ECLI:NL:RBDHA:2022:12380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
SGR 20/4718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en gebrek aan verband met hartklachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de weigering van zijn WIA-uitkering per 1 september 2017 door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die eerder als taxichauffeur werkte, had zich in 2014 ziek gemeld vanwege psychische klachten en had in 2019 een WIA-uitkering aangevraagd wegens toegenomen klachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op minder dan 35% hebben geschat, wat betekent dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen als zorgvuldig en voldoende onderbouwd beoordeeld. Eiser voerde aan dat zijn hartinfarct van 23 december 2019 niet in de beoordeling was meegenomen en dat zijn psychische klachten verband hielden met zijn hartproblemen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen direct verband was tussen de psychische klachten en het hartinfarct, en dat de medische informatie geen aanleiding gaf om meer beperkingen aan te nemen per de datum in geding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de weigering van de WIA-uitkering op goede gronden berustte.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4718

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 1 september 2017 geweigerd.
Bij besluit van 10 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Op 21 oktober 2021 heeft de rechtbank ook het beroep van eiser bekend onder zaaknummer SGR 20/7478 op zitting behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Na sluiting van het onderzoek is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst in afwachting van het deskundigenrapport in het beroep met zaaknummer SGR 20/7478.
In het beroep met zaaknummer SGR 20/7478 heeft de deskundige een rapport uitgebracht. Partijen hebben hierop gereageerd. De deskundige heeft op de reactie van eiser gereageerd.
Eiser heeft daarna aangegeven dat hij in beide procedures een nadere zitting wenst. Deze zitting heeft fysiek plaatsgevonden op 30 september 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A]. De rechtbank heeft op deze zitting het beroep van eiser bekend onder zaaknummer SGR 20/7478 gevoegd behandeld. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Heden wordt in beide zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
Eiser is werkzaam geweest als taxichauffeur voor gemiddeld 41,19 uur per week. Hij heeft zich op 24 november 2014 ziek gemeld wegens psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Per 2 februari 2015 is aan hem een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend. Bij besluit van 20 juli 2017 heeft verweerder aan eiser een WIA-uitkering geweigerd omdat hij per 21 november 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. De juistheid van dit besluit is in beroep en in hoger beroep bevestigd.
1.2
Op 3 juli 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd wegens toegenomen klachten. Dit heeft geleid tot het primaire besluit, waarbij verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft vastgesteld op minder dan 35%.
Standpunt van verweerder
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser per 1 september 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
Standpunt van eiser
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, geen rekening heeft gehouden met zijn gezondheids-problemen, nalatig is geweest en geen rekening heeft gehouden met het in verband brengen van ziektes. Volgens eiser heeft verweerder zijn ziektebeeld niet serieus genomen. Verweerder heeft zijn hartinfarct van 23 december 2019 niet meegewogen en daar geen rekening mee gehouden. De verzekeringsartsen geven in hun rapportages aan dat de ziektes en de psychische en lichamelijke beperkingen van eiser fors zijn toegenomen, maar verweerder stelt eisers arbeidsongeschiktheidspercentage vast op 0%. Daarnaast voert eiser aan dat zijn toegenomen klachten voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. De klachten die eiser heeft sinds 2014 horen volgens hem ook bij het beeld van hartfalen. Bovendien stelt eiser zich op het standpunt dat de arbeidsdeskundige niet serieus heeft gehandeld. De beoordeling van zijn arbeidsvermogen is niet conform de regels en wetgeving gegaan.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
De primaire verzekeringsarts heeft eiser op 9 oktober 2019 medisch onderzocht en een rapport opgesteld. De door eiser overgelegde medische informatie is door de verzekeringsarts bij het oordeel betrokken. De verzekeringsarts heeft in het rapport vermeld dat het aannemelijk is dat er per 1 september 2017 sprake is van toegenomen klachten door dezelfde ziekteoorzaak. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 oktober 2019. In de FML zijn onder meer beperkingen opgenomen ten aanzien van emotionele problemen hanteren, trillingen en zware beschermende kleding.
4.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 8 juni 2020 rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek, de hoorzitting van 11 februari 2020 en de ingebrachte (medische) informatie. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de primaire verzekeringsarts op complete en navolgbare wijze gekomen is tot de schatting van actuele belastbaarheid per datum in geding. Dat betrokkene na datum in geding een hartinfarct kreeg en werd gedotterd levert volgens deze verzekeringsarts geen andere schatting op voor de periode daarvoor. De verzekeringsarts b&b ziet in de bezwaren van eiser geen aanleiding om het onderzoek uit te breiden of de schatting van de primaire verzekeringsarts te herzien.
4.4
In beroep heeft eiser (medische) informatie in het geding gebracht. De verzekeringsarts b&b heeft op deze informatie gereageerd in het rapport van 4 september 2020. In dit rapport is vermeld dat de verzekeringsarts b&b in de informatie geen aanwijzingen ziet voor het aannemen van meer beperkingen. Daarnaast is aangegeven dat de keuringen in het kader van de WIA-beoordeling momentopnamen zijn en dat eiser voor zichzelf veel beperkingen zag op die momenten, terwijl die er medisch en objectief gezien niet waren.
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, eiser medisch onderzocht en de ingebrachte (medische) informatie beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht, eiser medisch onderzocht en de in bezwaar en in beroep ingebrachte (medische) informatie bij de oordeelsvorming betrokken. Uit de medische rapporten blijkt dat alle klachten van eiser en alle beschikbare informatie zijn meegenomen in de beoordeling.
6.1
In het beroep van eiser bekend onder zaaknummer SGR 20/7478 heeft de rechtbank aanleiding gezien om een cardioloog als deskundige te benoemen voor de beantwoording van de vraag of er een verband bestaat tussen eisers psychische klachten en het op 23 december 2019 doorgemaakte hartinfarct. Omdat de uitkomst van dat deskundigen-onderzoek van belang zou kunnen zijn voor eisers beperkingen op 1 september 2017 (datum in geding), heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak geschorst in afwachting van het deskundigenrapport.
6.2
De rechtbank heeft het deskundigenrapport in SGR 20/7478 op 25 januari 2022 ontvangen. In reactie op het deskundigenrapport heeft eiser aangevoerd dat de deskundige partijdig is en vooringenomen heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden dat de deskundige vooringenomen is geweest. De deskundige heeft in zijn rapport beschreven welke onderzoekstappen hij heeft gezet en hij heeft op navolgbare wijze zijn bevindingen in het rapport neergelegd. Uit het deskundigenrapport blijkt niet dat sprake is van vooringenomen onderzoek of vooringenomen conclusies.
6.3
In het deskundigenrapport is vermeld dat het hartinfarct een nieuwe diagnose is. Volgens de deskundige is het niet zo dat klachten die speelden voor het hartinfarct onverklaard waren of een onbekende oorzaak hadden. Daarbij waren de klachten die speelden voor het hartinfarct vooral op het vlak van psychosociaal gebied en waren deze er al jaren voordat het hartinfarct plaatsvond. Dat maakt de relatie met het hartinfarct zeer onwaarschijnlijk.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd en inzichtelijk heeft gemaakt dat de informatie met betrekking tot de hartklachten per december 2019 geen aanleiding geeft voor het aannemen van meer beperkingen per 1 september 2017 (de datum in geding in deze procedure). Bovendien blijkt uit de in het dossier aanwezige medische informatie en uit het deskundigenrapport in SGR 20/7478 niet dat er een direct verband bestaat tussen de psychische klachten waar eiser al jaren mee kampt en het op 23 december 2019 doorgemaakte hartinfarct. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om van het standpunt van de verzekeringsarts b&b af te wijken.
7. Uit het voorgaande volgt dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden treffen geen doel.
8. De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de primaire arbeidsdeskundige zijn geduid en door de arbeidsdeskundige b&b akkoord zijn bevonden in het rapport van 9 juni 2020. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiser in de FML, niet geschikt voor eiser zouden zijn. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de arbeidsdeskundige niet serieus heeft gehandeld. De rechtbank overweegt dat deze grond, zonder nadere onderbouwing, niet kan slagen. Bovendien ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de beoordeling van het arbeidsvermogen niet conform de regels en wetgeving is gegaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
Conclusie
9. Het voorgaande betekent dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden de WIA-uitkering van eiser met ingang van 1 september 2017 heeft geweigerd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.