 203, proces-verbaal van bevindingen, p. 225, proces-verbaal van bevindingen p. 229 en proces-verbaal van bevindingen, p. 234
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 127
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 587 en proces-verbaal van bevindingen, p. 627
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 406 en proces-verbaal van bevindingen, p. 420
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 386, Proces-verbaal van bevindingen, p. 398 en proces-verbaal van bevindingen, p. 401
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 339, proces-verbaal van bevindingen, p. 351
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 238, proces-verbaal van bevindingen, p. 250, proces-verbaal van bevindingen, p. 256
24.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 124
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. 456, proces-verbaal van bevindingen, p. 639 en 640
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 774
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 124, proces-verbaal van bevindingen, p. 740 tot en met 742
29.Proces-verbaal van verhoor [FN] , p. 58 en 64 (persoonsdossier) en proces-verbaal van verhoor [C] p. 67 (persoonsdossier)
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 124, proces-verbaal van bevindingen, p. 740 tot en met 742
31.Proces-verbaal van bevindingen, p. 129 en proces-verbaal van bevindingen, p. 418
32.Proces-verbaal van bevindingen, p. 392 tot en met 394
33.Proces-verbaal van bevindingen, p. 601
34.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige 3] , p. 103 en 104
35.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige 4] , p. 106 en 107
36.Proces-verbaal van bevindingen, p. 639 tot en met 641
37.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm
38.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige 3] , p. 103 en 104
39.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige 5] , p. 100
40.Proces-verbaal van verhoor [Getuige 6] , p. 720
41.Proces-verbaal van bevindingen, p. 744 e.v.
42.Proces-verbaal van bevindingen, p. 732 e.v.
43.Proces-verbaal van bevindingen, p. 732 tot en met 762
44.Proces-verbaal van bevindingen, p. 621
45.Proces-verbaal van bevindingen, p. 602
46.Proces-verbaal van bevindingen, p. 623
47.Proces-verbaal van bevindingen, p. 762
48.Proces-verbaal van bevindingen, p. 711
49.Proces-verbaal van bevindingen, p. 602 tot en met 605
50.Proces-verbaal van bevindingen, p. 604
51.Proces-verbaal van bevindingen, p. 762 tot en met 773
52.Proces-verbaal van bevindingen, p. 774
53.Proces-verbaal van bevindingen p. 774 tot en met 775
54.Proces-verbaal van bevindingen, p. 459 tot en met 462
55.Een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 560 en 561 (forensisch dossier)
56.Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 1 juni 2021, [nummer] , opgemaakt door [naam]
57.Proces-verbaal van bevindingen, p. 684 en een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 691
58.Proces-verbaal van forensisch onderzoek voertuig, p. 200 (forensisch dossier) en een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 572 en 573 (forensisch dossier)
59.Een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 571 en 573 (forensisch dossier)
60.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, p. 22 en een geschrift te weten een NFI-rapport, p. 567, 570 en 573 (forensisch dossier)
61.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, p. 22 en een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 567, 570 en 573
62.ECLI: [nummer] .