ECLI:NL:RBDHA:2022:12397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
9803950 \ RL EXPL 22-5861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en redelijke vergoeding voor warmtelevering in een huurcontract

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] V.O.F. en [gedaagde01] over de betaling van servicekosten, specifiek met betrekking tot de warmtelevering. [gedaagde01] huurde van [eiser01] een woning van 16 oktober 2019 tot 31 januari 2021. In de huurovereenkomst was vastgelegd dat [eiser01] verantwoordelijk was voor de warmtelevering, waarvoor [gedaagde01] een vergoeding verschuldigd was. Na afloop van het huurjaar 2019 heeft [eiser01] een eindafrekening van de servicekosten opgemaakt, waaruit bleek dat [gedaagde01] een bedrag van € 716,16 moest betalen. [gedaagde01] heeft echter betwist dat dit bedrag correct was, met name de hoogte van de verbruikskosten voor verwarming van € 800,84. Hij voerde aan dat het gemeten verbruik te hoog was en verzocht om onderzoek naar de warmtekostenverdelers, die inmiddels vervangen waren.

De kantonrechter oordeelde dat [eiser01] niet voldoende bewijs had geleverd voor het gemeten verbruik en dat de redelijke vergoeding voor de warmtelevering op basis van het gemiddelde verbruik van vergelijkbare woningen moest worden vastgesteld. Uiteindelijk werd de redelijke vergoeding vastgesteld op € 254,57, wat leidde tot een te betalen bedrag van € 169,89 door [gedaagde01]. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen en de buitengerechtelijke incassokosten tot het wettelijke tarief. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
JJB (IB) b/c
Zaaknummer: 9803950 \ RL EXPL 22-5861
Vonnis van 22 november 2022
in de zaak van
[eiser01] V.O.F.,
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: [gemachtigde01] ,
tegen
[gedaagde01],
te [plaats02] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 maart 2022, met producties 1 tot en met 4;
- de conclusie van antwoord;
- de brief namens [eiser01] van 20 juli 2022;
- de brief namens [eiser01] van 5 oktober 2022.
1.2.
Op 6 oktober 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [gemachtigde01] namens eisende partij en gedaagde partij in persoon. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Deze aantekeningen bevinden zich in het procesdossier.
1.3.
Ten slotte is de datum voor vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde01] heeft van [eiser01] een woning gehuurd van 16 oktober 2019 tot 31 januari 2021. In artikel 7 van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst is overeengekomen dat [eiser01] zorg draagt voor onder meer de warmtelevering, waarvoor [gedaagde01] een vergoeding verschuldigd is.
2.2.
Het complex waar de woning van [gedaagde01] deel van uitmaakt bestaat uit 120 appartementen en wordt verwarmd door middel van blokverwarming. Het verbruik per woning wordt gemeten door middel van individuele warmtekostenverdelers die aan iedere radiator zijn bevestigd. De warmteleverancier, Techem Energy Services B.V. (hierna: Techem), verzorgt het meten en registreren van de verbruikte warmte-eenheden in het complex en in de individuele woningen.
2.3.
[eiser01] heeft een eindafrekening van de servicekosten over 2019 opgesteld. De totale servicekosten bedroegen € 1.159 en de bijkomende administratiekosten € 19,35. Uit die eindafrekening volgt dat [gedaagde01] – na aftrek van de betaalde voorschotten van € 459,19 – € 716,16 moet betalen. [gedaagde01] heeft deze tot op heden niet betaald.
2.4.
Als onderdeel van de totale servicekosten brengt [eiser01] een bedrag van € 961,80 aan stookkosten in rekening, als volgt onderverdeeld:
Verwarming
Vaste kosten
137,07
Verbruikskosten
800,84
Overige kosten
Techem servicekosten
16,60
Vastrecht
7,29
Totaal
961,80
2.5.
[gedaagde01] heeft meerdere malen contact opgenomen met [eiser01] en Techem over de in rekening gebrachte stookkosten met de mededeling dat deze volgens hem te hoog waren. Ook heeft [gedaagde01] meerdere malen te kennen gegeven dat het gemeten verbruik wat hem betreft veel te hoog is en heeft hij om die reden verzocht om de individuele warmtekostenverdelers te laten onderzoeken.
2.6.
Ook [eiser01] heeft navraag gedaan bij Techem over de verbruikskosten van [gedaagde01] . In een e-mail aan [eiser01] heeft Techem onder meer het volgende geschreven:
(…) het klopt, zowel de nieuwe bewoner met 4069 als de oude bewoner met 5411 eenheden heeft een verbruik hoger dan het complexgemiddelde, wat voor een woning met de grootte van deze in dit complex voor een heel jaar op 3440 eenheden ligt.
2.7.
Techem heeft in het jaar 2021 alle individuele warmtekostenverdelers complexbreed vervangen wegens ouderdom. De warmtekostenverdelers zijn niet meer beschikbaar voor onderzoek.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert – samengevat – dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde01] veroordeelt om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 852,81, waarvan een bedrag van € 129,98 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 6,67 aan wettelijke rente tot 2 maart 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 716,16 vanaf 2 maart 2022 tot de dag van volledige betaling. Ook vordert [eiser01] veroordeling van [gedaagde01] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser01] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Uit hoofde van artikel 7 van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst moet [gedaagde01] aan [eiser01] een vergoeding voor de servicekosten betalen. [eiser01] heeft voor de totale servicekosten in het jaar 2019 een factuur aan [gedaagde01] gestuurd ter hoogte van € 716,16, die door [gedaagde01] niet is betaald.
3.3.
[gedaagde01] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] met veroordeling van [eiser01] in de kosten van deze procedure. [gedaagde01] betwist niet dat hij op grond van de huurovereenkomst servicekosten is verschuldigd aan [eiser01] , waaronder ook redelijke kosten voor de warmtelevering. Van de in rekening gebrachte servicekosten betwist [gedaagde01] uitsluitend de hoogte van de in rekening gebrachte ‘verbruikskosten verwarming’ van € 800,84.

4.De beoordeling

4.1.
Voor het bepalen van de hoogte van de kosten voor de warmtelevering moet gelet op artikel 7:236 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) onderscheid worden gemaakt tussen a) kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter: de vergoeding in verband met de levering van elektriciteit, gas en water voor het verbruik in het woonruimtegedeelte van het gehuurde op basis van een zich in dat gedeelte bevindende individuele meter, en b) servicekosten: de vergoeding voor de overige zaken en diensten die geleverd worden in verband met de bewoning van de woonruimte. De kantonrechter gaat ervan uit dat de warmtelevering door [eiser01] in dit geval valt onder de onder a) benoemde categorie: nutsvoorzieningen met een individuele meter. Redengevend daarvoor is dat zich in de woning van [gedaagde01] individuele warmtekostenverdelers bevinden. Daar komt bij dat volgens de bijlage, behorend bij artikel 1 van het Besluit servicekosten de kosten voor levering van verwarmd water alleen voor het verwarmen van de gemeenschappelijke gedeelten als servicekosten worden aangemerkt. Hoewel de in de bijlage genoemde zaken en diensten niet uitputtend zijn, is de kantonrechter van oordeel dat de toevoeging ‘gemeenschappelijke gedeelten’ zich verzet tegen de uitleg dat ook warmtelevering in het woonruimtegedeelte onder het begrip servicekosten valt.
4.2.
Op grond van artikel 7:259 lid 1 BW is de betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot de kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter het bedrag dat in overeenstemming is met hetgeen als een redelijke vergoeding kan worden beschouwd, als partijen geen overeenstemming over die betalingsverplichting hebben.
4.3.
Gelet op de betwisting van het gemeten verbruik aan warmte-eenheden door [gedaagde01] is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van overeenstemming tussen de verhuurder en huurder over de betalingsverplichting voor de warmtelevering. Het uitgangspunt bij de redelijke vergoeding is dat de verhuurder de daadwerkelijke kosten aan de huurder kan doorbelasten. Bij wijze van uitzondering, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan er reden zijn om de redelijke kosten op een ander (lager) bedrag vast te stellen. De kantonrechter zal met inachtneming van artikel 7:259 lid 1 BW de redelijke vergoeding voor de kosten van de door [gedaagde01] gebruikte warmtelevering als volgt vaststellen.
redelijke vergoeding
4.4.
[eiser01] legt aan de door haar in rekening gebrachte verbruikskosten ten grondslag dat in de woning van [gedaagde01] vanaf 16 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 in totaal 4.069 warmte-eenheden zijn gemeten. [gedaagde01] betwist het gemeten verbruik aan warmte-eenheden en stelt zich op het standpunt dat de in rekening gebrachte verbruikskosten over 2019 te hoog zijn. [gedaagde01] voert in het kader van zijn betwisting aan dat het niet kan kloppen dat hij in slechts 2,5 maanden tijd meer zou hebben verbruikt dan het gemiddelde jaarlijkse verbruik van 3.440 warmte-eenheden voor een appartement van vergelijkbare grootte. Volgens [gedaagde01] moet het gemeten verbruik wel te hoog zijn, omdat de radiatoren in drie van de vijf kamers uit stonden en hij vanwege een werkweek van veertig uur overdag vaak niet thuis was. Volgens [gedaagde01] is het onmogelijk dat hij over een periode van slechts 2,5 maanden een bedrag van € 800,84 aan verbruikskosten moet betalen.
4.5.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde01] , had het op de weg van [eiser01] gelegen om haar stellingen over het verbruik nader te onderbouwen. [eiser01] heeft in dit verband een verklaring van Techem overgelegd dat het in rekening gebrachte verbruik overeenkomt met de stand van de meters en dat de meters geen foutmeldingen hebben aangegeven. Dat vindt de kantonrechter onvoldoende, in het licht van het navolgende. [gedaagde01] heeft meerdere malen verzocht om de individuele warmtekostenverdelers te laten onderzoeken. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde01] daarmee verzocht om een onafhankelijk onderzoek van de warmtekostenverdelers door een deskundige. [gedaagde01] had recht op zo’n onafhankelijk onderzoek op grond van artikel 8a van de Warmtewet. De warmtekostenverdelers die voor de woning van [gedaagde01] gebruikt zijn, zijn echter niet langer beschikbaar voor onderzoek, omdat deze in 2021 zijn vervangen. Dat betekent dat geen onafhankelijk onderzoek meer plaats kan vinden. Onderzoek naar de warmtekostenverdelers had in deze procedure uitsluitsel kunnen geven over de betrouwbaarheid van de metingen. Dat dit onderzoek niet langer mogelijk is, en [eiser01] haar stellingen over het gemeten verbruik niet nader kan onderbouwen, komt naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van [eiser01] . Daar komt bij dat [gedaagde01] er terecht op heeft gewezen dat [eiser01] in strijd met artikel 7:259 lid 2 BW de afrekening servicekosten over 2019 niet uiterlijk zes maanden na het verstrijken van het jaar aan [gedaagde01] heeft verstuurd. Pas in september 2021, ruim een jaar na de uiterste wettelijke datum, heeft [eiser01] een specificatie van de kosten overgelegd. Als gevolg van deze late toezending, is pas eind 2021 discussie ontstaan over het verbruik en de metingen. Als [eiser01] de specificatie eerder had verstrekt, hadden de meters mogelijk nog wel kunnen worden onderzocht.
4.6.
Omdat [gedaagde01] het gemeten verbruik voldoende gemotiveerd heeft betwist en het voor rekening en risico van [eiser01] komt dat de warmtekostenverdelers niet meer beschikbaar zijn voor onderzoek om het gemeten verbruik nader te kunnen onderbouwen, is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan dat het gemeten verbruik in de woning van [gedaagde01] over de huurperiode in 2019 4.069 warmte-eenheden is en hij een bedrag van € 800,84 aan verbruikskosten verschuldigd is. Dat betekent dat de kantonrechter voor het bepalen van de redelijke vergoeding niet zal aansluiten bij het daadwerkelijke gemeten verbruik maar de redelijke vergoeding op een andere wijze zal vaststellen.
4.7.
Voor het bepalen van de redelijke vergoeding, zal de kantonrechter als uitgangspunt nemen het gemiddelde verbruik van een woning met een vergelijkbare grootte, te weten 3.440 warmte-eenheden op jaarbasis. Deze warmte-eenheden worden vermenigvuldigd met de prijs per warmte-eenheid, die in 2019 volgens het door [eiser01] verstrekte overzicht € 0,196816 bedroeg. Omdat [gedaagde01] in 2019 pas vanaf 16 oktober de woning heeft gehuurd, zal de kantonrechter een tijdfactor toepassen. Net zoals is gebeurd bij de berekening van de vaste kosten, als onderdeel van de stookkosten, zal de kantonrechter ook voor de verbruikskosten gebruik maken van de graaddagenmethode, en een tijdfactor toepassen van 376/1.000. Het bedrag dat [gedaagde01] als redelijke vergoeding voor de warmtelevering in 2019 is verschuldigd stelt de kantonrechter vast op
((3.440 * € 0,196816) * (376/1.000) =) € 254,57.
4.8.
De door de kantonrechter vastgestelde redelijke vergoeding voor de verbruikskosten in 2019 is (€ 800,84 - € 254,57 =) € 546,27 minder dan [eiser01] bij factuur gedateerd op 13 september 2021 in rekening heeft gebracht. Dat betekent dat het door [gedaagde01] te betalen en openstaande factuurbedrag nog (€ 716,16 - € 546,27 =) € 169,89 bedraagt. De kantonrechter zal dit bedrag aan hoofdsom toewijzen.
wettelijke rente
4.9.
De door [eiser01] gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen over de door de kantonrechter toegewezen hoofdsom. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum waarop het verzuim is ingetreden. [gedaagde01] betwist dat hij de afrekening servicekosten 2019 daags na de dagtekening van 13 september 2021 heeft ontvangen, en stelt dat hij de afrekening pas op 24 september 2021 heeft ontvangen. Omdat [eiser01] de gestelde ontvangstdatum niet nader heeft onderbouwd, is de kantonrechter van oordeel dat het verzuim is ingetreden op 9 oktober 2021, dat is 14 dagen na 24 september 2021, de dag waarop [gedaagde01] de eindafrekening 2019 heeft ontvangen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
[eiser01] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser01] heeft aan [gedaagde01] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Omdat de kantonrechter een lagere hoofdsom toewijst dan door [eiser01] gevorderd, zal de kantonrechter de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom.
proceskosten
4.11.
Omdat de vordering van [eiser01] slechts gedeeltelijk is toegewezen en partijen over en weer in het ongelijk gesteld zijn, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
conclusie
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
169,89
- buitengerechtelijke incassokosten
48,40
+
Totaal
218,29

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 218,29, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 169,89, met ingang van 9 oktober 2021, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Balfoort en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022.