ECLI:NL:RBDHA:2022:12402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
AWB 21/6001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke geschil over verblijfsvergunning

Op 11 mei 2021 heeft verzoekster een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 17 september 2021 afgewezen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 7 mei 2022 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist, maar dit besluit werd op 29 augustus 2022 ingetrokken. Verzoekster trok haar beroep in, maar handhaafde haar verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter overwoog dat er onverwijlde spoed was, aangezien de staatssecretaris had aangegeven verzoekster niet uit te zetten zolang er niet op het bezwaar was beslist. Verweerder heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en verweerder verboden verzoekster uit te zetten totdat er een beslissing op het bezwaarschrift is genomen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster ter hoogte van € 759,= en moet het griffierecht van € 181,= vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6001

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 november 2022 in de zaak tussen

[naam 1], verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vreede),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. ten Bosch).

Procesverloop

Op 11 mei 2021 heeft verzoekster een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend. In het besluit van 17 september 2021 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 7 mei 2022 op het bezwaar van verzoekster beslist. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer NL22.10359.
Op 29 augustus 2022 heeft verweerder verzoekster en de rechtbank bericht dat het besluit van 7 mei 2022 is ingetrokken. Verzoekster heeft daarop ook haar beroep ingetrokken. Zij heeft daarbij echter uitdrukkelijk haar verzoek om voorlopige voorziening gehandhaafd en heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om het verzoek toe te wijzen in die zin dat de gevolgen van het primaire besluit van 17 september 2021 worden opgeschort en om daarbij te bepalen dat het de staatssecretaris wordt verboden om verzoekster uit te zetten tot in ieder geval vier weken na de nieuw te nemen beslissing op het bezwaarschrift.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. Verzoekster heeft schriftelijk toegelicht dat zij vindt dat haar verzoek om voorlopige voorziening moet worden toegewezen, aangezien duidelijk is dat de staatssecretaris opnieuw op haar bezwaarschrift moet beslissen, haar bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, en omdat verweerder heeft aangegeven dat hij haar niet zal uitzetten zolang niet op het bezwaar is beslist.
3. In reactie op die toelichting heeft verweerder schriftelijk aangegeven dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, voor zover dit ziet op het niet uitzetten van verzoekster tot er opnieuw op haar bezwaarschrift is beslist.
4. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek van verzoekster zal worden toegewezen op de hierna te vermelden wijze.
5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten voor het indienen van het verzoekschrift. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 759,= (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,= en wegingsfactor 1 (gemiddeld)).
6. Op grond van artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb moet verweerder ook het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat het verweerder wordt verboden om verzoekster uit te zetten zolang niet op haar bezwaarschrift is beslist;
 veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten ter hoogte van € 759,= (zevenhonderdnegenenvijftig euro);
 bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 181,= (honderdeenentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mee te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.