ECLI:NL:RBDHA:2022:12446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
09/842154-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zeven verdachten voor medeplegen van moord na steekincident in Den Haag

Op 23 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag zeven verdachten veroordeeld voor hun rol in de dood van de 17-jarige Myron Ampofo, die op 6 mei 2021 in Den Haag werd gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan medeplegen van moord. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de hoofdverdachte, [GD], de fatale steekwond heeft toegebracht. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden, getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De verdachten waren betrokken bij een gewelddadige confrontatie die volgde op een eerder steekincident. De rechtbank legde aan [GD] een gevangenisstraf van 12 jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden. De rechtbank benadrukte dat het geweld niet alleen het leven van het slachtoffer heeft geëist, maar ook onherstelbaar leed heeft veroorzaakt voor zijn familie. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842154-21
Datum uitspraak: 23 november 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[GD] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De
Schie.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 augustus 2021, 21 oktober 2021, 13 januari 2022, 1 april 2022, 16 mei 2022, 2 augustus 2022 (telkens pro forma), 25 oktober 2022 (inhoudelijke behandeling) en 9 november 2022 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. L.A.R. Newoor naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/ hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- Een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of handen en/of het lichaam gestoken van die [slachtoffer] en/of
-geschopt en/of geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag),
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
één of meer (vooralsnog) onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die onbekend gebleven perso(o)n(en)
-een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of handen en/of het lichaam gestoken van die [slachtoffer] en/of
- geschopt en/of geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag)
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 6 mei 2021, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk inlichtingen/middelen en/of gelegenheid heeft verschaft, door
- met de auto naar die [slachtoffer] te zoeken en/of zich naar de plek te begeven waar die [slachtoffer] zich toen (in de buurt) bevond en/of
- door te geven waar die [slachtoffer] zich bevond en/of
- die [slachtoffer] te traceren en/of op te wachten en/of te achtervolgen en/of op te jagen en/of In te sluiten en/of aan te wijzen en/of
- die [slachtoffer] te duwen en/of trekken en/of naar de grond werken en/of
- die [slachtoffer] te slaan en/of schoppen tegen het lichaam en/of
- die [slachtoffer] vast te pakken en/of vast te houden en/of tegen te houden;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [locatie 1] (en nabij de [locatie 2] ), in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het:
- achtervolgen en/of opjagen en/of insluiten en/of aanwijzen van die [slachtoffer] en/of
- duwen en/of trekken en/of naar de grond werken van die [slachtoffer] en/of
- slaan en/of schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of
- een of meerdere malen (met kracht) steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of handen, althans het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood ten gevolge heeft gehad, althans zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, te weten een of meerdere steekverwonding(en) in een of meer hand(en) en/of in de zij, althans in het lichaam voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
In de avond van 6 mei 2021 is de 17-jarige [slachtoffer] op de [locatie 1] in Den Haag slachtoffer geworden van een steekincident. Hij werd in zijn linkerzijde gestoken en is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.. De politie is direct een onderzoek gestart. Negen van de verdachten die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen, worden vervolgd voor hun betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer] . Dit is ten laste gelegd als het medeplegen van moord/doodslag (primair), dan wel medeplichtigheid aan moord/doodslag (subsidiair) dan wel openlijke geweldpleging met de dood ten gevolge (meer subsidiair).
De hoofdvraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte, al dan niet samen met een ander of anderen, strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het overlijden van [slachtoffer] .
Uit het procesdossier komt over de confrontatie op 6 mei 2021 – samengevat en voor zover hier relevant – hetgeen beschreven onder 3.4. naar voren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van of de medeplichtigheid aan moord of doodslag, omdat niet vast is komen te staan wie de dodelijke steekverwonding heeft toegebracht. Er is ook niet gebleken dat sprake is van voorbedachte raad. De handelingen van de verdachte zouden in het uiterste geval kunnen leiden tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging, zonder het strafverzwarende gevolg.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Inleiding
In de avond van 6 mei 2021 rond 20:20 uur werd de 17-jarige [slachtoffer] op de [locatie 1] in Den Haag door meerdere personen aangevallen en daarbij één keer gestoken. Hij overleed ter plaatse aan de gevolgen van deze steekwond. Kort voor deze aanval vond rond 19:00 uur een gewelddadig treffen tussen twee groepen plaats op de [locatie 3] in Den Haag. De ene groep bestond grotendeels uit jongeren uit [locatie 4] in Den Haag, de andere groep grotendeels uit jongeren uit Delft. Bij dit eerste incident werd [S] in zijn hoofd en rug gestoken. Al vroeg in het politieonderzoek is rekening gehouden met het scenario dat de achtergrond van beide steekpartijen een conflict zou kunnen zijn tussen rivaliserende drillrapgroepen.
Snapchatgesprek
Naar aanleiding van de steekpartij op de [locatie 3] werd de telefoon van [S] onderzocht. Daarin werd een Snapchatgesprek aangetroffen met zestien deelnemende accounts, waaronder de accounts van [S] ( [Snapchat] ), [FN] ( [Snapchat2] ), [M] ( [Snapchat1] ), [D] ( [Snapchat3] ) en [JC] ( [Snapchat4] ). [2] De deelnemers aan dit gesprek waren voor zover bekend leden van de Delftse drillrapgroep [naam 1] . [3] Uit het gesprek blijkt dat [S] op 5 mei 2021 aan [FN] schreef dat hij ‘drill’ (drillrap) maakt. Hij noemde namen zoals ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 3] ’ van leden van de andere groep, vermoedelijk [naam 4] , een groep met als thuisbasis [locatie 4] . Ook meldde hij meermalen hoe laat een ontmoeting was geregeld met de andere groep: “Is 7 uur”. Op 6 mei 2021 om 17:03 uur schrijft [FN] dat er messen mee moeten (‘neem kitchen’). [D] schreef om 17.03 uur “Beste gooie er een gwn op die man”. En om 17:47 uur vroeg een deelnemer in het groepsgesprek “heb je alleen die ZK”, waarmee een mes wordt bedoeld. [S] antwoordde er twee te hebben, maar er een aan [FN] te geven. Over een machete schreef [FN] daarna: “dies nodig voor vandaag jonge komt goed van pas.” En: “Vandaag moeten we die tunes waarmaken”. Uit het gesprek blijkt verder dat [FN] op 6 mei 2021 om 17:46 uur plannen maakte voor het geval dat een van hun groep zou worden ‘gecheft’ (gestoken). Hij schreef: “Dan gaat iemand echt plat”. En: “Vandaag als iemand gecheft is ga ik champagne poppen”. [M] schreef dat hij ook wilde komen maar eerst een kitchen stabba (een keukenmes) ging halen en naar osso (huis) ging. Om 19:12 uur, na de steekpartij waarbij [S] zwaargewond raakte, schreef [FN] dat ‘Chef’ het misschien niet ging overleven. Hij vroeg waar de anderen waren. [M] antwoordde dat ze zo kk yusu (kanker serieus) naar [naam 4] ( [locatie 4] ) gingen, me tel osso laten (mijn telefoon thuis laten) en dat iemand plat ging. [FN] schreef dat hij zo een pijp (vuurwapen) kreeg en vroeg of iemand [JD] kon bellen. [D] schreef om 19.20 uur dat hij met 3 minuten op station Hollands Spoor is. [JC] zei dat hij [JD] zou bellen en later dat [JD] onderweg was met een vuurwapen. Uit onderzoek aan onder andere de telefoon van [JD] is gebleken dat ‘ [JD] ’ [JD] betreft. [4] [JD] belde [FN] om 19:29 uur. [5]
Camerabeelden [locatie 5]
Op beveiligingsbeelden van de [locatie 5] , is het volgende te zien. Op 6 mei 2021 om 19:31 uur komt een blauwe personenauto het portiek aan de [locatie 5] te Delft voorbijgereden. Volgens de politie vertoont deze auto grote gelijkenis met een Seat Ibiza. Enkele seconden nadat de blauwe auto door het beeld rijdt, komen twee personen van buiten het portiek in gerend. De personen worden herkend door verbalisanten als [JD] en [GD] . Ze zijn tevens woonachtig aan de [locatie 5] en hun appartement is bereikbaar via voornoemd portiek. Om 19:32 uur gaan beiden via de trap omhoog. Om 19:33 uur komt [GD] naar beneden gerend via de trap. [GD] houdt zijn linkerhand continu in zijn linker jaszak en rent naar buiten. [JD] komt achter [GD] de trap afgerend. [JD] houdt in zijn rechterhand een voorwerp vast, gelijkend op een grote dolk. [JD] rent vervolgens ook het portiek uit. [6]
Seat Ibiza en Opel Insignia
Uit het procesdossier blijkt dat in ieder geval twee auto’s bij het incident op de [locatie 1] waren betrokken.
Uit de gegevens van de meldkamer blijkt dat getuige [Getuige1] heeft verklaard dat omstreeks 20:29 uur een voertuig met kenteken [kenteken 1] betrokken is geweest bij het incident op de [locatie 1] . Omstreeks 20:45 uur wordt deze melding aangevuld met een getuigenverklaring van een [Getuige2] , inhoudende dat de inzittenden van een Opel Insignia, voorzien van kenteken [kenteken 2] , betrokken zijn geweest bij het incident. [7]
Uit beelden van diverse camera’s met zicht op de [locatie 1] en de nabije omgeving blijkt het volgende. Een blauwe Seat Ibiza met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Seat) komt om 20:02:48 uur in de omgeving van [locatie 4] op camera’s in beeld. De Seat wordt direct gevolgd door een zwarte Opel Insignia met kenteken [kenteken 2] (hierna: de Opel). De voertuigen rijden in de richting van de [locatie 6] . Om 20:03:11 uur komt de Seat als eerste over de [locatie 7] gereden. Kort daar achter komt de Opel aangereden. De voertuigen rijden in de richting van de [locatie 8] / [locatie 6] en gaan in de richting van de [locatie 1] . Om 20:06:54 uur komt de Seat in beeld op de [locatie 2] . Slechts één seconde later komt de Opel in beeld. Vervolgens slaan beide voertuigen vanaf de [locatie 2] rechtsaf de [locatie 1] op. De Opel parkeert achteruit in een parkeervak ter hoogte van nummer [nummer 1] . De Seat stopt vervolgens tien seconden naast de Opel. Te zien is dat het rechter raam van de Seat omlaag is zodra deze weer verder rijdt. Tevens stopt een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 3] enkele seconden naast de Opel. Ondertussen komt een groep van zeven personen over de [locatie 2] gelopen en deze personen slaan rechtsaf de [locatie 1] op. De groep gaat richting de [locatie 8] . De Opel parkeert in een parkeervak. De bestuurder van de Opel stapt uit. De bestuurder is geïdentificeerd als [N] . [N] loopt vervolgens achter de groep van zeven personen de [locatie 8] in. [8]
De Seat wordt om 20:07:37 uur op de [locatie 1] geparkeerd ter hoogte van nummer [nummer 2] en de bestuurder, geïdentificeerd als [V] , haalt een glimmend voorwerp tevoorschijn. [9] [V] heeft verklaard dat dit glimmende voorwerp een mes betrof dat hij uit het deurvak van zijn auto heeft gehaald en in zijn broeksband heeft gedaan, waarna hij uit de auto is gestapt. Hij had het mes naar eigen zeggen vóór het uitstappen in zijn broeksband gedaan, omdat hij zich ervan bewust was dat hij zich in een gevaarlijke buurt bevond. [10]
Op camerabeelden op de [locatie 1] is te zien dat er om 20:08:01 uur zeven personen lopen. Ze gaan de [locatie 8] in. De personen worden omschreven als NN03, NN04, NN05, NN06, NN08, NN09 en NN10. [11] Vervolgens stapt [V] uit de Seat en gaat hij om 20:08:26 uur linksaf de [locatie 8] in, alwaar de andere personen zich bevinden. [12]
NN-personen
Om 20:14:02 uur lopen tien personen vanuit de [locatie 8] de [locatie 1] op. [13] Deze personen zijn nadien als volgt geïdentificeerd:
- NN01 zijnde [CR] [14]
- NN02 zijnde [V] [15]
- NN03 zijnde onbekend gebleven (rechtbank: later is gebleken dat dit [M] betreft [16] )
- NN04 zijnde [JD] [17]
- NN05 zijnde [N] [18]
- NN06 zijnde [C] [19]
- NN07 zijnde [FN] [20]
- NN08 zijnde [D] [21]
- NN09 zijnde [P] [22]
- NN010 zijnde [GD] [23]
[V] heeft verklaard dat ‘ [naam 5] ’ en ‘ [naam 6] ’ uit de buurt zouden komen en zij zouden weten wat er zou zijn gebeurd en wie wat gedaan had. [24]
De personen komen uit de [locatie 8] en lopen in de richting van de [locatie 7] . De eerste twee personen kijken zoekend om zich heen. Om 20:19:20 uur lopen vijf personen in de richting van de [locatie 8] . Deze vijf personen stoppen bij de Opel en stappen in. [25] De vijf personen die instappen zijn [N] , [M] , [FN] , [D] en [C] . [26]
Tegelijkertijd lopen vier anderen, te weten [V] , [GD] , [JD] en [P] richting de Seat. Allen, behalve [GD] , stappen in die auto. [27]
Aanval
Uit de beelden van diverse camera’s blijkt het volgende. Om 20:20:06 uur komt [slachtoffer] in beeld. Hij komt, na uit de tram te zijn gestapt, uit de richting van de [locatie 2] en loopt in de richting van de [locatie 7] . [slachtoffer] loopt de Opel voorbij. [28] [FN] en [C] hebben verklaard dat er toen geschreeuwd en gescholden werd. [29]
De deur van de Opel gaat open en [M] stapt uit. [slachtoffer] stopt en kijkt naar achter. Hij sprint vervolgens in de richting van de [locatie 7] . [M] rent achter [slachtoffer] aan. [M] wijst naar [slachtoffer] en roept iets. [30] Ondertussen rennen [N] , [FN] , [D] en [C] achter [M] aan, maar [N] en [FN] stoppen halverwege ter hoogte van de kruising van de [locatie 1] met de [locatie 8] , bij [locatie 9] . [31] [D] rent eveneens achter [M] aan, maar draait zich ter hoogte van de [locatie 8] om en rent weg richting de [locatie 2] . [32] [C] rent door in de richting van de vechtpartij. [33]
Getuige [Getuige3] heeft verklaard dat hij een zwarte auto zag, die midden op straat stilstond, waarvan de deuren opengingen en waar vier jongens uit kwamen. De langste jongen van ongeveer 1.85 meter probeerde een grijs vuurwapen in zijn linker jaszak weg te stoppen. [34] Getuige [Getuige4] heeft verklaard dat er een jongen uit een zwarte geparkeerde stationwagen linksachter uitstapte en uit zijn rechterjaszak een grijs vuurwapen haalde. De jongen was ongeveer 1.80 meter lang. [35] [C] is de langste en breedste van de inzittenden van de Opel en heeft constant zijn handen in zijn zakken. [36] Hij heeft verklaard dat hij links achterin zat. [37] De vier personen rennen vervolgens richting supermarkt. [38]
Getuige [Getuige5] heeft verklaard dat hij als bijrijder in een Mercedes reed en ter hoogte van de [locatie 10] een man uit een Seat zag komen, waarvoor de bestuurder van de Mercedes moest uitwijken. De man die uitstapte, was lang en mollig en had een zilverkleurig pistool in zijn handen. [39] Getuige [Getuige6] heeft verklaard dat er mannen uit een zwarte auto stapten waardoor hij moest remmen en uitwijken. Verder hoorde getuige [Getuige6] dat [Getuige5] zei dat hij zag dat de man die linksachter uitstapte een vuurwapen vasthad. [40] Uit de beelden volgt dat het niet anders kan dan dat getuigen [Getuige6] en [Getuige5] voor de zwarte Opel hebben moeten uitwijken en niet voor de blauwe Seat.
Op de camerabeelden is te zien dat [GD] op het moment dat [M] achter [slachtoffer] aanrent, nog bij de Seat staat. [GD] rent vanaf de Seat richting [slachtoffer] , die in tegengestelde richting komt aanrennen. Met zijn linkerhand beweegt hij in de richting van [slachtoffer] om hem vervolgens tegen te houden. [GD] duwt [slachtoffer] richting de gevel ter hoogte van nummer [nummer 3] . [slachtoffer] komt op de grond terecht. [GD] zit bovenop [slachtoffer] . [41] Daarna is te zien dat [GD] met zijn bovenlichaam steeds meer omhoog komt. Daarbij houdt hij zijn beide armen gestrekt en drukt daarmee [slachtoffer] tegen de grond. [M] komt nu bij [GD] staan. [42]
Op de camerabeelden is voorts te zien dat behalve [V] ook [JD] aan de bijrijderszijde uit de Seat stapt. Beiden rennen naar [slachtoffer] toe. Terwijl [slachtoffer] op zijn knieën zit en omhoog probeert te komen, is op de beelden te zien dat [GD] rechtsachter [slachtoffer] staat en [M] aan de linkerzijde van [slachtoffer] . Er ontstaat een worsteling tussen [GD] , [M] en [slachtoffer] . Daarbij is te zien dat [slachtoffer] verder naar de grond wordt gewerkt. [slachtoffer] draait zijn rechterzijde naar de grond. [GD] staat op dat moment achter [slachtoffer] . [M] staat bij de voeten van [slachtoffer] . Op de beelden is de linkerhand van [M] zichtbaar en is te zien dat hij daarin niets vasthoudt. [JD] komt ook in beeld. [slachtoffer] ligt op zijn rug. [M] staat bij zijn voeten. Op de beelden is te zien dat [M] de jas van [slachtoffer] grijpt met zijn linkerhand. [slachtoffer] neemt een soort zittende houding in, waarbij hij met zijn rug tegen de gevel aan zit. [JD] en [V] zijn nu ook bij de vechtpartij gekomen. Op de bewegende beelden is te zien dat [V] met zijn rechtervoet naar het onderlichaam (buik) van [slachtoffer] beweegt. Aan de reactie van [slachtoffer] te zien, raakt [V] hem, omdat hij direct zijn benen intrekt en één been weer uitstrekt. [M] staat nog steeds bij de voeten van [slachtoffer] . [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] . [GD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] . [V] , [M] , [JD] en [GD] staan heel dicht tegen [slachtoffer] aan. [slachtoffer] wordt dichter tegen de gevel aangedrukt. Op de beelden stappen [V] , [M] en [JD] een beetje terug, waardoor [slachtoffer] iets omhoog komt. [JD] staat het dichtstbij aan de rechterzijde van [slachtoffer] . Vanuit de positie van [JD] gezien, staat [V] rechts van [JD] bij de voeten van [slachtoffer] . [M] staat naast [V] ook bij de voeten van [slachtoffer] .
De linkerarm van [slachtoffer] wordt vastgehouden en hij wordt naar voren getrokken, waardoor hij naar de rechterzijde wordt gedraaid. [slachtoffer] ligt op zijn rechterzijde, steunend op zijn rechterarm. Zijn hoofd is naar beneden gebogen. Hij wordt aan zijn linkerarm van de gevel af getrokken door [M] , die bij de voeten van [slachtoffer] staat. [V] stapt achter [M] langs. [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] . Hij geeft [slachtoffer] met een gebalde vuist een klap op zijn hoofd. Het hoofd van [slachtoffer] beweegt door de klap omlaag. Linksboven komen de schoenen van [GD] in beeld. [JD] slaat met een gebalde vuist op het hoofd van [slachtoffer] . [GD] schopt [slachtoffer] in zijn rug. Als reactie op de klap beweegt [slachtoffer] zijn rechterhand naar zijn hoofd. [GD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] . [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] . [M] staat bij de voeten van [slachtoffer] en [V] staat achter [M] .
[slachtoffer] wordt aan alle kanten bewogen en er wordt aan hem getrokken. [slachtoffer] maakt zich klein door zijn hoofd en knieën naar elkaar toe te bewegen. De linkerarm van [slachtoffer] wordt nog steeds vastgehouden en er wordt aan getrokken. Doordat er aan de kleding en linkerarm van [slachtoffer] wordt getrokken, komt hij met zijn bovenlichaam iets omhoog. [GD] staat links bovenin beeld. Op de beelden is te zien dat bij het linkerbeen van [GD] iets glimmends in beeld komt. Bij het vergroten lijkt dit op een punt van een scherp voorwerp. Het glimmende voorwerp verdwijnt daarna uit beeld. [slachtoffer] wordt aan zijn linkerarm iets omhoog getrokken. Zijn rechterarm ligt op de grond. Zijn hoofd is nog voorovergebogen. [GD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] . [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] , [M] staat bij de voeten van [slachtoffer] en [V] staat achter [M] . [slachtoffer] draait met zijn rechter bovenzijde van zijn bovenlichaam richting de grond. De linkerarm van [slachtoffer] wordt vastgehouden. Aan de kleur te zien, is dat door de hand van [M] . [slachtoffer] zit ineengedoken met zijn rug richting de gevel en zijn hoofd bij zijn knieën. [GD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] , [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] bij zijn schoenen, [V] staat achter [JD] en [M] staat bij de voeten van [slachtoffer] . [slachtoffer] ligt op zijn rechterzijde op de grond steunend op zijn rechter ellenboog, met zijn rug tegen de gevel aan. Hij heeft zijn beide knieën opgetrokken. Achter [slachtoffer] , aan zijn linkerzijde, staat [GD] . De andere verdachten staan bij de voeten van [slachtoffer] . Vanaf de positie van [GD] is een snelle beweging te zien van boven naar beneden en weer naar boven. De richting van deze beweging is naar de linkerzijde van [slachtoffer] . Kort na deze snelle beweging gaat [JD] met zijn gehandschoende hand in de richting van de borst van [slachtoffer] . [slachtoffer] houdt zijn linkerarm voor zijn borst. [JD] trekt zijn hand weg van [slachtoffer] , waarbij te zien is dat hij iets in zijn handen vasthoudt. Op de bewegende beelden is te zien dat op een gegeven moment tussen [V] en [JD] een zwart langwerpig voorwerp en meerdere glimmende kleinere voorwerpen op de grond vallen. [slachtoffer] ligt op zijn rug, zijn knieën opgetrokken naar zijn borst. [43]
[M] rent weg van de vechtpartij in de richting van de [locatie 2] . [44] Op het moment dat [M] wegrent, komt [C] aan bij de vechtpartij. [45] Tijdens het wegrennen trekt [M] zijn muts over zijn hoofd en gezicht. [M] komt aan bij [N] en [FN] . [M] , [N] en [FN] rennen vervolgens naar de Opel. [46]
Ondertussen schopt [V] met zijn rechtervoet in de richting van het onderlichaam van [slachtoffer] . [47] [JD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] . [GD] staat bij het hoofd van [slachtoffer] . Het zwarte voorwerp ligt nog steeds op de grond. [slachtoffer] draait op zijn linkerzijde met zijn hoofd naar [JD] toe. [V] stapt naar achteren. [JD] beweegt zijn rechtervoet naar achteren. [GD] staat aan de rugzijde van [slachtoffer] . [JD] maakt een schopbeweging met zijn rechtervoet naar het hoofd van [slachtoffer] . [V] is naar achteren gestapt. [slachtoffer] beweegt zijn bovenlichaam en hoofd naar achteren door de trap van [JD] . [GD] en [JD] stappen allebei naar achteren, terwijl [slachtoffer] met beide handen naar zijn hoofd grijpt. Hij ligt op zijn rug met zijn hoofd in de richting van de gevel en zijn benen richting fietspad.
[slachtoffer] komt omhoog door zijn bovenlichaam naar voren te bewegen en zijn benen en knieën op te trekken. [JD] stapt weer richting [slachtoffer] . Het zwarte voorwerp ligt nog steeds op de grond. [JD] maakt met zijn rechtervoet een schopbeweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] beweegt na de schopbeweging zijn bovenlichaam naar achteren, alsof hij geraakt is. [V] loopt langzaam naar achteren. [JD] hangt boven [slachtoffer] . [JD] heeft met zijn linkerhand de rechterbovenarm van [slachtoffer] vast. Op de beelden is te zien dat [JD] zijn rechterhand tot een vuist heeft gebald en een stootbeweging maakt naar het hoofd van [slachtoffer] . [V] loopt ondertussen langzaam terug naar de Seat. [JD] maakt een tweede stootslag naar het hoofd van [slachtoffer] . Met zijn linkerhand houdt hij nog steeds de rechter bovenarm van [slachtoffer] vast. [JD] maakt een derde stootslag naar het hoofd van [slachtoffer] . Terwijl [JD] drie keer een stoot geeft, komen ter hoogte van het hoofd van [slachtoffer] de witte schoenen van [GD] weer in beeld. [C] tikt op de rug van [GD] . [48] [C] staat naast [slachtoffer] die op de grond ligt. [49] [GD] maakt met zijn rechterschoen een trappende beweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer] . [C] rent weg, richting de Opel. [50] [JD] springt dan over de benen van [slachtoffer] en raapt verschillende voorwerpen en het langwerpige zwarte voorwerp van de grond op. [GD] rent terug naar Seat. [slachtoffer] ligt op zijn linkerzij op de grond en beweegt heel weinig. [JD] staat op en loopt terug naar de Seat. Hij kijkt in zijn handen. [JD] stopt iets in het zwarte langwerpige voorwerp. [JD] gaat terug naar [slachtoffer] . [JD] stopt iets in zijn linker jaszak. [JD] pakt met zijn beide handen de rechterarm van [slachtoffer] vast en trekt hem weg van de plek waar hij op dat moment ligt. [JD] pakt een vierde voorwerp van de grond. [JD] rent terug naar de Seat. [slachtoffer] draait zich op zijn buik en blijft liggen op de grond. [51]
[P] stapte kort voor het incident uit de Seat, maar bleef bij het rechter portier staan. [52]
Na het incident stapt [P] als eerste rechtsachter in de Seat, gevolgd door [V] die als bestuurder instapt. [GD] stapt vervolgens ook rechtsachter in en [JD] stapt in als bijrijder. [53]
[M] stapt als eerste als bijrijder in de Opel, gevolgd door [FN] , die rechtsachter plaatsneemt. [N] stapt in als bestuurder en als laatste neemt [C] links achterin plaats in de Opel. [D] rent weg in de richting van de [locatie 11] . De Opel rijdt vervolgens weg. [54]
Huls
Onder het lichaam van [slachtoffer] is een huls gevonden van het kaliber 6.35 mm Browning. Dergelijke patronen worden doorgaans verschoten met semiautomatische pistolen. [55]
Letsel [slachtoffer]
Uit sectie is gebleken dat [slachtoffer] één keer is gestoken in zijn linkerzij. De verwonding had een lengte van circa 4,7 centimeter en een diepte van circa 17,5 centimeter. Het letsel is bij leven ontstaan door perforerende krachtinwerking met een scherprandig voorwerp, zoals een mes. Hierbij was er onder meer perforatie van de linkerborstholte, linkerlong, de milt, de lichaamsslagader (volledige doorsnijding), de onderste holle ader en de lever. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies op basis waarvan het overlijden zonder meer kan worden verklaard. [56]
Forensisch onderzoek
Bij forensisch onderzoek aan de Seat is aan de achterzijde van de hoofdsteun van de bijrijdersstoel een bloedspoor aangetroffen. Dit bloedspoor is vergeleken met de profielen van onder andere [slachtoffer] , [V] , [P] , [GD] en [JD] . Het DNA op de hoofdsteun is afkomstig van minimaal drie personen, te weten [slachtoffer] (bewijskracht: meer dan één miljard) en minimaal twee onbekende personen. [57] Tevens is bij forensisch onderzoek aan de Opel op de bijrijderszijde aan de binnenkant van de auto op de deurgreep een DNA-profiel van minimaal vier personen aangetroffen, onder wie [M] (matchkans ongeveer 41 miljoen) en minimaal drie onbekenden personen. [58]
Op de linkermouw van de jas van [slachtoffer] , ter hoogte van de onderarm (rondom) is met behulp van forensisch onderzoek een DNA-profiel van minimaal vier personen aangetroffen, waaronder een relatief grote hoeveelheid DNA van [slachtoffer] en een relatief kleine hoeveelheid DNA van [GD] (matchkans van ongeveer 17 miljoen). [59] Aan de buitenkant van het linker voorpand van de jas van [slachtoffer] , ter hoogte van de borstregio, is een DNA-profiel gevonden van minimaal drie personen, waaronder een relatief grote hoeveelheid van [slachtoffer] en [M] (matchkans van meer dan één miljard). [60] Tot slot is op het rechter jukbeen van [slachtoffer] een profiel DNA-profiel verkregen van minimaal drie personen, onder wie [slachtoffer] en [GD] (matchkans meer dan één miljard). [61]
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie en de rechter-commissaris geen verklaringen willen afleggen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij geen drillrapper is en dat hij die dag ter plaatse was als bezorgde neef van [S] . Hij wilde daar slechts praten met betrokkenen. De verdachte heeft [slachtoffer] niet gestoken en hij had ook geen wapens bij zich. Voor het overige heeft de verdachte geen verklaring willen afleggen.
Het oordeel van de rechtbank
Wie heeft de steekwond toegebracht?
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen vastgesteld kan worden dat [GD] degene is geweest die [slachtoffer] daadwerkelijk heeft gestoken. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit de camerabeelden die van het incident zijn gemaakt, blijkt dat bij [GD] op een gegeven moment een (glimmend) voorwerp met een punt is te zien. De rechtbank heeft dit zelf ook waargenomen. Kort daarna is er een snelle beweging te zien in de richting van de linkerzijde van [slachtoffer] . De positie van [GD] ten opzichte van [slachtoffer] op het moment van deze snelle beweging past ook bij de plaats van de toegebrachte steekwond en het inwendige verloop daarvan. Dat [GD] degene is die heeft gestoken, wordt ondersteund door het feit dat aan de achterkant van de hoofdsteun van de bijrijdersstoel van de Seat bloed van [slachtoffer] is aangetroffen, terwijl [GD] na het incident achter deze bijrijdersstoel is ingestapt en het, gelet op het feit dat [slachtoffer] al snel veel bloed verloor, aannemelijk is dat degene die heeft gestoken bloed van [slachtoffer] op zijn hand heeft gekregen.
Voorts vindt de stelling dat [GD] heeft gestoken steun in de beelden die zijn gemaakt in het portiek van de flat waar hij woonachtig is. Op die beelden is te zien dat [GD] en [JD] zich, nadat de blauwe Seat om 19:32 uur door het beeld rijdt, naar boven haasten en na ongeveer één minuut weer naar beneden komen. In de hand van [JD] is daarbij een grote dolk te zien. [GD] heeft tijdens het lopen continu zijn hand op zijn linker jaszak.
Hoewel [JD] op de beelden van de flat met een dolk te zien is, gaat de rechtbank er op basis van de bewijsmiddelen van uit dat [JD] ten tijde van het daadwerkelijke incident op de plaats delict een vuurwapen bij zich had en dit heeft gebruikt om [slachtoffer] mee te slaan. Na het incident werd onder het lichaam van [slachtoffer] een huls gevonden van het kaliber 6.35 mm Browning. De rechtbank komt tot de conclusie dat het langwerpige voorwerp dat tijdens het incident op enig moment op de grond valt een losgeraakte patroonhouder is en dat de voorwerpen die [JD] direct na het incident haastig opraapt, patronen betreffen. Voorts blijkt uit de beelden van het incident dat [JD] tijdens de geweldshandelingen iets in zijn hand heeft.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat [GD] en [JD] kort voorafgaand aan het incident thuis een vuurwapen en een dolk hebben opgehaald en deze wapens op de plaats delict ook bij zich hadden. [GD] is degene geweest die de fatale steekwond aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Medeplegen
Op grond van de genoemde omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat [GD] als medepleger verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] . Hij had zowel opzet op de samenwerking met andere verdachten als op de dood van [slachtoffer] .
[GD] heeft besloten om samen met anderen gewapend naar [locatie 4] te gaan, is daarvoor eerst samen met zijn broer [JD] thuis een vuurwapen en een dolk gaan halen, is vervolgens naar [locatie 4] toegereden, is daar samen met anderen op zoek gegaan naar betrokkenen bij het eerdere steekincident waarbij [S] werd gestoken, heeft [slachtoffer] – nadat deze door [M] als een van de betrokkenen was geïdentificeerd en achterna werd gerend – tegengehouden, heeft hem tegen de muur gewerkt, is boven op hem gaan zitten, heeft [slachtoffer] tegen het hoofd geschopt en geslagen en heeft hem uiteindelijk een fatale steekwond met een diepte van 17,5 cm in de linkerzij toegebracht waardoor [slachtoffer] ter plaatse is overleden. Na het incident is hij samen met andere verdachten in een auto vertrokken. Gelet op deze gedragingen van [GD] , [JD] , [V] en [M] vóór, tijdens en kort na het steekincident, een en ander in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat [GD] en voornoemde drie medeverdachten – in ieder geval stilzwijgend – zo nauw met elkaar samenwerkten, dat niet van belang is wie welke rol bij of rond het plegen van het steekincident heeft vervuld, maar elk van hen als mededader moet worden aangemerkt. De handelingen van [GD] , [JD] en [M] zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat hun opzet daarop gericht was. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van vol opzet en dat [GD] willens en wetens [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Voorbedachte raad
De rechtbank is verder van oordeel dat vast staat dat [GD] zich heeft kunnen beraden op het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Direct na het steekincident op de [locatie 3] vond er een snapchatgesprek plaats tussen enkele medeverdachten. [M] zei dat ze zo kk yusu (kanker serieus) naar [naam 4] ( [locatie 4] ) gingen, me tel osso laten (zijn telefoon thuis ging laten) en dat iemand plat ging. [FN] schreef dat hij zo een pijp (vuurwapen) kreeg en vroeg of iemand [JD] kon bellen. [JC] zei dat hij [JD] zou bellen en later dat [JD] onderweg was met een vuurwapen. Hoewel niet is vast komen te staan dat [GD] en [JD] deelnamen aan het Snapchatgesprek, is er rond 19:21 uur contact geweest tussen [JD] en [JC] . Om 19:29 uur belde [JD] naar [FN] . Om 19:31 uur zijn [GD] en [JD] door [V] met de Seat thuis afgezet en hebben ze daar een vuurwapen en een dolk opgehaald. De rechtbank is van oordeel dat dit vuurwapen een echt vuurwapen moet zijn geweest, namelijk een semiautomatisch pistool, omdat onder het lichaam van [slachtoffer] een huls is gevonden van het kaliber 6.35 mm Browning. Dergelijke patronen worden doorgaans verschoten met semiautomatische pistolen.
Omstreeks 20:02 uur rijdt de Seat, gevolgd door de Opel, in [locatie 4] ( [locatie 12] ). Omstreeks 20:06 uur zijn [GD] , [JD] en [P] afgezet op vermoedelijk de [locatie 2] . Vervolgens zijn ze met de hele groep door de buurt gaan lopen, op zoek naar betrokkenen bij de steekpartij van [S] . Omstreeks 20:20 uur heeft [GD] de fatale steekwond toegebracht.
De samenwerking tussen de verdachten, in elk geval die tussen [GD] , [JD] en [M] heeft naar het oordeel van de rechtbank meer dan voldoende kenmerken van een rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen van moord. Er is voldoende tijd en gelegenheid geweest om na te denken over het voorgenomen plan. Al die tijd heeft [GD] zich kunnen beraden op zijn besluit. De rechtbank concludeert dat [GD] de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Eindconclusie
De rechtbank komt op grond van hetgeen hierboven is overwogen tot de slotsom dat [GD] schuldig is aan medeplegen van moord
.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Hij op 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders
-
eenmaalmet kracht met een mes, in de zij gestoken van die [slachtoffer] en
- geschopt en geslagen tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer] terwijl deze op de grond lag,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie niet passend is bij de persoon van de verdachte, gelet op zijn jeugdige leeftijd, alsmede gelet op de omstandigheid dat de verdachte zijn leven op orde had en hij sinds 2015 geen relevante veroordelingen op zijn strafblad heeft staan. De raadsman stelt zich – mede omdat hij vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft bepleit – daarom op het standpunt dat de op te leggen straf drastisch gematigd dient te worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van moord, een van de zwaarste misdrijven die het Nederlandse strafrecht kent. [slachtoffer] heeft mede door het handelen van de verdachte het leven gelaten. Op de avond van 6 mei 2021 heeft de verdachte, na de eerdere steekpartij op [S] , deelgenomen aan een fatale aanval op [slachtoffer] . De verdachte had hierbij de belangrijkste rol. De verdachte heeft [slachtoffer] naar de grond gewerkt, geschopt, geslagen en gestoken met een mes. Ondertussen werd het slachtoffer ook door anderen geschopt en geslagen. Voor [slachtoffer] moeten deze laatste momenten van zijn leven vol angst en pijn zijn geweest. Uit het handelen van de verdachte volgt dat hij geweld niet schuwt en kennelijk niets gaf om het leven van het slachtoffer.
[slachtoffer] is ter plaatse overleden aan een zeer diepe steekwond, toegebracht door de verdachte. Veel personen zijn hier getuige van geweest. De ouders van [slachtoffer] zijn door anderen geïnformeerd en direct naar de plaats delict gegaan. Dit moet voor hen een enorm angstige en emotionele situatie zijn geweest, die ze waarschijnlijk hun verdere leven met zich mee moeten dragen. Daarbij heeft dit incident in de avond plaatsgevonden toen het nog licht was, op de openbare weg, waardoor omstanders en voorbijgangers ongewild zijn geconfronteerd met het steekincident en de gevolgen ervan.
Door het gedrag van onder andere de verdachte is de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed aangedaan. Ze zullen [slachtoffer] voor altijd moeten missen. Het immense gemis van [slachtoffer] is namens de ouders, het broertje en het zusje van [slachtoffer] ter terechtzitting zeer treffend naar voren gebracht. De ouders van [slachtoffer] hebben zich onder andere afgevraagd waarom dergelijke confrontaties met wapens moeten worden opgelost. Het gemak waarmee jonge jongens die avond met wapens op zak liepen, baart ook de rechtbank ernstige zorgen.
De verdachte heeft op geen enkel moment zijn verantwoordelijkheid voor het misdrijf genomen en heeft nagelaten om openheid van zaken te geven. Hoewel de verdachte het recht heeft om hierover niks te zeggen, heeft dit wel tot gevolg dat de familie van het slachtoffer het grote verlies moet verwerken zonder daarbij enig inzicht te krijgen in de beweegredenen van de verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 juli 2022. Daaruit is gebleken dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, heeft op 30 juni 2022 een rapport Pro Justitia uitgebracht over de verdachte (hierna te noemen: het rapport). Het rapport is opgemaakt door de deskundigen T. den Boer, psychiater, en T. Smits, GZ-psycholoog.
Uit het rapport komt naar voren dat de verdachte medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. De verdachte heeft wel deelgenomen aan de activiteiten op de afdeling, hetgeen observatie mogelijk heeft gemaakt. Op basis van deze observatie komen geen duidelijke aanwijzingen voor op de voorgrond staande psychopathologie naar voren. De verdachte functioneert binnen de context van het PBC adequaat. Op basis van zijn algemene functioneren in samenhang met de beperkte informatie over zijn levensloop en functioneren binnen de penitentiaire inrichting voorafgaand aan dit onderzoek, worden geen aanwijzingen gezien voor psychiatrische problematiek in de vorm van een stemmings- of angststoornis, een psychotische stoornis, een autisme spectrum stoornis of ADHD. Er zijn binnen deze context evenmin aanwijzingen voor een (ernstig) verstoorde emotieregulatie- of impulscontrolestoornis. Op basis van de beperkte dossierinformatie komt geen beeld van problematisch middelengebruik naar voren. In het verleden is bij de verdachte een taalontwikkelingsstoornis (TOS) vastgesteld. Eerder intelligentieonderzoek wees in de richting van een disharmonisch intelligentieprofiel, hetgeen hierbij zou kunnen passen. Een TOS kan de communicatieve vaardigheden, het begrijpen van de (sociale) context en het overzien van de gevolgen van beslissingen bemoeilijken. Indien de verdachte had meegewerkt aan het onderzoek, zou de mogelijke aanwezigheid van een TOS en de mogelijke (forensische) relevantie daarvan onderzocht zijn. Tevens zouden de intellectuele capaciteiten van de verdachte onderzocht zijn. Hoewel op basis van de observatie geen duidelijke aanwijzingen naar voren komen voor ernstige persoonlijkheidsproblematiek, zou de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte onderzocht zijn, waaronder zijn vermogen tot eigenstandig keuzes maken (ook tegen groepsdruk in) en zijn attitude jegens de ander en de samenleving (in termen van verantwoordelijkheid, eventuele schuldgevoelens en het kanaliseren van gevoelens van boosheid).
Vanwege het ontbreken van eigen onderzoek en het ontbreken van voldoende informatie, terwijl de verdachte binnen de context van het PBC een grotendeels onopvallend gedragspatroon liet zien, is het niet mogelijk gebleken te komen tot adequate diagnostiek. De vraag naar een mogelijke rol van psychopathologie in het tenlastegelegde kan evenmin beantwoord worden. Hoewel de verdachte ook in het verleden in aanraking kwam met justitie, functioneerde hij in de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde juist stabiel, althans, zo komt dat naar voren uit de beperkte informatie die hierover bekend is geworden. Niet eerder kwam hij met justitie in aanraking vanwege een soortgelijk ernstig feit als het tenlastegelegde, indien bewezen geacht. Het is dan ook niet mogelijk te komen tot een zorgvuldige risicoanalyse voor dergelijk geweld, aangezien onderzoekers geen zicht hebben gekregen op de aspecten die hierin een rol hebben gespeeld. De verdachte had ten tijde van het tenlastegelegde de leeftijd van 23 jaar nog niet bereikt. De vraag of toepassing van het jeugdstrafrecht in de rede ligt, kan vanwege het ontbreken van zicht op het psychisch functioneren, de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte en diens daadwerkelijke context (waaronder zijn netwerk) niet worden beantwoord. Tot slot kan vanwege het ontbreken van zicht op het functioneren van de verdachte en de mogelijke beperkingen daarin geen (behandel-)advies ter verlaging van het recidiverisico worden gegeven.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 27 september 2022, opgesteld door [reclasseringsmedewerker] . Hieruit volgt dat er naar aanleiding van een risicoanalyse een zorgelijk beeld naar voren is gekomen. De kans op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De reclassering heeft in het advies specifiek onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van een tbs met voorwaarden, maar ziet geen enkele mogelijkheid voor de invulling van een traject binnen dit kader. Er is een gebrek aan openheid en van samenwerking of toewijding is geen enkele sprake. De verdachte wenst nergens aan mee te werken en dat beïnvloedt fors de verwachting dat een toekomstig traject bij de reclassering voldoende bij zal dragen aan het waarborgen van risicomanagement en het verminderen van de kans op recidive. Bij een eventuele wijziging in procespositie ziet de reclassering ook geen mogelijkheden om op voorhand te komen tot voorwaarden die zouden kunnen passen binnen de tbs-maatregel.
De rechtbank volgt de deskundigen en de reclassering in hun conclusies en legt die ten grondslag aan haar oordeel.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
[BP1] , [BP2] , [BP3] en [BP4] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces.
De benadeelde partij [BP1] (de vader van [slachtoffer] ) vordert een bedrag van
€ 4.901,84 aan materiële schade en € 35.000,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade en schade wegens de aantasting in persoon, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [BP2] (de moeder van [slachtoffer] ) vordert een bedrag van
€ 5.982,23 aan materiële schade en € 35.000,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade en schade wegens de aantasting in persoon, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [BP3] (de zus van [slachtoffer] ) vordert een bedrag van
€ 17.500,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [BP4] (de broer van [slachtoffer] ) vordert een bedrag van
€ 17.500,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk integraal toegewezen dienen te worden met oplegging van de maatregel van schadevergoeding en de wettelijke rente, omdat de vorderingen deugdelijk zijn onderbouwd en de bedragen billijk zijn.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vliegtickets van de familieleden niet aangemerkt kunnen worden als in rechtstreeks verband staande met de kosten van de begrafenis. De beantwoording van de vraag of deze kosten in rechtstreeks verband staan met het bewezen verklaarde feit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De post ‘opvragen van de medische gegevens’ acht de raadsman onvoldoende onderbouwd en onduidelijk. De gevorderde schadevergoeding in verband met de
aantasting in persoonis ingevolge het standpunt van de verdediging niet van toepassing op derden (in dit geval de nabestaanden), omdat een vergoeding van schade die geen shockschade is, niet kan worden verkregen. De persoon van de benadeelde in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW), betreft degene die zelf is getroffen door de onrechtmatige daad. De schadevergoedingsaanspraak van de naasten van de overledene is beperkt tot
de verplaatste schade en de affectieschade. Andere schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad jegens de overledene komt – gelet op het limitatieve en exclusieve karakter van artikel 6:107 en 6:108 BW – niet voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partijen [BP1] en [BP2] dienen ten aanzien van de voornoemde posten daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [BP3] en [BP4] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat zij geen aanspraak kunnen maken op de hardheidsclausule in het kader van de affectieschade, omdat de aangevoerde omstandigheden zijn inziens onvoldoende zijn om aan te kunnen nemen dat de relatie met de broer en zus sterk afweek van wat in het algemeen gebruikelijk is tussen broers en zussen binnen een gezin.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat de gebeurtenissen van 6 mei 2021 een enorme impact hebben gehad op alle betrokkenen en bij hen tot groot verdriet hebben geleid. Dit zal op geen enkele wijze kunnen worden gecompenseerd. De rechtbank benadrukt dit omdat de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen een juridische beoordeling is, die onmogelijk ook de mate van verdriet van de nabestaanden om het gemis van hun zoon en broer tot uitdrukking kan brengen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht.
Affectieschade ouders
Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) affectieschade te vorderen. Voor de hoogte van de vergoeding zijn in het Besluit vergoeding affectieschade forfaitaire bedragen vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg is van het handelen van de verdachte. Hiermee is de grond voor vergoeding van affectieschade gegeven. De gevorderde bedragen door de ouders zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal de gevorderde bedragen aan affectieschade dan ook geheel toewijzen, te weten € 20.000,- voor zowel [BP1] als [BP2] .
Affectieschade broer en zus
In artikel 6:108 lid 4 BW is gespecificeerd wie voor de affectieschade in aanmerking komen. Indien een vordering niet onder een van de categorieën uit de wet valt, kan een beroep gedaan worden op de hardheidsclausule (categorie g van artikel 6:108 lid 4 BW), als een persoon meent toch als naaste in de zin van deze wet te moeten worden aangemerkt. In dat geval zal die benadeelde partij moeten aantonen dat sprake was van een hechte, affectieve relatie met de persoon die is overleden.
De vorderingen die door [BP3] en [BP4] zijn ingediend als broer en zus van het slachtoffer, vallen niet onder (een van) de genoemde categorieën uit de wet. Het uitgangspunt in de wet is namelijk dat broers en zussen geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie, die (zeer) uitgaat boven de ‘gewone’ hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben, is er ook ruimte voor vergoeding van affectieschade aan een broer of zus (de hierboven genoemde hardheidsclausule).
De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden er geen termen aanwezig zijn voor toewijzing van de verzoeken tot toewijzing van affectieschade. Zonder af te doen aan de waardevolle band die de nabestaanden met hun broer hadden en hoe invoelbaar hun leed ook is, is de rechtbank van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden niet een beroep op de wettelijke hardheidsclausule rechtvaardigen, aangezien niet voldoende is onderbouwd dat de verhouding tussen de nabestaanden en hun overleden broer sterk afweek van wat in het algemeen gebruikelijk is tussen broers en zussen binnen een gezin.
Schade voor aantasting in persoon voor de ouders
De raadsvrouw van de ouders heeft zich op het standpunt gesteld dat naast een vergoeding voor ‘affectieschade’ op grond van artikel 6:107 lid 1 sub b BW, een schadevergoeding voor ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW passend en redelijk is. De rechtbank overweegt als volgt.
Het doel van de Wet affectieschade is om een symbolisch bedrag te vergoeden ten aanzien van het ernstige leed dat nabestaanden en naasten hebben geleden. Dit leed kan zijn ontstaan doordat een dierbare ten gevolge van een strafbaar feit, een medische fout of een verkeersongeval is overleden. De schadevergoeding is slechts een middel tot erkenning van dit leed en ter genoegdoening van deze nabestaanden. Daarnaast wordt beoogd met het recht op vergoeding van affectieschade deze nabestaanden een zekere genoegdoening te verschaffen in die zin dat hun geschokte rechtsgevoel wordt verzacht doordat van de aansprakelijke persoon een opoffering wordt verlangd.
Bij de introductie van de Wet affectieschade is geen principiële gemotiveerde keuze gemaakt op het punt van de samenloop tussen vergoeding van affectieschade en andere vergoedingen voor immateriële schade van nabestaanden, zoals aantasting in de persoon op andere wijze. [62] De rechtbank acht het evenwel in dit specifieke geval niet mogelijk om schadecomponenten door ernstig leed dan wel door ander geestelijk letsel voldoende te onderscheiden, aangezien door en/of namens de benadeelde partijen [BP1] en [BP2] onvoldoende concrete gegevens (bijvoorbeeld in de vorm van medische stukken) zijn aangedragen, waaruit kan volgen dat bij hen in verband met het bewezen verklaarde feit psychische schade in de zin van geestelijk letsel is ontstaan en deze psychische schade voorts hoger uitvalt dan de bij Wet affectieschade vastgestelde bedragen. De vordering is op dit punt onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade
Daarnaast is komen vast te staan dat aan [BP1] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en niet betwist, zodat deze schade eveneens zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 310,58. De schade bestaat uit:
  • € 260,- voor kosten aan het rouwstuk;
  • € 50,58 aan kosten voor de huisarts voor het opvragen van het medisch dossier.
Niet is vast komen te staan dat de onderstaande posten in rechtstreeks verband staan tot het bewezen verklaarde feit:
  • € 4.176,16 aan kosten voor de vliegtickets van familieleden;
  • € 415,10 aan kosten voor begrafenis kleding;
De rechtbank zal de benadeelde partij [BP1] derhalve niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de voornoemde posten.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan [BP2] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en niet betwist, zodat deze schade eveneens zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.982,23. De schade bestaat uit:
  • € 2.759,- aan uitvaartkosten;
  • € 3.113,65 aan kosten voor een gedenkteken;
  • € 50,58 aan kosten voor de huisarts voor het opvragen van het medisch dossier;
  • € 59,- aan kosten voor de reparatie van de bril van [slachtoffer] .
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 mei 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Maatregel van schadevergoeding
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.310,58 ten behoeve van [BP1] en € 25.982,23 ten behoeve van [BP2] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald.
7.5
Conclusie
De verdachte moet hoofdelijk de benadeelde partij [BP1] een schadevergoeding betalen van
€ 20.310,58(vul de feitaanduidingen in), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet hoofdelijk de benadeelde partij [BP2] een schadevergoeding betalen van €
25.982,23(vul de feitaanduidingen in), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Indien het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 296 dagen.

8.De in beslag genomen voorwerpen

8.1
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft bij het onderzoek ter terechtzitting een beslaglijst overgelegd:
1.00 PR Schoenen Kl: wit;
1.00 STK Broek Kl: zwart;
1.00 STK Bril Kl: zwart;
1.00 PR Schoenen Kl: wit NIKE;
1.00 STK Mes;
1.00 STK Telefoontoestel Kl: goud IPHONE PLUS.
8.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft teruggave aan de rechthebbende van het navolgende gevorderd:
1.00 PR Schoenen Kl: wit;
1.00 STK Broek Kl: zwart;
1.00 STK Bril Kl: zwart;
1.00 PR Schoenen Kl: wit NIKE.
Verder heeft de officier van justitie onttrekking aan het verkeer gevorderd van het navolgende:
1.00 STK Mes.
Tot slot heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd van het navolgende:
1.00 STK Telefoontoestel Kl: goud IPHONE PLUS.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de IPhone reeds is geretourneerd. Ten aanzien van de overige goederen heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Omdat het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de volgende voorwerpen:
1.00 PR Schoenen Kl: wit;
1.00 STK Broek Kl: zwart;
1.00 STK Bril Kl: zwart;
1.00 PR Schoenen Kl: wit NIKE;
6. 1.00 STK Telefoontoestel Kl: goud IPHONE PLUS.
De rechtbank zal het volgende voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoorde, terwijl dit voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit is aangetroffen:
1.00 STK Mes.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36b, 36d, 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van moord;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [BP1] deels toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om te betalen een bedrag van € 20.310,58 bestaande uit € 310,58 materiële schade en € 20.000,- immateriële schade;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [BP2]
deels toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om te betalen een bedrag van € 25.982,23 bestaande uit € 5.982,23 materiële schade en € 20.000,- immateriële schade;
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 mei tot de dag waarop deze vordering is betaald aan [BP1] en [BP2] ;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 46.292,81,vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 296 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat de benadeelde partijen [BP3] en [BP4] niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
gelast de teruggave aan de rechthebbende de in de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten:
1.00 PR Schoenen Kl: wit;
1.00 STK Broek Kl: zwart;
1.00 STK Bril Kl: zwart;
1.00 PR Schoenen Kl: wit NIKE;
6. 1.00 STK Telefoontoestel Kl: goud IPHONE PLUS.
verklaart onttrokken aan het verkeer het in de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten:
1.00 STK Mes.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, rechter,
mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Prosperini, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 november 2022

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL [nummer 4] , van de politie eenheid Team Grootschalige Opsporing Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 1288), het forensisch proces-verbaal met nummer PL [nummer 4] , van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing, met bijlagen (doorgenummerd, p. 1 t/m 688), het proces-verbaal persoonsdossier [M] met het nummer PL [nummer 4] , van de politie eenheid Team Grootschalige Opsporing Den Haag (doorgenummerd p. 1 t/m 130), het proces-verbaal persoonsdossier [C] met het nummer PL [nummer 4] , van de politie eenheid Team Grootschalige Opsporing Den Haag (doorgenummerd p. 1 t/m 91) en het proces-verbaal persoonsdossier [FN] met het nummer PL [nummer 4] , van de politie eenheid Team Grootschalige Opsporing Den Haag (doorgenummerd p. 1 t/m 116).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 520 tot en met 576
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1146 tot en met 1149
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 819 tot en met 825
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 820 en 821
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 261 tot en met 266
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 109
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 451 tot en met 456 en proces-verbaal van bevindingen, p. 787 tot en met 801
9.Proces-verbaal van bevindingen p. 283 tot en met 286
10.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 207
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 147 e.v.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 123 e.v.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 433
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 147
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M] , p. 53 (persoonsdossier)
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 203, proces-verbaal van bevindingen, p. 225, proces-verbaal van bevindingen p. 229 en proces-verbaal van bevindingen, p. 234
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 127
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 587 en proces-verbaal van bevindingen, p. 627
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 406 en proces-verbaal van bevindingen, p. 420
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 386, Proces-verbaal van bevindingen, p. 398 en proces-verbaal van bevindingen, p. 401
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 339, proces-verbaal van bevindingen, p. 351
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 238, proces-verbaal van bevindingen, p. 250, proces-verbaal van bevindingen, p. 256
24.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 124
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. 456, proces-verbaal van bevindingen, p. 639 en 640
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 774
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 124, proces-verbaal van bevindingen, p. 740 tot en met 742
29.Proces-verbaal van verhoor [FN] , p. 58 en 64 (persoonsdossier) en proces-verbaal van verhoor [C] , p. 67 (persoonsdossier)
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 124, proces-verbaal van bevindingen, p. 740 tot en met 742
31.Proces-verbaal van bevindingen, p. 129 en proces-verbaal van bevindingen, p. 418
32.Proces-verbaal van bevindingen, p. 392 tot en met 394
33.Proces-verbaal van bevindingen, p. 601
34.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige3] , p. 103 en 104
35.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige4] , p. 106 en 107
36.Proces-verbaal van bevindingen, p. 639 tot en met 641
37.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm
38.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige3] , p. 103 en 104
39.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige5] , p. 100
40.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige6] , p. 720
41.Proces-verbaal van bevindingen, p. 744 e.v.
42.Proces-verbaal van bevindingen, p. 732 e.v.
43.Proces-verbaal van bevindingen, p. 732 tot en met 762
44.Proces-verbaal van bevindingen, p. 621
45.Proces-verbaal van bevindingen, p. 602
46.Proces-verbaal van bevindingen, p. 623
47.Proces-verbaal van bevindingen, p. 762
48.Proces-verbaal van bevindingen, p. 711
49.Proces-verbaal van bevindingen, p. 602 tot en met 605
50.Proces-verbaal van bevindingen, p. 604
51.Proces-verbaal van bevindingen, p. 762 tot en met 773
52.Proces-verbaal van bevindingen, p. 774
53.Proces-verbaal van bevindingen p. 774 tot en met 775
54.Proces-verbaal van bevindingen, p. 459 tot en met 462
55.Een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 560 en 561 (forensisch dossier)
56.Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 1 juni 2021, nummer [nummer 5] , opgemaakt door D.J. Rijken
57.Proces-verbaal van bevindingen, p. 684 en een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 691
58.Proces-verbaal van forensisch onderzoek voertuig, p. 200 (forensisch dossier) en een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 572 en 573 (forensisch dossier)
59.Een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 571 en 573 (forensisch dossier)
60.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, p. 22 en een geschrift te weten een NFI-rapport, p. 567, 570 en 573 (forensisch dossier)
61.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, p. 22 en een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 567, 570 en 573