ECLI:NL:RBDHA:2022:12371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
09/021112.21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van doodslag met vrijspraak van moord en ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid

Op 23 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 januari 2021 in ’s-Gravenhage het slachtoffer met een mes in de borst heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van moord. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, wat een vereiste is voor de kwalificatie moord. De verdachte werd als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwd, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernstige psychiatrische problematiek van de verdachte, die onder andere schizofrenie omvatte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de moeder, dochter en vader van het slachtoffer, toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn vastgesteld voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte verplicht om deze schadevergoedingen te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/021112-21
Datum uitspraak: 23 november 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te ʼs-Gravenhage,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 12 mei 2021, 15 juli 2021, 29 september 2021, 23 december 2021, 24 februari 2022, 18 mei 2022, 16 augustus 2022 (alle pro forma) en 9 november 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J. Starrenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. R. Poyraz en raadsman mr. Y. Özdemir (hierna gezamenlijk: de verdediging) naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2021 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst te steken.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, te weten doodslag. De officier van justitie heeft betoogd dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat de verdachte van het impliciet primair ten laste gelegde, te weten moord, dient te worden vrijgesproken.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld en daarom moet worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde, te weten moord. De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewijsbeslissing voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak moord
Een vraag die de rechtbank op grond van de tenlastelegging moet beantwoorden, is of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Vast moet staan dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uitgebreid opsporingsonderzoek in de woning en aan de mobiele telefoon van de verdachte, alsmede een breed forensisch onderzoek in de woning en aan het lichaam van het slachtoffer hebben naar het oordeel van de rechtbank geen objectieve bevindingen opgeleverd die aanwijzingen vormen voor het oordeel dat de verdachte op 23 januari 2021 heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Ook de verklaring van de verdachte biedt daarvoor geen feitelijke grondslag. Integendeel. Uitgaande van de verklaring van de verdachte stelt de rechtbank vast dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat van voorbedachte raad geen sprake is. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van moord.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft het impliciet subsidiair tenlastegelegde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de verdediging geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van het onderzoek TGO Alfa21 met het onderzoeksnummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen, te weten het einddossier (doorgenummerd pagina 1 t/m 793) en het forensisch dossier (doorgenummerd pagina 1 t/m 531).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 november 2022;
2. Het deskundigenverslag, op 2 februari 2021 opgemaakt en ondertekend door [naam] , deskundige op het gebied van forensische pathologie (p. 222 t/m 234, forensisch dossier);
3. Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 25 januari 2021 (p. 29 t/m 31, einddossier).
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 23 januari 2021 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes in de borst te steken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was en dat het feit in het geheel niet aan hem is toe te rekenen. De verdachte is om die reden niet strafbaar. Op grond daarvan dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar geacht moet worden.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro-Justitiarapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 2 december 2021 en van het aanvullende Pro-Justitiarapport van het PBC van 30 september 2022, beide opgemaakt door [naam] (psychiater) en [naam] (psycholoog) (hierna gezamenlijk: de deskundigen).
Stoornissen en toerekenbaarheid
Uit het rapport van 30 september 2022 blijkt dat bij de verdachte sprake is van chronische en ernstige psychiatrische problematiek die zich centreert rondom psychotische problematiek en stemmingsproblematiek in combinatie met problematisch gebruik van cannabis. Tijdens psychotische episodes is er sprake van paranoïde betrekkingsideeën, oordeels- en kritiekstoornissen en formele denkstoornissen. Daarnaast worden ook zogeheten negatieve symptomen waargenomen zoals een beperkte spraak en verlies van interesse en energie. Gelet op het langdurige karakter van de psychotische ontregeling van de verdachte en de aard van de psychotische overschrijdingen wordt dit geclassificeerd als schizofrenie. Genoemde negatieve symptomen hebben veel overlap met de mogelijke aanwezigheid van een comorbide depressieve stoornis. De genoemde stoornissen waren ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde aanwezig. Ten tijde van het ten laste gelegde was er bij de verdachte sprake van een floride psychotisch beeld dat zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloedde. Door achterdocht en paranoïde wanen was de verdachte ervan overtuigd dat anderen het op hem en zijn familie hadden gemunt.
In het rapport van 2 december 2021 hebben de deskundigen geadviseerd om de verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet toe te rekenen. Zij hebben geconcludeerd dat, gelet op de ernst van de geconstateerde psychotische problematiek voorafgaand aan en kort na het ten laste gelegde, het handelen van de verdachte volledig door de psychotische ontregeling werd bepaald. De deskundigen blijven in het rapport van 30 september 2022 bij deze conclusie.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte dan ook over. Op grond van deze conclusies is de rechtbank - met de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit ziekelijke stoornissen van de geestvermogens bestonden. Deze stoornissen hebben het handelen van de verdachte, te weten het plegen van het bewezen verklaarde feit, volledig bepaald zodat dit handelen in het geheel niet toegerekend kan worden aan de verdachte. De verdachte is derhalve niet strafbaar, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De oplegging van een maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging op te leggen en hierbij te bepalen dat de duur van de maatregel ongemaximeerd is.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte geen tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, maar in plaats daarvan de tbs-maatregel met voorwaarden. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat bij de verdachte sprake is van enig herstel en van ziektebesef. De verdachte heeft immers verklaard dat hij vindt dat hij ziek is en dat hij bereid is om medicatie te nemen. Volgens de verdediging is de conclusie van de deskundigen in het rapport van 30 september 2022 dat de verdachte geen medicatie wenst te nemen achterhaald.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft het slachtoffer met een mes in de borst gestoken, als gevolg waarvan zij is overleden. Dit terwijl het slachtoffer weerloos op bed lag in de woning die zij op dat moment beschouwde als haar thuis. Door zo te handelen heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, haar recht op leven, ontnomen. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent. Aan de nabestaanden is groot en onherstelbaar leed toegebracht. Dit blijkt ook uit verklaringen van de moeder en de dochter van het slachtoffer die zij ter terechtzitting hebben voorgelezen. Met name het grote gemis, de vraagtekens omtrent het handelen van de verdachte en het verdriet dat zij ervaren zijn in deze aangrijpende verklaringen tot uitdrukking gekomen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor geweldsfeiten.
Advies omtrent een op te leggen maatregel
Zoals reeds is overwogen kan het feit naar het oordeel van de rechtbank in het geheel niet aan de verdachte worden toegerekend. Zowel in het rapport van 2 december 2021 als in het rapport van 30 september 2022 hebben de deskundigen geadviseerd om aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat sprake is van een verhoogd recidiverisico wanneer de verdachte onbehandeld zou terugkeren naar de situatie van voor zijn aanhouding. De verdachte heeft vanuit zijn psychotische problematiek oordeel- en kritiekstoornissen. Hij kan paranoïde en betrekkingsideeën richting anderen ontwikkelen. Door zijn gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling beschikt hij over weinig beschermende factoren om adequaat om te gaan met problemen en tegenslagen. Overmatig cannabisgebruik kan bovendien psychotische ontregelingen in de hand werken. Tegelijkertijd heeft de verdachte in het verleden geen patroon van gewelddadig gedrag laten zien en kan zijn karakter als zachtaardig worden omschreven. De deskundigen hebben het beeld geschetst van een psychisch zieke jongeman met een belaste voorgeschiedenis en ongunstige sociaal contextuele factoren. Op basis van de combinatie van de klinische taxatie en de gestructureerde taxatie beoordelen de deskundigen het recidiverisico op ernstig gewelddadig gedrag als matig tot hoog. Dit risico doet zich met name voor als de verdachte in een psychotische toestand verkeert, al of niet na een periode van veelvuldig middelengebruik.
De deskundigen hebben in het rapport van 30 september 2022 opgemerkt dat bij de verdachte sprake is van enig herstel en van meer ziektebesef dan voorheen. Zij handhaven evenwel de overwegingen ten aanzien van de noodzakelijke gedragskundige interventies om het recidiverisico te beperken. In het rapport van 2 december 2021 hebben de deskundigen overwogen dat de verdachte langdurige behandeling nodig heeft die gericht is op het (onder andere door antipsychotische medicatie) verder stabiliseren van de psychotische klachten, het verstevigen van zijn persoonlijkheid en het omgaan met middelen. Deze behandeling zal gelet op de ernst van de klachten, eerst en vermoedelijk gedurende langere tijd, klinisch moeten geschieden. Nadat de psychiatrische klachten zijn gestabiliseerd, zal ingezet moeten worden op een zorgvuldig gemonitord en omvangrijk resocialisatietraject. De deskundigen hebben, onder meer uit informatie van de GZ-psycholoog van het penitentiair psychiatrisch centrum (hierna: PPC), waar de verdachte verblijft, geconcludeerd dat door het gebrek aan probleeminzicht en -besef alle voorwaardelijke kaders afvallen als optie en, mede gelet op de verwachte duur van de behandeling, ook een zorgmachtiging afvalt.
Oplegging van de maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel. Het bewezen verklaarde feit is immers een misdrijf zoals genoemd in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht: een waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Ook bestond(en) tijdens het begaan van het feit bij de verdachte (een) ziekelijke stoornis(sen) van de geestvermogens. Voorts is voldaan aan het vereiste dat sprake moet zijn van een met redenen omkleed advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Daartoe is redengevend hetgeen blijkt uit voornoemde rapportages van de deskundigen van het PBC omtrent de problematiek van de verdachte en het geschatte recidiverisico. De verdachte heeft een langdurige behandeling nodig en het onbehandeld laten terugkeren van de verdachte in de maatschappij is onverantwoord. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen vereist dat aan de verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank - anders dan de verdediging - van oordeel dat aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd, omdat een tbs-maatregel met voorwaarden onvoldoende zal zijn om het recidiverisico in te perken en de algemene veiligheid van personen te waarborgen. De rechtbank betrekt hierbij dat de verdachte tot op de dag van de inhoudelijke behandeling hulpverlening heeft geweigerd, geen tot weinig ziektebesef en -inzicht heeft getoond en heeft aangegeven geen medicatie te willen. De rechtbank acht het enkele feit dat de verdachte ter terechtzitting van 9 november 2022 heeft bevestigd dat hij ziek is, hulp nodig heeft en medicatie zou willen innemen, onvoldoende om het advies van de deskundigen terzijde te stellen.
Uit al het voorgaande volgt dat de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging in overeenstemming is met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en noodzakelijk is op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank ziet geen andere mogelijkheid dan de terbeschikkingstelling met dwangverpleging van de verdachte te gelasten.
Duur van de maatregel
Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de tbs-maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Dit levert een handelen op van de verdachte dat gericht is tegen of gevaar oplevert voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Aan voornoemd criterium is dus voldaan en de totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren overschrijden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

[naam] (de moeder van het slachtoffer) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 21.620,77, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 6.620,77 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
[naam] (de dochter van het slachtoffer) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 15.278,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 278,00 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
[naam] (de vader van het slachtoffer) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [moeder slachtoffer]
Materiële schade
De vordering is namens de verdachte niet betwist en door en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank acht de wettelijke rente eveneens toewijsbaar. De rechtbank stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt vast:
- ten aanzien van het bedrag van € 6.078,80: vanaf 12 februari 2021, de factuurdatum van de uitvaartkosten;
- ten aanzien van het bedrag van € 299,00: vanaf 18 februari 2021, de factuurdatum van de urn;
- ten aanzien van het bedrag van € 200,00: vanaf 26 januari 2021, de datum van de aanschaf van het rouwboeket;
- ten aanzien van het bedrag van € 42,97: vanaf 23 januari 2021, de datum waarop de schade is ontstaan.
Affectieschade
De benadeelde partij heeft terzake affectieschade een bedrag van € 15.000,00 gevorderd. In het Besluit vergoeding affectieschade is uitdrukkelijk bepaald wie voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komt. De rechtbank stelt vast dat de moeder van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoort. De rechtbank zal gelet op voorgaande aan de benadeelde partij een bedrag van € 15.000,00 aan schadevergoeding voor affectieschade toewijzen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 januari 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 21.620,77, bestaande uit € 6.620,77 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen zoals hierboven is bepaald.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 21.620,77, bestaande uit € 6.620,77, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven bepaald tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, en € 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [moeder slachtoffer] .
De vordering van [dochter slachtoffer]
Materiële schade
De vordering is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 4 maart 2021, de factuurdatum van de ketting.
Affectieschade
De benadeelde partij heeft terzake affectieschade een bedrag van € 15.000,00 gevorderd. In het Besluit vergoeding affectieschade is uitdrukkelijk bepaald wie voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komt. De rechtbank stelt vast dat de dochter van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoort. De rechtbank zal gelet op voorgaande aan de benadeelde partij een bedrag van € 15.000,00 aan schadevergoeding voor affectieschade toewijzen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 januari 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 15.278,00, bestaande uit € 278,00 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen zoals hierboven is bepaald.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.278,00, bestaande uit € 278,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 oktober 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, en € 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [dochter slachtoffer] .
De vordering van [vader slachtoffer]
Affectieschade
De benadeelde partij heeft terzake affectieschade een bedrag van € 15.000,00 gevorderd. In het Besluit vergoeding affectieschade is uitdrukkelijk bepaald wie voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komt. De rechtbank stelt vast dat de vader van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoort. De rechtbank zal gelet op voorgaande aan de benadeelde partij een bedrag van € 15.000,00 aan schadevergoeding voor affectieschade toewijzen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 januari 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 15.000,00, bestaande uit immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 januari 2021.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [vader slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
doodslag
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging
gelast
de terbeschikkingstellingvan de verdachte;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 21.620,77 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover, te betalen aan [moeder slachtoffer] . De rechtbank stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt vast:
- het bedrag van € 6.078,80: vanaf 12 februari 2021 tot de dag van algehele voldoening;
- het bedrag van € 299,00: vanaf 18 februari 2021 tot de dag van algehele voldoening;
- het bedrag van € 200,00: vanaf 26 januari 2021 tot de dag van algehele voldoening;
- het bedrag van € 42,97: vanaf 23 januari 2021 tot de dag van algehele voldoening;
- het bedrag van € 15.000,00: vanaf 23 januari 2021 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 21.620,77, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven is bepaald, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [moeder slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 143 dagen;
de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 15.278,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover te betalen aan [slachtoffer] . De rechtbank stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt vast:
- het bedrag van € 278,00: vanaf 4 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening;
- het bedrag van € 15.000,00: vanaf 23 januari 2021 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 15.278,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven is bepaald, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 111 dagen;
de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 15.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [vader slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 110 dagen;
de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.C. Laagland, voorzitter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 november 2022.