ECLI:NL:RBDHA:2022:12402
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke geschil over verblijfsvergunning
Op 11 mei 2021 heeft verzoekster een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 17 september 2021 afgewezen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 7 mei 2022 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist, maar dit besluit werd op 29 augustus 2022 ingetrokken. Verzoekster trok haar beroep in, maar handhaafde haar verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter overwoog dat er onverwijlde spoed was, aangezien de staatssecretaris had aangegeven verzoekster niet uit te zetten zolang er niet op het bezwaar was beslist. Verweerder heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en verweerder verboden verzoekster uit te zetten totdat er een beslissing op het bezwaarschrift is genomen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster ter hoogte van € 759,= en moet het griffierecht van € 181,= vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt.