In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.P.G. van Bel, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond was afgewezen. Het bestreden besluit dateert van 18 mei 2022. Tijdens de zitting op 12 oktober 2022, waar verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, is het verzoek om voorlopige voorziening behandeld. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, verwijzend naar de uitspraak in de bodemzaak met zaaknummer NL22.9051, die op dezelfde dag is gedaan.
De voorzieningenrechter heeft echter wel geoordeeld dat de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker moet worden veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 759, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door een collegiaal trio van rechters, met mr. E.F. Bethlehem als voorzitter. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.