ECLI:NL:RBDHA:2022:12436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
09-767242-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zeven verdachten voor medeplegen van doodslag na steekincident

Op 23 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag zeven verdachten veroordeeld voor hun rol in de dood van de 17-jarige Myron Ampofo, die op 6 mei 2021 in Den Haag werd gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan medeplegen van doodslag. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten gezamenlijk geweld hebben gebruikt tegen het slachtoffer, wat resulteerde in zijn overlijden. De rechtbank legde aan de hoofdverdachte een gevangenisstraf van zeven jaren op, en wees de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe. De zaak kwam voort uit een conflict tussen rivaliserende groepen, waarbij het slachtoffer werd aangevallen door meerdere personen. De rechtbank concludeerde dat de verdachten, door hun gezamenlijke acties, verantwoordelijk waren voor de fatale afloop van het steekincident. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767242-21
Datum uitspraak: 23 november 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[V],
geboren op [geboortedatum] 2000 [geboorteplaats]
[adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 augustus 2021, 21 oktober 2021, 13 januari 2022, 1 april 2022, 13 mei 2022 en 26 juli 2022 (telkens pro forma) en 19 oktober 2022 (inhoudelijke behandeling) en 9 november 2022 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. K. van Diemen en D. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. Harlequin naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/ hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- Een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of handen en/of het lichaam gestoken van die [slachtoffer] en/of
-geschopt en/of geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag),
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
één of meer (vooralsnog) onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die onbekend gebleven perso(o)n(en)
-een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of handen en/of het lichaam gestoken van die [slachtoffer] en/of
- geschopt en/of geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag)
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 6 mei 2021, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk inlichtingen/middelen en/of gelegenheid heeft verschaft, door
- met de auto naar die [slachtoffer] te zoeken en/of zich naar de plek te begeven waar die [slachtoffer] zich toen (in de buurt) bevond en/of
- door te geven waar die [slachtoffer] zich bevond en/of
- die [slachtoffer] te traceren en/of op te wachten en/of te achtervolgen en/of op te jagen en/of In te sluiten en/of aan te wijzen en/of
- die [slachtoffer] te duwen en/of trekken en/of naar de grond werken en/of
- die [slachtoffer] te slaan en/of schoppen tegen het lichaam en/of
- die [slachtoffer] vast te pakken en/of vast te houden en/of tegen te houden;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [locatie 1] in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het:
- achtervolgen en/of opjagen en/of insluiten en/of aanwijzen van die [slachtoffer] en/of
- duwen en/of trekken en/of naar de grond werken van die [slachtoffer] en/of
- slaan en/of schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of
- een of meerdere malen (met kracht) steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of handen, althans het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood ten gevolge heeft gehad, althans zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, te weten een of meerdere steekverwonding(en) in een of meer hand(en) en/of in de zij, althans in het lichaam voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
In de avond van 6 mei 2021 is de 17-jarige [slachtoffer] op de [locatie 1] in Den Haag slachtoffer geworden van een steekincident. Hij werd in zijn linkerzijde gestoken en is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. De politie is direct een onderzoek gestart. Negen van de verdachten die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen worden vervolgd voor hun betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer] . Dit is ten laste gelegd als het medeplegen van moord/doodslag (primair), dan wel medeplichtigheid aan moord/doodslag (subsidiair) dan wel openlijke geweldpleging met de dood ten gevolge (meer subsidiair).
De hoofdvraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte, al dan niet samen met een ander of anderen, strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het overlijden van [slachtoffer] .
Uit het procesdossier komt over de confrontatie op 6 mei 2021 – samengevat en voor zover hier relevant – hetgeen beschreven onder 3.4. naar voren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, omdat niet vast is komen te staan dat er sprake was van voorbedachte rade en evenmin van een nauwe en bewuste samenwerking. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van enig plan. De verdachte nam immers niet deel aan het Snapchatgesprek waarin besproken werd dat iemand ‘plat’ moest gaan en niet is vast komen te staan dat er anderszins sprake was van een plan. De verdachte heeft die dag een aantal personen een lift gegeven naar het [buurt 1] om, zoals hij dat zelf heeft verklaard, verhaal te gaan halen en de situatie te de-escaleren. Eenmaal ter plaatste werd de verdachte geconfronteerd met een individuele actie, waarbij de verdachte geen steekbeweging heeft waargenomen, omdat hij op dat moment afstand nam en richting de auto liep. De verdachte was in de veronderstelling dat [slachtoffer] louter slachtoffer was geworden van een vechtpartij, zo heeft hij verklaard. Hij heeft [slachtoffer] één keer tegen zijn buik getrapt (rechtbank: de verdachte heeft zelf verklaard tegen de benen van [slachtoffer] te hebben getrapt). Deze handeling van de verdachte zou hoogstens hebben geleid tot enig letsel, aldus de raadsvrouw.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Inleiding
In de avond van 6 mei 2021 rond 20:20 uur werd de 17-jarige [slachtoffer] op de [locatie 1] in Den Haag door meerdere personen aangevallen en daarbij één keer gestoken. Hij overleed ter plaatse aan de gevolgen van deze steekwond. Kort voor deze aanval vond rond 19:00 uur een gewelddadig treffen tussen twee groepen plaats op de [locatie 2] in Den Haag. De ene groep bestond grotendeels uit jongeren uit het [buurt 1] in Den Haag, de andere groep grotendeels uit jongeren uit Delft. Bij dit eerste incident werd [S] in zijn hoofd en rug gestoken. Al vroeg in het politieonderzoek is rekening gehouden met het scenario dat de achtergrond van beide steekpartijen een conflict zou kunnen zijn tussen rivaliserende drillrapgroepen.
Snapchatgesprek
Naar aanleiding van de steekpartij op de [locatie 2] werd de telefoon van [S] onderzocht. Daarin werd een Snapchatgesprek aangetroffen met zestien deelnemende accounts, waaronder de accounts van [S] ( [Snapchat] ), [FN] ( [Snapchat2] ), [M] ( [Snapchat1] ), [D] ( [Snapchat3] ) en [JC] ( [Snapchat4] ). [2] De deelnemers aan dit gesprek waren voor zover bekend leden van de Delftse drillrapgroep [groepnaam] . [3] Uit het gesprek blijkt dat [S] op 5 mei 2021 aan [FN] schreef dat hij ‘drill’ (drillrap) maakt. Hij noemde namen zoals ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 2] ’ van leden van de andere groep, vermoedelijk [naam] , een groep met als thuisbasis het [buurt 1] . Ook meldde hij meermalen hoe laat een ontmoeting was geregeld met de andere groep: “Is 7 uur”. Op 6 mei 2021 om 17:03 uur schrijft [FN] dat er messen mee moeten (‘neem kitchen’). [D] schreef om 17.03 uur “Beste gooie er een gwn op die man”. En om 17:47 uur vroeg een deelnemer in het groepsgesprek “heb je alleen die ZK”, waarmee een mes wordt bedoeld. [S] antwoordde er twee te hebben, maar er een aan [FN] te geven. Over een machete schreef [FN] daarna: “dies nodig voor vandaag jonge komt goed van pas.” En: “Vandaag moeten we die tunes waarmaken”. Uit het gesprek blijkt verder dat [FN] op 6 mei 2021 om 17:46 uur plannen maakte voor het geval dat een van hun groep zou worden ‘gecheft’ (gestoken). Hij schreef: “Dan gaat iemand echt plat”. En: “Vandaag als iemand gecheft is ga ik champagne poppen”. [M] schreef dat hij ook wilde komen maar eerst een kitchen stabba (een keukenmes) ging halen en naar osso (huis) ging. Om 19:12 uur, na de steekpartij waarbij [S] zwaargewond raakte, schreef [FN] dat ‘ [bijnaam 3] ’ het misschien niet ging overleven. Hij vroeg waar de anderen waren. [M] antwoordde dat ze zo kk yusu (kanker serieus) naar [buurt 1] gingen, me tel osso laten (mijn telefoon thuis laten) en dat iemand plat ging. [FN] schreef dat hij zo een pijp (vuurwapen) kreeg en vroeg of iemand [bijnaam 4] kon bellen. [D] schreef om 19.20 uur dat hij met 3 minuten op station Hollands Spoor is. [JC] zei dat hij [bijnaam 4] zou bellen en later dat [bijnaam 4] onderweg was met een vuurwapen. Uit onderzoek aan onder andere de telefoon van [JD] is gebleken dat ‘ [bijnaam 4] ’ [JD] betreft. [4] [JD] belde [FN] om 19:29 uur. [5]
Camerabeelden [locatie 8]
Op beveiligingsbeelden van de [locatie 8] , portiek nummer 154 tot en met 300, is het volgende te zien. Op 6 mei 2021 om 19:31 uur komt een blauwe personenauto het portiek aan de [locatie 8] te Delft voorbijgereden. Volgens de politie vertoont deze auto grote gelijkenis met een Seat Ibiza. Enkele seconden nadat de blauwe auto door het beeld rijdt, komen twee personen van buiten het portiek in gerend. De personen worden herkend door verbalisanten als [JD] en [GD] . Ze zijn tevens woonachtig aan de [locatie 8] en hun appartement is bereikbaar via voornoemd portiek. Om 19:32 uur gaan beiden via de trap omhoog. Om 19:33 uur komt [GD] naar beneden gerend via de trap. [GD] houdt zijn linkerhand continu in zijn linker jaszak en rent naar buiten. [JD] komt achter [GD] de trap afgerend. [JD] houdt in zijn rechterhand een voorwerp vast, gelijkend op een grote dolk. [JD] rent vervolgens ook het portiek uit. [6]
Seat Ibiza en Opel Insignia
Uit het procesdossier blijkt dat in ieder geval twee auto’s bij het incident op de [locatie 1] waren betrokken.
Uit de gegevens van de meldkamer blijkt dat [Getuige1] heeft verklaard dat omstreeks 20:29 uur een voertuig met kenteken [kenteken 1] betrokken is geweest bij het incident op de [locatie 1] . Omstreeks 20:45 uur wordt deze melding aangevuld met een getuigenverklaring van [Getuige2] , inhoudende dat de inzittenden van een Opel Insignia, voorzien van kenteken [kenteken 2] , betrokken zijn geweest bij het incident. [7]
Uit beelden van diverse camera’s met zicht op de [locatie 1] en de nabije omgeving blijkt het volgende. Een blauwe Seat Ibiza met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Seat) komt om 20:02:48 uur in de omgeving van het [buurt 1] op camera’s in beeld. De Seat wordt direct gevolgd door een zwarte Opel Insignia met kenteken [kenteken 2] (hierna: de Opel). De voertuigen rijden in de richting van de [locatie 3] . Om 20:03:11 uur komt de Seat als eerste over de [locatie 4] gereden. Kort daar achter komt de Opel aangereden. De voertuigen rijden in de richting van de [locatie 5] / [locatie 3] en gaan in de richting van de [locatie 1] . Om 20:06:54 uur komt de Seat in beeld op de [locatie 6] . Slechts één seconde later komt de Opel in beeld. Vervolgens slaan beide voertuigen vanaf de [locatie 6] rechtsaf de [locatie 1] op. De Opel parkeert achteruit in een parkeervak ter hoogte van nummer 302. De Seat stopt vervolgens tien seconden naast de Opel. Te zien is dat het rechter raam van de Seat omlaag is zodra deze weer verder rijdt. Tevens stopt een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 3] enkele seconden naast de Opel. Ondertussen komt een groep van zeven personen over de [locatie 6] gelopen en deze personen slaan rechtsaf de [locatie 1] op. De groep gaat richting de [locatie 5] . De Opel parkeert in een parkeervak. De bestuurder van de Opel stapt uit. De bestuurder is geïdentificeerd als [N] . [N] loopt vervolgens achter de groep van zeven personen de [locatie 5] in. [8]
De Seat wordt om 20:07:37 uur op de [locatie 1] geparkeerd ter hoogte van nummer 282 en de bestuurder, geïdentificeerd als [V] , haalt een glimmend voorwerp tevoorschijn. [9] [V] heeft verklaard dat dit glimmende voorwerp een mes betrof dat hij uit het deurvak van zijn auto heeft gehaald en in zijn broeksband heeft gedaan, waarna hij uit de auto is gestapt. Hij had het mes naar eigen zeggen vóór het uitstappen in zijn broeksband gedaan, omdat hij zich ervan bewust was dat hij zich in een gevaarlijke buurt bevond. [10]
Op camerabeelden op de [locatie 1] is te zien dat er om 20:08:01 uur zeven personen lopen. Ze gaan de [locatie 5] in. De personen worden omschreven als NN03, NN04, NN05, NN06, NN08, NN09 en NN10. [11] Vervolgens stapt [V] uit de Seat en gaat hij om 20:08:26 uur linksaf de [locatie 5] in, alwaar de andere personen zich bevinden. [12]
NN-personen
Om 20:14:02 uur lopen tien personen vanuit de [locatie 5] de [locatie 1] op. [13] Deze personen zijn nadien als volgt geïdentificeerd:
- NN01 zijnde [CR] [14]
- NN02 zijnde [V] [15]
- NN03 zijnde onbekend gebleven (rechtbank: later is gebleken dat dit [M] betreft [16] )
- NN04 zijnde [JD] [17]
- NN05 zijnde [N] [18]
- NN06 zijnde [C] [19]
- NN07 zijnde [FN] [20]
- NN08 zijnde [D] [21]
- NN09 zijnde [P] [22]
- NN010 zijnde [GD] [23]
[V] heeft verklaard dat ‘ [bijnaam 5] ’ en ‘ [bijnaam 6] ’ uit de buurt zouden komen en zij zouden weten wat er zou zijn gebeurd en wie wat gedaan had. [24]
De personen komen uit de [locatie 5] en lopen in de richting van de [locatie 4] . De eerste twee personen kijken zoekend om zich heen. Om 20:19:20 uur lopen vijf personen in de richting van de [locatie 5] . Deze vijf personen stoppen bij de Opel en stappen in. [25] De vijf personen die instappen zijn [N] , [M] , [FN] , [D] en [C] . [26]
Tegelijkertijd lopen vier anderen, te weten [V] , [GD] , [JD] en [P] richting de Seat. Allen, behalve [GD] , stappen in die auto. [27]
Aanval
Uit de beelden van diverse camera’s blijkt het volgende. Om 20:20:06 uur komt [slachtoffer] in beeld. Hij komt, na uit de tram te zijn gestapt, uit de richting van de [locatie 6] en loopt in de richting van de [locatie 4] . [slachtoffer] loopt de Opel voorbij. [28] [FN] en [C] hebben verklaard dat er toen geschreeuwd en gescholden werd. [29]
De deur van de Opel gaat open en [M] stapt uit. [slachtoffer] stopt en kijkt naar achter. Hij sprint vervolgens in de richting van de [locatie 4] . [M] rent achter [slachtoffer] aan. [M] wijst naar [slachtoffer] en roept iets. [30] Ondertussen rennen [N] , [FN] , [D] en [C] achter [M] aan, maar [N] en [FN] stoppen halverwege ter hoogte van de kruising van de [locatie 1] met de [locatie 5] , bij [winkel] . [31] [D] rent eveneens achter [M] aan, maar draait zich ter hoogte van de [locatie 5] om en rent weg richting de [locatie 6] . [32] [C] rent door in de richting van de vechtpartij. [33]
[Getuige3] heeft verklaard dat hij een zwarte auto zag, die midden op straat stilstond, waarvan de deuren opengingen en waar vier jongens uit kwamen. De langste jongen van ongeveer 1.85 meter probeerde een grijs vuurwapen in zijn linker jaszak weg te stoppen. [34] [Getuige4] heeft verklaard dat er een jongen uit een zwarte geparkeerde stationwagen linksachter uitstapte en uit zijn rechterjaszak een grijs vuurwapen haalde. De jongen was ongeveer 1.80 meter lang. [35] [C] is de langste en breedste van de inzittenden van de Opel en heeft constant zijn handen in zijn zakken. [36] Hij heeft verklaard dat hij links achterin zat. [37] De vier personen rennen vervolgens richting supermarkt. [38]
[Getuige5] heeft verklaard dat hij als bijrijder in een Mercedes reed en ter hoogte van de [supermarkt] een man uit een Seat zag komen, waarvoor de bestuurder van de Mercedes moest uitwijken. De man die uitstapte, was lang en mollig en had een zilverkleurig pistool in zijn handen. [39] [Getuige6] heeft verklaard dat er mannen uit een zwarte auto stapten waardoor hij moest remmen en uitwijken. Verder hoorde [Getuige6] dat [Getuige5] zei dat hij zag dat de man die linksachter uitstapte een vuurwapen vasthad. [40] Uit de beelden volgt dat het niet anders kan dan dat [Getuige6] en [Getuige5] voor de zwarte Opel hebben moeten uitwijken en niet voor de blauwe Seat.
Op de camerabeelden is te zien dat [GD] op het moment dat [M] achter [slachtoffer] aanrent, nog bij de Seat staat. [GD] rent vanaf de Seat richting [slachtoffer] , die in tegengestelde richting komt aanrennen. Met zijn linkerhand beweegt hij in de richting van [slachtoffer] om hem vervolgens tegen te houden. [GD] duwt [slachtoffer] richting de gevel ter hoogte van nummer 284. [slachtoffer] komt op de grond terecht. [GD] zit bovenop [slachtoffer] . [41] Daarna is te zien dat [GD] met zijn bovenlichaam steeds meer omhoog komt. Daarbij houdt hij zijn beide armen gestrekt en drukt daarmee [slachtoffer] tegen de grond. [M] komt nu bij [GD] staan. [42]
Op de camerabeelden is voorts te zien dat behalve [V] ook [JD] aan de bijrijderszijde uit de Seat stapt. Beiden rennen naar [slachtoffer] toe. Terwijl [slachtoffer] op zijn knieën zit en omhoog probeert te komen, is op de beelden te zien dat [GD] rechtsachter [slachtoffer] staat en [M] aan de linkerzijde van [slachtoffer] . Er ontstaat een worsteling tussen [GD] , [M] en [slachtoffer] . Daarbij is te zien dat [slachtoffer] verder naar de grond wordt gewerkt. [slachtoffer] draait zijn rechterzijde naar de grond. [GD] staat op dat moment achter [slachtoffer] . [M] staat bij de voeten van [slachtoffer] . Op de beelden is de linkerhand van [M] zichtbaar en is te zien dat hij daarin niets vasthoudt. [JD] komt ook in beeld. [slachtoffer] ligt op zijn rug. [M] staat bij zijn voeten. Op de beelden is te zien dat [M] de jas van [slachtoffer] grijpt met zijn linkerhand. [slachtoffer] neemt een soort zittende houding in, waarbij hij met zijn rug tegen de gevel aan zit. [JD] en [V] zijn nu ook bij de vechtpartij gekomen. Op de bewegende beelden is te zien dat [V] met zijn rechtervoet naar het onderlichaam (buik) van [slachtoffer] beweegt. Aan de reactie van [slachtoffer] te zien, raakt [V] hem, omdat hij direct zijn benen intrekt en één been weer uitstrekt. [M] staat nog steeds bij de voeten van [slachtoffer] . [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] . [GD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] . [V] , [M] , [JD] en [GD] staan heel dicht tegen [slachtoffer] aan. [slachtoffer] wordt dichter tegen de gevel aangedrukt. Op de beelden stappen [V] , [M] en [JD] een beetje terug, waardoor [slachtoffer] iets omhoog komt. [JD] staat het dichtstbij aan de rechterzijde van [slachtoffer] . Vanuit de positie van [JD] gezien, staat [V] rechts van [JD] bij de voeten van [slachtoffer] . [M] staat naast [V] ook bij de voeten van [slachtoffer] .
De linkerarm van [slachtoffer] wordt vastgehouden en hij wordt naar voren getrokken, waardoor hij naar de rechterzijde wordt gedraaid. [slachtoffer] ligt op zijn rechterzijde, steunend op zijn rechterarm. Zijn hoofd is naar beneden gebogen. Hij wordt aan zijn linkerarm van de gevel af getrokken door [M] , die bij de voeten van [slachtoffer] staat. [V] stapt achter [M] langs. [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] . Hij geeft [slachtoffer] met een gebalde vuist een klap op zijn hoofd. Het hoofd van [slachtoffer] beweegt door de klap omlaag. Linksboven komen de schoenen van [GD] in beeld. [JD] slaat met een gebalde vuist op het hoofd van [slachtoffer] . [GD] schopt [slachtoffer] in zijn rug. Als reactie op de klap beweegt [slachtoffer] zijn rechterhand naar zijn hoofd. [GD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] . [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] . [M] staat bij de voeten van [slachtoffer] en [V] staat achter [M] .
[slachtoffer] wordt aan alle kanten bewogen en er wordt aan hem getrokken. [slachtoffer] maakt zich klein door zijn hoofd en knieën naar elkaar toe te bewegen. De linkerarm van [slachtoffer] wordt nog steeds vastgehouden en er wordt aan getrokken. Doordat er aan de kleding en linkerarm van [slachtoffer] wordt getrokken, komt hij met zijn bovenlichaam iets omhoog. [GD] staat links bovenin beeld. Op de beelden is te zien dat bij het linkerbeen van [GD] iets glimmends in beeld komt. Bij het vergroten lijkt dit op een punt van een scherp voorwerp. Het glimmende voorwerp verdwijnt daarna uit beeld. [slachtoffer] wordt aan zijn linkerarm iets omhoog getrokken. Zijn rechterarm ligt op de grond. Zijn hoofd is nog voorovergebogen. [GD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] . [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] , [M] staat bij de voeten van [slachtoffer] en [V] staat achter [M] . [slachtoffer] draait met zijn rechter bovenzijde van zijn bovenlichaam richting de grond. De linkerarm van [slachtoffer] wordt vastgehouden. Aan de kleur te zien, is dat door de hand van [M] . [slachtoffer] zit ineengedoken met zijn rug richting de gevel en zijn hoofd bij zijn knieën. [GD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] , [JD] staat aan de rechterzijde van [slachtoffer] bij zijn schoenen, [V] staat achter [JD] en [M] staat bij de voeten van [slachtoffer] . [slachtoffer] ligt op zijn rechterzijde op de grond steunend op zijn rechter ellenboog, met zijn rug tegen de gevel aan. Hij heeft zijn beide knieën opgetrokken. Achter [slachtoffer] , aan zijn linkerzijde, staat [GD] . De andere verdachten staan bij de voeten van [slachtoffer] . Vanaf de positie van [GD] is een snelle beweging te zien van boven naar beneden en weer naar boven. De richting van deze beweging is naar de linkerzijde van [slachtoffer] . Kort na deze snelle beweging gaat [JD] met zijn gehandschoende hand in de richting van de borst van [slachtoffer] . [slachtoffer] houdt zijn linkerarm voor zijn borst. [JD] trekt zijn hand weg van [slachtoffer] , waarbij te zien is dat hij iets in zijn handen vasthoudt. Op de bewegende beelden is te zien dat op een gegeven moment tussen [V] en [JD] een zwart langwerpig voorwerp en meerdere glimmende kleinere voorwerpen op de grond vallen. [slachtoffer] ligt op zijn rug, zijn knieën opgetrokken naar zijn borst. [43]
[M] rent weg van de vechtpartij in de richting van de [locatie 6] . [44] Op het moment dat [M] wegrent, komt [C] aan bij de vechtpartij. [45] Tijdens het wegrennen trekt [M] zijn muts over zijn hoofd en gezicht. [M] komt aan bij [N] en [FN] . [M] , [N] en [FN] rennen vervolgens naar de Opel. [46]
Ondertussen schopt [V] met zijn rechtervoet in de richting van het onderlichaam van [slachtoffer] . [47] [JD] staat aan de linkerzijde van [slachtoffer] . [GD] staat bij het hoofd van [slachtoffer] . Het zwarte voorwerp ligt nog steeds op de grond. [slachtoffer] draait op zijn linkerzijde met zijn hoofd naar [JD] toe. [V] stapt naar achteren. [JD] beweegt zijn rechtervoet naar achteren. [GD] staat aan de rugzijde van [slachtoffer] . [JD] maakt een schopbeweging met zijn rechtervoet naar het hoofd van [slachtoffer] . [V] is naar achteren gestapt. [slachtoffer] beweegt zijn bovenlichaam en hoofd naar achteren door de trap van [JD] . [GD] en [JD] stappen allebei naar achteren, terwijl [slachtoffer] met beide handen naar zijn hoofd grijpt. Hij ligt op zijn rug met zijn hoofd in de richting van de gevel en zijn benen richting fietspad.
[slachtoffer] komt omhoog door zijn bovenlichaam naar voren te bewegen en zijn benen en knieën op te trekken. [JD] stapt weer richting [slachtoffer] . Het zwarte voorwerp ligt nog steeds op de grond. [JD] maakt met zijn rechtervoet een schopbeweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] beweegt na de schopbeweging zijn bovenlichaam naar achteren, alsof hij geraakt is. [V] loopt langzaam naar achteren. [JD] hangt boven [slachtoffer] . [JD] heeft met zijn linkerhand de rechterbovenarm van [slachtoffer] vast. Op de beelden is te zien dat [JD] zijn rechterhand tot een vuist heeft gebald en een stootbeweging maakt naar het hoofd van [slachtoffer] . [V] loopt ondertussen langzaam terug naar de Seat. [JD] maakt een tweede stootslag naar het hoofd van [slachtoffer] . Met zijn linkerhand houdt hij nog steeds de rechter bovenarm van [slachtoffer] vast. [JD] maakt een derde stootslag naar het hoofd van [slachtoffer] . Terwijl [JD] drie keer een stoot geeft, komen ter hoogte van het hoofd van [slachtoffer] de witte schoenen van [GD] weer in beeld. [C] tikt op de rug van [GD] . [48] [C] staat naast [slachtoffer] die op de grond ligt. [49] [GD] maakt met zijn rechterschoen een trappende beweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer] . [C] rent weg, richting de Opel. [50] [JD] springt dan over de benen van [slachtoffer] en raapt verschillende voorwerpen en het langwerpige zwarte voorwerp van de grond op. [GD] rent terug naar Seat. [slachtoffer] ligt op zijn linkerzij op de grond en beweegt heel weinig. [JD] staat op en loopt terug naar de Seat. Hij kijkt in zijn handen. [JD] stopt iets in het zwarte langwerpige voorwerp. [JD] gaat terug naar [slachtoffer] . [JD] stopt iets in zijn linker jaszak. [JD] pakt met zijn beide handen de rechterarm van Myron [slachtoffer] vast en trekt hem weg van de plek waar hij op dat moment ligt. [JD] pakt een vierde voorwerp van de grond. [JD] rent terug naar de Seat. [slachtoffer] draait zich op zijn buik en blijft liggen op de grond. [51]
[P] stapte kort voor het incident uit de Seat, maar bleef bij het rechter portier staan. [52]
Na het incident stapt [P] als eerste rechtsachter in de Seat, gevolgd door [V] die als bestuurder instapt. [GD] stapt vervolgens ook rechtsachter in en [JD] stapt in als bijrijder. [53]
[M] stapt als eerste als bijrijder in de Opel, gevolgd door [FN] , die rechtsachter plaatsneemt. [N] stapt in als bestuurder en als laatste neemt [C] links achterin plaats in de Opel. [D] rent weg in de richting van [locatie 7] . De Opel rijdt vervolgens weg. [54]
Huls
Onder het lichaam van [slachtoffer] is een huls gevonden van het kaliber 6.35 mm Browning. Dergelijke patronen worden doorgaans verschoten met semiautomatische pistolen. [55]
Letsel [slachtoffer]
Uit sectie is gebleken dat [slachtoffer] één keer is gestoken in zijn linkerzij. De verwonding had een lengte van circa 4,7 centimeter en een diepte van circa 17,5 centimeter. Het letsel is bij leven ontstaan door perforerende krachtinwerking met een scherprandig voorwerp, zoals een mes. Hierbij was er onder meer perforatie van de linkerborstholte, linkerlong, de milt, de lichaamsslagader (volledige doorsnijding), de onderste holle ader en de lever. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies op basis waarvan het overlijden zonder meer kan worden verklaard. [56]
Forensisch onderzoek
Bij forensisch onderzoek aan de Seat is aan de achterzijde van de hoofdsteun van de bijrijdersstoel een bloedspoor aangetroffen. Dit bloedspoor is vergeleken met de profielen van onder andere [slachtoffer] , [V] , [P] , [GD] en [JD] . Het DNA op de hoofdsteun is afkomstig van minimaal drie personen, te weten [slachtoffer] (bewijskracht: meer dan één miljard) en minimaal twee onbekende personen. [57] Tevens is bij forensisch onderzoek aan de Opel op de bijrijderszijde aan de binnenkant van de auto op de deurgreep een DNA-profiel van minimaal vier personen aangetroffen, onder wie [M] (matchkans ongeveer 41 miljoen) en minimaal drie onbekenden personen. [58]
Op de linkermouw van de jas van [slachtoffer] , ter hoogte van de onderarm (rondom) is met behulp van forensisch onderzoek een DNA-profiel van minimaal vier personen aangetroffen, waaronder een relatief grote hoeveelheid DNA van [slachtoffer] en een relatief kleine hoeveelheid DNA van [GD] (matchkans van ongeveer 17 miljoen). [59] Aan de buitenkant van het linker voorpand van de jas van [slachtoffer] , ter hoogte van de borstregio, is een DNA-profiel gevonden van minimaal drie personen, waaronder een relatief grote hoeveelheid van [slachtoffer] en [M] (matchkans van meer dan één miljard). [60] Tot slot is op het rechter jukbeen van [slachtoffer] een profiel DNA-profiel verkregen van minimaal drie personen, onder wie [slachtoffer] en [GD] (matchkans meer dan één miljard). [61]
Verklaring van de verdachte
[V] heeft verklaard dat hij op 5 mei 2021 op de hoogte is geraakt van een ontmoeting tussen zijn neefje [S] en een groep jongens, maar [V] heeft zich daar verder niet mee willen bemoeien. Op 6 mei 2021 heeft [V] tot 16:00 uur gewerkt en is hij omstreeks 18:00 uur naar Delft gereden voor een verjaardag. Op deze verjaardag kwam [V] mensen tegen die naar de afspraak in Den Haag zouden gaan. [V] kreeg te horen dat er twee pogingen waren gedaan om [S] te steken en dat er een baksteen door de ruit van de moeder van [S] was gegooid. [V] heeft zich daarom toch bemoeid met de ruzie en wilde [S] ophalen zodat er niets zou gebeuren met hem. Hij wilde de situatie slechts sussen.
[V] reed ‘op aanwijzingen’ van zijn passagiers eerst naar Rotterdam en vervolgens naar de [locatie 8] in Delft. [V] wenste niet te verklaren wie deze passagiers waren, maar de rechtbank gaat er op basis van de camerabeelden van het portiek aan de [locatie 8] , waarop kort voor binnenkomst van [JD] en [GD] rond 19.31 uur een blauwe, op een Seat gelijkende auto te zien is, van uit dat dit zijn neven [GD] en [JD] betreffen. [62] [V] is voor de flat in de Seat blijven wachten. Wat [GD] en [JD] daar zouden gaan doen, wist [V] niet en hij heeft dit alles in ‘goed vertrouwen’ gedaan. [V] heeft bij het instappen van [JD] geen dolk, noch een ander wapen gezien. Onderweg naar Den Haag kreeg [V] van zijn moeder te horen dat [S] gestoken was en in het ziekenhuis lag. [V] en zijn passagiers zijn vervolgens naar [buurt 2] gereden om aldaar ‘verhaal te halen’ en eventueel te dreigen. Aldaar kregen ze van een groep jongens te horen dat ze voor ‘informatie’ in het [buurt 1] moesten zijn. [V] en zijn passagiers hebben vervolgens besproken dat ze naar het [buurt 1] zouden gaan om ‘verhaal te halen’.
[V] heeft benadrukt dat hij in de hoedanigheid van neef naar het [buurt 1] is gegaan en niet als drillrapper die wraak wilde nemen naar aanleiding van het steekincident van een lid van de groep. [V] heeft verklaard dat hij niets te maken heeft met drillrap. In het [buurt 1] zijn de passagiers uitgestapt en heeft [V] zijn auto geparkeerd op de [locatie 1] . Voor het uitstappen pakte [V] een mes uit het deurvak en heeft dat in zijn broeksband gedaan. [V] heeft een mes in zijn broeksband gedaan, omdat hij op de hoogte was van de drillrapscene in het [buurt 1] en hij zichzelf wilde kunnen verdedigen. De passagiers wisten niet dat [V] een mes bij zich had. Het mes had hij al in de auto liggen om zijn brood te smeren als hij aan het werk was. [V] is vervolgens het [buurt 1] ingelopen. Toen zij niemand konden vinden, zijn [V] en zijn passagiers boos en gefrustreerd terug naar de Seat gegaan, alwaar [V] zijn mes weer in het deurvak heeft gelegd. Vervolgens kwam [slachtoffer] aangerend. Toen ging het allemaal heel snel. Een van de passagiers zei dat dit de jongen was die eerder een baksteen door de ruit van de moeder van [S] had gegooid en [S] eerder zou hebben bedreigd. Uit boosheid en frustratie is [V] naar de plek gelopen waar [slachtoffer] reeds op de grond lag en waar jongens om hem heen stonden en heeft hij [slachtoffer] één trap tegen zijn benen gegeven. [V] heeft niemand zien steken en hij dacht dat [slachtoffer] buiten bewustzijn was toen hij wegreed met zijn passagiers.
Terwijl [slachtoffer] op de grond lag, kreeg [slachtoffer] een paar vuistslagen en trappen tegen zijn hoofd. [V] heeft niet geprobeerd om het geweld te stoppen, omdat hij er voor zijn gevoel niets meer aan kon doen. Er stonden immers zo veel jongens over hem heen gebogen dat als hij er tussen zou springen het geen verschil zou maken. Toen [V] [slachtoffer] een trap gaf, zag hij tegelijkertijd hoeveel jongens er om [slachtoffer] heen stonden en daarom besloot [V] weg te lopen en geen onderdeel uit te maken van verder geweld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt de conclusies uit het voorlopige sectierapport over en oordeelt op grond daarvan dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van één steekwond in zijn linkerflank.
Wie heeft de steekwond toegebracht?
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen vastgesteld kan worden dat [GD] degene is geweest die [slachtoffer] daadwerkelijk heeft gestoken. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit de camerabeelden die van het incident zijn gemaakt, blijkt dat bij [GD] op een gegeven moment een (glimmend) voorwerp met een punt is te zien. De rechtbank heeft dit zelf ook waargenomen. Kort daarna is er een snelle beweging te zien in de richting van de linkerzijde van het [slachtoffer] . De positie van [GD] ten opzichte van [slachtoffer] op het moment van deze snelle beweging past ook bij de plaats van de toegebrachte steekwond en het inwendige verloop daarvan. Dat [GD] degene is die heeft gestoken, wordt ondersteund door het feit dat aan de achterkant van de hoofdsteun van de bijrijdersstoel van de Seat bloed van [slachtoffer] is aangetroffen, terwijl [GD] na het incident achter deze bijrijdersstoel is ingestapt en het, gelet op het feit dat [slachtoffer] al snel veel bloed verloor, aannemelijk is dat degene die heeft gestoken bloed van [slachtoffer] op zijn hand heeft gekregen.
Voorts vindt de stelling dat [GD] heeft gestoken steun in de beelden die zijn gemaakt in het portiek van de flat waar hij woonachtig is. Op die beelden is te zien dat [GD] en [JD] zich, nadat de blauwe Seat om 19:32 uur door het beeld rijdt, naar boven haasten en na ongeveer één minuut weer naar beneden komen. In de hand van [JD] is daarbij een grote dolk te zien. [GD] heeft tijdens het lopen continu zijn hand op zijn linker jaszak.
Hoewel [JD] op de beelden van de flat met een dolk te zien is, gaat de rechtbank er op basis van de bewijsmiddelen van uit dat [JD] ten tijde van het daadwerkelijke incident op de plaats delict een vuurwapen bij zich had en dit heeft gebruikt om [slachtoffer] mee te slaan. Na het incident werd onder het lichaam van [slachtoffer] een huls gevonden van het kaliber 6.35 mm Browning. De rechtbank komt tot de conclusie dat het langwerpige voorwerp dat tijdens het incident op enig moment op de grond valt een losgeraakte patroonhouder is en dat de voorwerpen die [JD] direct na het incident haastig opraapt, patronen betreffen. Voorts blijkt uit de beelden van het incident dat [JD] tijdens de geweldshandelingen iets in zijn hand heeft.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat [GD] en [JD] kort voorafgaand aan het incident thuis een vuurwapen en een dolk hebben opgehaald en deze wapens op de plaats delict ook bij zich hadden. [GD] is degene geweest die de fatale steekwond aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte - mede gelet op het voorgaande - zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan het primair dan wel subsidiair tenlastegelegde. Allereerst zal worden besproken of er sprake is van medeplegen.
Medeplegen van het primair dan wel subsidiair tenlastegelegde?
De rechtbank overweegt als volgt. Op 6 mei 2021 is [V] om 19:31 uur samen met [GD] en [JD] naar de flat gereden aan de [locatie 8] te Delft, alwaar [GD] en [JD] een dolk en een vuurwapen hebben opgehaald. Vervolgens zijn [V] , [JD] , [GD] en [P] naar het [buurt 1] in Den Haag gereden. De Seat waarin [V] en zijn medeverdachten reden, werd nauw gevolgd door de Opel waar [N] , [M] , [C] en [FN] in zaten. De auto’s komen om 20:02:48 uur in beeld op de [locatie 1] . Op enig moment zijn de passagiers van de Seat en de Opel uitgestapt, vermoedelijk op de [locatie 6] . De groep van in totaal tien jongens, heeft zich ongeveer vijftien minuten al zoekend door het [buurt 1] begeven. Hierbij was [V] bewapend met een mes, waren [JD] en [GD] in het bezit van een vuurwapen en een dolk en had [C] een vuurwapen in zijn bezit. De groep was op zoek naar leden van [naam] of personen die op welke manier dan ook betrokken waren bij de steekpartij van [S] . Op beelden is te zien dat [slachtoffer] om 20:20:06 uur uit de tram stapt. Hij werd vervolgens opgemerkt door [M] , die uit de Opel stapte en al roepend achter [slachtoffer] is aangerend. [slachtoffer] is vervolgens in de richting van de Seat gerend, alwaar [GD] hem tegen de grond heeft gewerkt. Vervolgens kwamen [JD] , [M] en [V] aan bij Myron [slachtoffer] . Ze hebben gedurende het incident vrijwel voortdurend zeer vlakbij [slachtoffer] gestaan. [JD] , [GD] hebben [slachtoffer] geschopt en geslagen. Uit de camerabeelden en de verklaring van [V] is gebleken dat [V] [slachtoffer] hierbij heeft geschopt. Op enig moment werd de linkerarm van [slachtoffer] door [M] vastgehouden en is [slachtoffer] door [GD] in zijn linkerzij gestoken. Na het steekincident is [M] als bijrijder in de Opel gestapt welke vervolgens wegreed en zijn [GD] , [JD] en [V] gezamenlijk vertrokken in de Seat, waarbij [V] de auto bestuurde.
Gelet op de hierboven omschreven gedragingen van [V] , [GD] , [JD] en [M] vóór, tijdens en kort na het plaatsvinden van het steekincident, een en ander in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat [V] en voornoemde drie medeverdachten – stilzwijgend – zo nauw met elkaar samenwerkten, dat niet van belang is wie welke rol bij of rond het plegen van het steekincident heeft vervuld, doch dient elk van hen als mededader te worden aangemerkt.
Dat [V] , zoals hij zelf heeft verklaard, het daadwerkelijke steken niet zou hebben gezien en evenmin van de aanwezigheid van een wapen bij [GD] en [JD] op de plaats delict op de hoogte zou zijn geweest, kan aan het voorgaande niet afdoen. [V] is naar aanleiding van een steekincident dat ruim een uur eerder plaatsvond en waarbij zijn neef [S] ernstig gewond raakte samen met meerdere anderen, onder wie zijn twee andere neven [GD] en [JD] , in het [buurt 1] actief op zoek gegaan naar betrokkenen (‘ [bijnaam 6] ’ of ‘ [bijnaam 5] ’) die verantwoordelijk konden worden gehouden voor voornoemd steekincident. [V] was daarbij bewapend met een mes, naar eigen zeggen omdat hij zich bewust was van het gevaar van de drillrapscene in het [buurt 1] en hij zichzelf wilde kunnen verdedigen. [V] maakte feitelijk deel uit van een bewapende groep jongens, die al zoekend door het [buurt 1] liepen op zoek naar ene ‘ [bijnaam 6] ’ of ‘ [bijnaam 5] ’, althans personen die te maken hadden met de steekpartij op [S] . [V] was uiteindelijk onderdeel van de groep van vier jongens die – nadat [slachtoffer] naar de grond was gewerkt door [GD] – geweld op hem heeft toegepast. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of [V] daadwerkelijk op de hoogte was van de aanwezigheid van wapens bij andere medeverdachten zoals [GD] en [JD] (hetgeen de rechtbank aannemelijk acht, omdat [JD] de dolk duidelijk in zijn handen had terwijl hij de hal van zijn flatgebouw uitrende en naar de Seat van [V] rende), is de rechtbank van oordeel dat [V] , door onder voornoemde omstandigheden met uiteindelijk drie medeverdachten geweldshandelingen toe te passen op [slachtoffer] niet alleen opzet heeft gehad op de samenwerking met deze drie medeverdachten, maar tevens opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op de dood
Op basis van het dossier (waaronder de feiten en omstandigheden zoals deze hierboven zijn vermeld) alsmede het verhandelde ter terechtzitting (waaronder zijn eigen verklaring) is de rechtbank van oordeel dat er bij [V] weliswaar geen sprake is geweest van
volopzet op de dood, in die zin dat hij wilde dat [slachtoffer] (of een ander lid van [groepnaam] ) zou komen te overlijden, echter dat wel sprake is geweest van
voorwaardelijkopzet op de dood van [slachtoffer] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden, oftewel dat hij de aanmerkelijke kans dat iemand zou sterven op de koop toe heeft genomen. Door onder voornoemde omstandigheden samen met drie medeverdachten geweldshandelingen op [slachtoffer] toe te passen heeft [V] de kans dat [slachtoffer] daarbij als gevolg van door die medeverdachten toegepaste geweldshandelingen, waaronder het gebruik van een wapen om het leven zou komen, op de koop toe genomen.
De rechtbank kwalificeert op grond van het voorgaande de rol van [V] als medeplegen.
Voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bij [V] sprake is geweest van voorbedachte raad op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat noch op basis van het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat bij [V] sprake is geweest van een voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat daartoe sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg. Uit het dossier blijkt weliswaar dat een deel van de verdachten voorafgaand aan de steekpartij contact met elkaar heeft gehad via snapchat, waarbij gesproken werd over het meenemen van messen en vuurwapens en [M] zei dat er iemand plat moest. Hieruit kan echter niet zondermeer ten aanzien van álle verdachten volgen dat sprake is geweest van een vooropgezet plan om een of meer anderen bewust van het leven te gaan beroven. Zo zijn er geen aanknopingspunten dat [V] bij deze snapchat berichten betrokken is geweest. Er zijn ook geen andere aanknopingspunten waaruit kan volgen dat [V] de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven en dat sprake is geweest van voorbedachte raad. De omstandigheid dat hij [GD] en [JD] bij hun flat heeft afgezet toen ze wapens gingen halen, is daarvoor onvoldoende. Uit de camerabeelden voorafgaand aan het incident kan evenmin worden afgeleid dat de verdachten met elkaar hebben afgestemd wat er zou (moeten) gaan gebeuren. De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat [V] op enig moment een weloverwogen wilsbesluit heeft genomen om [slachtoffer] om het leven te brengen. De rechtbank zal hem daarom vrijspreken van het onderdeel voorbedachte raad.
Eindconclusie
De rechtbank komt op grond van hetgeen hierboven is overwogen tot de slotsom dat [V] schuldig is aan medeplegen van doodslag.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Hij op 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders
-
eenmaalmet kracht met een mes in de zij gestoken van die [slachtoffer] en
- geschopt en geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] terwijl deze op de grond lag,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie buitensporig hoog is, gelet op de rol van de verdachte in het geheel. Verder is de verdachte first offender, heeft hij zijn leven goed op orde, heeft hij ADHD en is er sprake van cannabisgebruik. De verdachte is bovendien een goede jongen met een geweten en hij heeft een verklaring afgelegd binnen de mogelijkheden om zijn veiligheid en die van zijn familie te waarborgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen aan doodslag, een van de zwaarste misdrijven die het Nederlandse strafrecht kent. [slachtoffer] heeft mede door het handelen van de verdachte het leven gelaten. Op de avond van 6 mei 2021 heeft de verdachte, na de eerdere steekpartij waarbij [S] het slachtoffer was, deelgenomen aan een fatale aanval op [slachtoffer] . Terwijl [slachtoffer] tegen de grond was gewerkt, heeft de verdachte ook één trap gegeven, terwijl [slachtoffer] door anderen ook werd geschopt, geslagen en eenmaal werd gestoken. Door zijn aanwezigheid en handelen heeft de verdachte het voor de anderen mede mogelijk gemaakt om geweld tegen [slachtoffer] uit te oefenen, waaronder de toevoeging van de dodelijke steekwond. Voor [slachtoffer] moeten de laatste minuten van zijn leven vol angst en pijn zijn geweest. Uit het handelen van de verdachte volgt ook dat hij geweld niet schuwt. De rechtbank neemt dit alles de verdachte zeer kwalijk.
[slachtoffer] is ter plaatste, na veel geweld, overleden aan een diepe steekwond. Veel personen zijn hier getuige van geweest. De ouders van [slachtoffer] zijn door anderen geïnformeerd en ze zijn direct naar de plaats delict gegaan. Dit moet voor hen een enorm angstige en emotionele situatie zijn geweest, die ze waarschijnlijk hun verdere leven met zich mee moeten dragen. Daarbij heeft dit incident in de avond plaatsgevonden toen het nog licht was, op de openbare weg, waardoor omstanders en voorbijgangers ongewild zijn geconfronteerd met het steekincident en de gevolgen ervan.
Door het gedrag van onder andere de verdachte is de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed aangedaan. Ze zullen [slachtoffer] voor altijd moeten missen. Het immense gemis van [slachtoffer] is namens de ouders, het broertje en het zusje van [slachtoffer] ter terechtzitting zeer treffend naar voren gebracht. De ouders van [slachtoffer] hebben zich onder andere afgevraagd waarom dergelijke confrontaties met wapens moeten worden opgelost. Het gemak waarmee jonge jongens die avond met wapens op zak liepen, baart de rechtbank ook ernstige zorgen.
De verdachte (maar ook zijn medeverdachten) heeft slechts deels openheid van zaken willen geven, waardoor de familie van [slachtoffer] tot op heden nog geen concrete antwoorden op het ‘hoe’ en ‘waarom’ hebben gekregen. De rechtbank weegt deze houding ten nadele van de verdachte mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 september 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia rapportage van 24 december 2021. Daaruit blijkt dat er sprake is van een aandacht deficiëntie/hyperactiviteit stoornis bij de verdachte. De verdachte vertoont verschillende symptomen van onoplettend, hyperactief en impulsief gedrag. Deze symptomen waren reeds voor het twaalfde jaar aanwezig bij betrokkene en beïnvloeden zijn functioneren op meerdere leefgebieden, zoals thuis en op school. Tevens wordt geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een matige stoornis in cannabisgebruik. Omdat de verdachte slechts een deels bekennende verklaring heeft afgelegd, zijn de motieven, intenties en drijfveren van de verdachte
deels onduidelijk en is het niet mogelijk gebleken om een eventuele doorwerking van de
problematiek van de verdachte in de totstandkoming van het tenlastegelegde volledig te
onderzoeken. Er is door de psycholoog geen doorwerking van de problematiek van
betrokkene in de totstandkoming van het tenlastegelegde vastgesteld. Daarnaast wordt het
recidiverisico van gewelddadig gedrag als laag ingeschat. Er worden derhalve geen gedragskundige interventies geadviseerd ter vermindering van recidive en tevens wordt er geen behandelinterventie in forensisch kader geadviseerd.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 8 februari 2022, waaruit volgt dat de reclassering geen aanknopingspunten ziet voor de toepassing van het adolescenten strafrecht, omdat er geen sprake is van een verstandelijke beperking en de verdachte zich staande houdt in de penitentiaire inrichting. Verder heeft de reclassering geen aanknopingspunten gevonden voor het uitbrengen van een advies met betrekking tot bijzondere voorwaarden, gelet op de proceshouding van de verdachte.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige en de reclassering over en maakt deze tot de hare.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
[BP1] , [BP2] , [BP3] en [BP4] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces.
De benadeelde partij [BP1] (de vader van [slachtoffer] ) vordert een bedrag van € 4.901,84 aan materiële schade en € 35.000,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade en schade voor de aantasting in persoon, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [BP2] (de moeder van [slachtoffer] ) vordert een bedrag van € 5.982,23 aan materiële schade en € 35.000,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade en schade voor de aantasting in persoon, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [BP3] (de zus van [slachtoffer] ) vordert een bedrag van € 17.500,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [BP4] (de broer van [slachtoffer] ) vordert een bedrag van € 17.500,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk integraal toegewezen dienen te worden met oplegging van de maatregel van schadevergoeding en de wettelijke rente, omdat de vorderingen deugdelijk zijn onderbouwd en de bedragen billijk zijn.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft hieromtrent geen verweer gevoerd. De verdachte aanvaardt bij een veroordeling de strafrechtelijke verantwoordelijkheid.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat de gebeurtenissen van 6 mei 2021 een enorme impact hebben gehad op alle betrokkenen en bij hen tot groot verdriet hebben geleid. Dit zal op geen enkele wijze kunnen worden gecompenseerd. De rechtbank benadrukt dit omdat de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen een juridische beoordeling is, die onmogelijk ook de mate van verdriet van de nabestaanden om het gemis van hun zoon en broer tot uitdrukking kan brengen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht.
Affectieschade ouders
Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) affectieschade te vorderen. Voor de hoogte van de vergoeding zijn in het Besluit vergoeding affectieschade forfaitaire bedragen vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg is van het handelen van de verdachte. Hiermee is de grond voor vergoeding van affectieschade gegeven. De gevorderde bedragen door de ouders zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal de gevorderde bedragen aan affectieschade dan ook geheel toewijzen, te weten € 20.000,- voor zowel [BP1] als [BP2] .
Affectieschade broer en zus
In artikel 6:108 lid 4 BW is gespecificeerd wie voor de affectieschade in aanmerking komen. Indien een vordering niet onder een van de categorieën uit de wet valt, kan een beroep gedaan worden op de hardheidsclausule (categorie g van artikel 6:108 lid 4 BW), als een persoon meent toch als naaste in de zin van deze wet te moeten worden aangemerkt. In dat geval zal die benadeelde partij moeten aantonen dat sprake was van een hechte, affectieve relatie met de persoon die is overleden.
De vorderingen die door [BP3] en [BP4] zijn ingediend als broer en zus van het slachtoffer, vallen niet onder (een van) de genoemde categorieën uit de wet. Het uitgangspunt in de wet is namelijk dat broers en zussen geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie, die (zeer) uitgaat boven de ‘gewone’ hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben, is er ook ruimte voor vergoeding van affectieschade aan een broer of zus (de hierboven genoemde hardheidsclausule).
De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden er geen termen aanwezig zijn voor toewijzing van de verzoeken tot toewijzing van affectieschade. Zonder af te doen aan de waardevolle band die de nabestaanden met hun broer hadden en hoe invoelbaar hun leed ook is, is de rechtbank van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden niet een beroep op de wettelijke hardheidsclausule rechtvaardigen, aangezien niet voldoende is onderbouwd dat de verhouding tussen de nabestaanden en hun overleden broer sterk afweek van wat in het algemeen gebruikelijk is tussen broers en zussen binnen een gezin.
Schade voor aantasting in persoon voor de ouders
De raadsvrouw van de ouders heeft zich op het standpunt gesteld dat naast een vergoeding voor ‘affectieschade’ op grond van artikel 6:107 lid 1 sub b BW, een schadevergoeding voor ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW passend en redelijk is. De rechtbank overweegt als volgt.
Het doel van de Wet affectieschade is om een symbolisch bedrag te vergoeden ten aanzien van het ernstige leed dat nabestaanden en naasten hebben geleden. Dit leed kan zijn ontstaan doordat een dierbare ten gevolge van een strafbaar feit, een medische fout of een verkeersongeval is overleden. De schadevergoeding is slechts een middel tot erkenning van dit leed en ter genoegdoening van deze nabestaanden. Daarnaast wordt beoogd met het recht op vergoeding van affectieschade deze nabestaanden een zekere genoegdoening te verschaffen in die zin dat hun geschokte rechtsgevoel wordt verzacht doordat van de aansprakelijke persoon een opoffering wordt verlangd.
Bij de introductie van de Wet affectieschade is geen principiële gemotiveerde keuze gemaakt op het punt van de samenloop tussen vergoeding van affectieschade en andere vergoedingen voor immateriële schade van nabestaanden, zoals aantasting in de persoon op andere wijze. [63] De rechtbank acht het evenwel in dit specifieke geval niet mogelijk om schadecomponenten door ernstig leed dan wel door ander geestelijk letsel voldoende te onderscheiden, aangezien door en/of namens de benadeelde partijen [BP1] en [BP2] onvoldoende concrete gegevens (bijvoorbeeld in de vorm van medische stukken) zijn aangedragen, waaruit kan volgen dat bij hen in verband met het bewezen verklaarde feit psychische schade in de zin van geestelijk letsel is ontstaan en deze psychische schade voorts hoger uitvalt dan de bij Wet affectieschade vastgestelde bedragen. De vordering is op dit punt onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade
Daarnaast is komen vast te staan dat aan [BP1] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en niet betwist, zodat deze schade eveneens zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 310,58. De schade bestaat uit:
  • € 260,- voor kosten aan het rouwstuk;
  • € 50,58 aan kosten voor de huisarts voor het opvragen van het medisch dossier.
Niet is vast komen te staan dat de onderstaande posten in rechtstreeks verband staan tot het bewezen verklaarde feit:
  • € 4.176,16 aan kosten voor de vliegtickets van familieleden;
  • € 415,10 aan kosten voor begrafenis kleding;
De rechtbank zal de benadeelde partij [BP1] derhalve niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de voornoemde posten.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan [BP2] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en niet betwist, zodat deze schade eveneens zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.982,23. De schade bestaat uit:
  • € 2.759,- aan uitvaartkosten;
  • € 3.113,65 aan kosten voor een gedenkteken;
  • € 50,58 aan kosten voor de huisarts voor het opvragen van het medisch dossier;
  • € 59,- aan kosten voor de reparatie van de bril van [slachtoffer] .
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 mei 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Maatregel van schadevergoeding
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.310,58 ten behoeve van [BP1] en € 25.982,23 ten behoeve van [BP2] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald.
7.4
Conclusie
De verdachte moet hoofdelijk de benadeelde partij [BP1] een schadevergoeding betalen van
€ 20.310,58(vul de feitaanduidingen in), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet hoofdelijk de benadeelde partij [BP2] een schadevergoeding betalen van €
25.982,23(vul de feitaanduidingen in), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Indien het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 296 dagen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [BP1] deels toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om te betalen een bedrag van € 20.310,58 bestaande uit € 310,58 materiële schade en € 20.000,- immateriële schade;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [BP2]
deels toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om te betalen een bedrag van € 25.982,23 bestaande uit € 5.982,23 materiële schade en € 20.000,- immateriële schade;
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 mei tot de dag waarop deze vordering is betaald aan [BP1] en [BP2] ;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 46.292,81,vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 296 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat de benadeelde partijen [BP3] en [BP4] niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, rechter,
mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Prosperini, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 november 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 2021127370, van de politie eenheid Team Grootschalige Opsporing Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 1288), het forensisch proces-verbaal met nummer PL 2021127370, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing, met bijlagen (doorgenummerd, p. 1 t/m 688), het proces-verbaal persoonsdossier [M] met het nummer PL 2021127370, van de politie eenheid Team Grootschalige Opsporing Den Haag (doorgenummerd p. 1 t/m 130), het proces-verbaal persoonsdossier [C] met het nummer PL 2021127370, van de politie eenheid Team Grootschalige Opsporing Den Haag (doorgenummerd p. 1 t/m 91) en het proces-verbaal persoonsdossier [FN] met het nummer PL 2021127370, van de politie eenheid Team Grootschalige Opsporing Den Haag (doorgenummerd p. 1 t/m 116).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 520 tot en met 576
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1146 tot en met 1149
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 819 tot en met 825
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 820 en 821
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 261 tot en met 266
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 109
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 451 tot en met 456 en proces-verbaal van bevindingen, p. 787 tot en met 801
9.Proces-verbaal van bevindingen p. 283 tot en met 286
10.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 207
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 147 e.v.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 123 e.v.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 433
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 147
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M] , p. 53 (persoonsdossier)
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 203, proces-verbaal van bevindingen, p. 225, proces-verbaal van bevindingen p. 229 en proces-verbaal van bevindingen, p. 234
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 127
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 587 en proces-verbaal van bevindingen, p. 627
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 406 en proces-verbaal van bevindingen, p. 420
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 386, Proces-verbaal van bevindingen, p. 398 en proces-verbaal van bevindingen, p. 401
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 339, proces-verbaal van bevindingen, p. 351
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 238, proces-verbaal van bevindingen, p. 250, proces-verbaal van bevindingen, p. 256
24.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 124
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. 456, proces-verbaal van bevindingen, p. 639 en 640
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 774
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 124, proces-verbaal van bevindingen, p. 740 tot en met 742
29.Proces-verbaal van verhoor [FN] , p. 58 en 64 (persoonsdossier) en proces-verbaal van verhoor [C] , p. 67 (persoonsdossier)
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 124, proces-verbaal van bevindingen, p. 740 tot en met 742
31.Proces-verbaal van bevindingen, p. 129 en proces-verbaal van bevindingen, p. 418
32.Proces-verbaal van bevindingen, p. 392 tot en met 394
33.Proces-verbaal van bevindingen, p. 601
34.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige3] , p. 103 en 104
35.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige4] , p. 106 en 107
36.Proces-verbaal van bevindingen, p. 639 tot en met 641
37.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm
38.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige3] , p. 103 en 104
39.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige5] , p. 100
40.Proces-verbaal van verhoor [Getuige6] , p. 720
41.Proces-verbaal van bevindingen, p. 744 e.v.
42.Proces-verbaal van bevindingen, p. 732 e.v.
43.Proces-verbaal van bevindingen, p. 732 tot en met 762
44.Proces-verbaal van bevindingen, p. 621
45.Proces-verbaal van bevindingen, p. 602
46.Proces-verbaal van bevindingen, p. 623
47.Proces-verbaal van bevindingen, p. 762
48.Proces-verbaal van bevindingen, p. 711
49.Proces-verbaal van bevindingen, p. 602 tot en met 605
50.Proces-verbaal van bevindingen, p. 604
51.Proces-verbaal van bevindingen, p. 762 tot en met 773
52.Proces-verbaal van bevindingen, p. 774
53.Proces-verbaal van bevindingen p. 774 tot en met 775
54.Proces-verbaal van bevindingen, p. 459 tot en met 462
55.Een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 560 en 561 (forensisch dossier)
56.Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 1 juni 2021, nummer 2021.05.07.172, opgemaakt door [deskundige]
57.Proces-verbaal van bevindingen, p. 684 en een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 691
58.Proces-verbaal van forensisch onderzoek voertuig, p. 200 (forensisch dossier) en een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 572 en 573 (forensisch dossier)
59.Een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 571 en 573 (forensisch dossier)
60.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, p. 22 en een geschrift te weten een NFI-rapport, p. 567, 570 en 573 (forensisch dossier)
61.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, p. 22 en een geschrift, te weten een NFI-rapport, p. 567, 570 en 573
62.Proces-verbaal van bevindingen, p. 261 tot en met 266