ECLI:NL:RBDHA:2022:12346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
09-171903-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door roekeloos rijgedrag met hoge snelheid en gebruik van mobiele telefoon

Op 21 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een dodelijk verkeersongeval dat plaatsvond op 8 juli 2022 in Alphen aan den Rijn. De verdachte, een 24-jarige man, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag, waarbij hij met een snelheid tussen de 122 en 134 km/u reed, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 70 km/u was. Tijdens het rijden had hij ook zijn mobiele telefoon gebruikt. Het ongeval resulteerde in de dood van een 20-jarige fietsster, die door de verdachte werd aangereden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate had geschonden en dat zijn gedrag als roekeloos moest worden aangemerkt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer, en oordeelde dat de verdachte onaanvaardbare risico's had genomen voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/171903-22
Datum uitspraak: 21 november 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres], [postcode] te [woonplaats],
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Grabowsky naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2022 te Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de kruising tussen/van de Oranje Nassausingel en de Thorbeckestraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend als volgt te handelen:
hij, verdachte, aldaar,
- heeft gereden terwijl hij drugs, te weten cannabis, had gebruikt en/of (vervolgens)
- tijdens het rijden een mobiele telefoon heeft vastgehouden, althans met een mobiele telefoon een verbinding met een andere telefoon tot stand heeft gebracht, althans (een) handeling(en) met of aan een mobiele telefoon heeft verricht en/of
- gedurende langere periode heeft gereden met een (zeer) hoge snelheid, althans een hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan en/of
- voorafgaand aan het naderen van voornoemd kruispunt, rijdend op de N207, met zeer hoge snelheid de bocht heeft genomen en/of
- ( vervolgens) een aldaar voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of (vervolgens)
- terwijl hij met (zeer) hoge snelheid reed andere voertuigen zowel rechts als links heeft ingehaald en/of (vervolgens)
- zonder zijn snelheid te verminderen heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 122 km/uur en 134 km/u, althans een snelheid hoger dan de toegestane maximum snelheid ter plaatse van 70 km/uur
- waarna hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een aldaar overstekende fietsster,
waardoor een ander, te weten voornoemde fietsster genaamd [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdachte is op 8 juli 2022 omstreeks 22.50 uur in Alphen aan den Rijn als bestuurder van een auto betrokken geweest bij een verkeersongeval, waarbij een fietsster, [slachtoffer] genaamd, is komen te overlijden.
De verdenking tegen de verdachte komt erop neer dat hij het ongeval heeft veroorzaakt, dat dit aan zijn schuld is te wijten en dat door het ongeval [slachtoffer] is overleden. Het vermoeden is dat de verdachte gedurende een langere periode met een te hoge snelheid heeft gereden, met hoge snelheid een bocht heeft genomen, een rood verkeerslicht heeft genegeerd, met hoge snelheid rechts heeft ingehaald, met zijn mobiele telefoon bezig was en onder invloed was van cannabis.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden in de schuldcategorie roekeloosheid. Volgens de officier van justitie kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het ongeval tussen de 122 en 134 kilometer per uur reed, dat hij gedurende zeker drie kilometer voorafgaand aan het ongeval gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond waarbij hij de maximumsnelheid fors heeft overschreden, bijna uit de bocht is gevlogen en een rood verkeerslicht heeft genegeerd, en dat hij zich veelvuldig met zijn mobiele telefoon heeft beziggehouden waardoor hij was afgeleid. Naar de mening van de officier van justitie hebben al deze gedragingen – in onderling verband en samenhang bezien – bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval.
Dit verkeersgedrag van de verdachte kan worden aangemerkt als overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en daarmee is op grond van artikel 175, tweede lid, WVW sprake van roekeloosheid. Dat [slachtoffer] door rood is gereden, doet volgens de officier van justitie aan het voorgaande niet af. Volgens de officier van justitie kan niet bewezen worden dat de verdachte onder invloed was van cannabis. De verdachte dient van dat onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden in de schuldcategorie aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Volgens de verdediging kan er slechts bewezen worden dat de verdachte ten tijde van het ongeval met een te hoge snelheid heeft gereden. Niet bewezen kan worden dat de verdachte heeft gereden onder invloed van cannabis. Voorts heeft het gebruik van de mobiele telefoon geen invloed gehad op het ongeval, nu dit geruime tijd vóór het ongeval heeft plaatsgevonden. Tevens dient rekening te worden gehouden met het feit dat [slachtoffer] door rood reed en mogelijk afgeleid was omdat zij aan het bellen was, aldus de verdediging.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
De bewijsmiddelen
Op vrijdag 8 juli 2022 omstreeks 22.50 uur reed een personenauto van het merk Peugeot op de Oranje Nassausingel in Alphen aan den Rijn in de richting van de Willem de Zwijgerlaan. Ter hoogte van de kruising met de Thorbeckestraat bevond zich een fietspad met een fietsoversteekplaats die was voorzien van een driekleurig verkeerslicht. Ook de Oranje Nassausingel was ter hoogte van de kruising met de Thorbeckestraat voorzien van een driekleurig verkeerslicht. Toen de personenauto ter hoogte van de fietsoversteekplaats reed, kwam deze in botsing met een overstekende fietsster op een elektrische fiets. [2]
De fietsster was [slachtoffer]. Zij is ter plaatse overleden. [3] Uit het schouwverslag blijkt dat ernstig schedel- en hersenletsel het acute overlijden van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Daarnaast was er sprake van een afgerukt linker onderbeen, fracturen in de linker bovenarm en rechter onderarm en mogelijk inwendig letsel in de borstkas en de buik. De conclusie van de forensisch arts is dat er sprake is van een niet-natuurlijke dood veroorzaakt door een verkeersongeval. [4]
De verdachte was de bestuurder van de personenauto, die zwart van kleur was. Hij is die avond vertrokken vanaf zijn woonadres in [woonplaats] en was op weg naar de Diamantstraat in Alphen aan den Rijn. [5] Hij heeft verklaard dat hij die avond haast had en dat hij “als een mongool” is gaan rijden. [6]
De verdachte had een mobiele telefoon bij zich in de auto. [7] Deze is in beslag genomen en onderzocht door de politie. Uit de locatiegegevens blijkt dat het toestel zich om 22:45:03 uur verplaatste vanaf [straatnaam] in [woonplaats] naar de N207 in de richting Alphen aan den Rijn. Om 22:49:32 uur werd de Oranje Nassausingel gevolgd tot 22:50:11 uur. [8] Tijdens deze verplaatsing werden diverse handelingen met het toestel uitgevoerd. Minder dan een minuut voor het ongeval werd het toestel bediend. Op grond van de locatiegegevens is aannemelijk dat dat gebeurde terwijl de verdachte stilstond voor de kruising N207 - Oranje Nassausingel. Daarna verplaatste het toestel zich weer. Niet aannemelijk is dat de telefoon werd bediend tijdens dan wel vlak voor het ongeval.
Op de route van het kruispunt Boskoopseweg - N207 tot en met het kruispunt Oranje Nassausingel - Thorbeckestraat, waar het ongeval is gebeurd, bevinden zich zes kruispunten met verkeersregelinstallaties, waaronder:
- kruispunt 1: Boskoopseweg - N207;
- kruispunt 2: N207 - Afrit N11;
- kruispunt 4: Oostkanaalweg (N207) - Limes-lus.
Op kruispunt 1 waren op 8 juli 2022 omstreeks 22:47:55 uur drie detectorregistraties kort achterelkaar waarneembaar. Uit een snelheidsberekening is gebleken dat een voertuig het kruispunt was genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid van tussen de 68 en 74 kilometer per uur. Vlak voor het kruispunt werd versneld naar een gemiddelde indicatieve snelheid van ongeveer 85 kilometer per uur. De toegestane maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur.
Op kruispunt 2 waren omstreeks 22:48:13 uur drie detectorregistraties kort achterelkaar waarneembaar. Uit een snelheidsberekening is gebleken dat een voertuig het kruispunt was genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid van tussen de 73 en 79 kilometer per uur. Vlak voor het kruispunt werd vertraagd naar een gemiddelde indicatieve snelheid van ongeveer 72 kilometer per uur. De toegestane maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur.
Op kruispunt 4 waren omstreeks 22:48:37 uur drie detectorregistraties kort achterelkaar waarneembaar. Uit een snelheidsberekening is gebleken dat een voertuig het kruispunt was genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid van tussen de 104 en 113 kilometer per uur. Vlak voor het kruispunt werd vertraagd naar een gemiddelde indicatieve snelheid van ongeveer 107 kilometer per uur. De toegestane maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur. Uit de verkregen logbestanden kan voorts worden opgemaakt dat het voertuig op dit kruispunt door rood is gereden.
Uit de logbestanden van het kruispunt Oranje Nassausingel - Thorbeckestraat is gebleken dat een fietser om 22:50:11 uur het kruispunt op is gereden, toen het verkeerslicht voor die richting rood licht uitstraalde. Op hetzelfde moment reed een auto het kruispunt op. Deze auto was het kruispunt genaderd met een snelheid die lag tussen de 122 en 134 kilometer per uur. Het verkeerslicht voor de richting van de auto straalde groen licht uit. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid bedroeg 70 kilometer per uur. [9]
Uit de gegevens van de airbagmodule van de Peugeot is gebleken dat de auto vijf seconden voor het ‘triggermoment’ een snelheid heeft geregistreerd van 135,53 kilometer per uur. Eén seconde voor het triggermoment werd een snelheid van 132,45 kilometer per uur geregistreerd. Het rempedaal werd hierbij niet bediend. Een halve seconde voor het triggermoment werd een snelheid van 132,28 kilometer per uur geregistreerd. Het rempedaal werd hierbij bediend. De activering van de airbags heeft plaatsgevonden bij een snelheid van 122,98 kilometer per uur. De confrontatie heeft kort hiervoor gelegen. [10]
De forensische opsporing heeft een zogeheten vermijdbaarheidsonderzoek uitgevoerd naar het ongeval. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevens uit de airbagmodule van de Peugeot en gegevens van de verkeersregelinstallatie op het kruispunt. De conclusie luidt dat de fietser de oversteek had kunnen afronden als de personenauto zich aan de toegestane snelheid van 70 kilometer per uur had gehouden. [11]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 8 juli 2022 omstreeks 22:50 uur op de N207 in de richting van de N11 reed. Op een gegeven moment stond hij stil voor de verkeerslichten om links af te slaan op de N207 in de richting van de Oostkanaalweg. Toen de verkeerslichten op groen gingen, wilde [getuige 1] wegrijden. Vervolgens werd hij vanaf links met hoge snelheid ingehaald door een zwarte auto. Hij zag dat de auto met hoge snelheid de N207 op reed. Bij de volgende verkeerslichten tweehonderd meter verder, zag hij dat de zwarte auto met hoge snelheid door rood reed. De auto sloeg vervolgens met hoge snelheid af, de Oranje Nassausingel op, en reed “heel hard” met naar schatting 100 à 120 kilometer per uur. Later zag [getuige 1] op de weg brokstukken liggen en verderop een auto staan die hij herkende als de zwarte auto die hij eerder zag rijden. [12]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij samen met [getuige 1] in een auto voor het verkeerslicht op de N207 stond. Hij zag vervolgens dat een zwarte auto met het geluid van wrikkende banden door de bocht linksaf richting Alphen aan den Rijn reed, naar schatting met een snelheid van 60 tot 70 kilometer per uur. Een stuk verder zag [getuige 2] dat er een ongeluk was gebeurd. Hij zag aan de achterkant van de auto dat het dezelfde auto was als die hen had ingehaald. [13]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard hij op 8 juli 2022 in zijn auto over de Oranje Nassausingel in Alphen aan den Rijn reed. Bij de kruising met de Thorbeckestraat wilde [getuige 3] linksaf. Hij zag toen in zijn spiegel een auto hard aan komen rijden. Hij zag en hoorde dat het voertuig aan de linkerzijde heel hard voorbij kwam rijden, naar schatting met een snelheid van 150 of 160 kilometer per uur. [14]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij omstreeks 22.50 uur met [getuige 3] in de auto zat. Toen zij de kruising van de Oranje Nassausingel met de Thorbeckestraat naderden, hoorde hij iets aan de rechterkant langs razen. Hij zag een donkere auto met vermoedelijk 100 kilometer per uur voorbij rijden. Later zag hij dat de donkere auto stil kwam te staan. Hij is uitgestapt en zag een persoon onder de auto liggen. [15]
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij op 8 juli 2022 omstreeks 22.50 uur reed op de N207 in de richting van Alphen aan den Rijn. Hij zag in zijn achteruitkijkspiegel een donkere auto naderen. Hij zag dat de donkere auto hem iets voor de brug net na de bocht aan de rechterkant inhaalde met vermoedelijk ongeveer 80 kilometer per uur. [16]
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij op 8 juli 2022 vanaf de N11 Alphen aan den Rijn inreed. Ter hoogte van de ambulancedoorgang in de eerste bocht werd hij met zeer hoge snelheid rechts ingehaald door een zwarte auto. Hij zag dat de bestuurder in de tweede bocht bijna de controle over de auto kwijtraakte. Later, ter hoogte van de Thorbeckestraat, zag hij dat de zwarte auto stilstond. [17]
3.4.2
Het oordeel van de rechtbank
Feitelijke toedracht
De verdachte reed in de avond van 8 juli 2022 in een zwarte personenauto van [woonplaats] naar Alphen aan den Rijn. De rechtbank gaat ervan uit dat de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen – waarin wordt gesproken over een donkere dan wel zwarte auto – zien op de auto waarin de verdachte reed en dat de weergegeven detectorregistraties van de verkeersregelinstallaties zijn veroorzaakt door de verdachte die daar op dat moment passeerde. Deze verklaringen en registraties passen immers in tijd en plaats bij de door de verdachte afgelegde route, zoals die kan worden afgeleid uit de locatiegegevens van zijn mobiele telefoon, terwijl niet is gebleken dat er op dat moment een andere zwarte auto reed met een dergelijke snelheid. Uit deze verklaringen en registraties leidt de rechtbank af dat de verdachte tijdens zijn rit aanhoudend heeft gereden met een zeer hoge snelheid. Zo heeft hij op één van de kruispunten op zijn route met een snelheid van tussen de 104 en 113 kilometer per uur gereden, terwijl daar 50 kilometer per uur was toegestaan. Ook heeft de verdachte tijdens zijn rit met hoge snelheid een bocht genomen, heeft hij met hoge snelheid rechts ingehaald en heeft hij – op een eerder kruispunt dan waar het ongeval plaatsvond – een rood verkeerslicht genegeerd. Onderweg heeft hij meerdere keren zijn telefoon bediend.
De verdachte is vervolgens het kruispunt Oranje Nassausingel - Thorbeckestraat genaderd met een snelheid van 132 tot 135 kilometer per uur. Op het kruispunt is hij in botsing gekomen met [slachtoffer] die op een elektrische fiets reed. [Slachtoffer] is ter plaatse overleden. Uit de gegevens van de airbagmodule leidt de rechtbank af dat de verdachte op het moment van de botsing met een snelheid van 132 kilometer per uur reed, waar maximaal 70 kilometer per uur was toegestaan.
Dat de verdachte onder invloed was van cannabis is niet gebleken.
Causaliteit
Aan de verdachte is overtreding van artikel 6 WVW ten laste gelegd. Op grond van dit artikel is het een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood. Dit betekent dat er een tweeledig causaal verband moet worden vastgesteld: ten eerste dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van de gedragingen van de verdachte en ten tweede dat als gevolg van dat ongeval een ander is gedood.
Dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van haar door het ongeval opgelopen verwondingen lijdt op grond van het schouwverslag geen twijfel. Wat betreft het causale verband tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval overweegt de rechtbank als volgt.
Bij het bepalen van de causaliteit gaat het om de toerekening aan de verdachte dat zijn gedrag tot een bepaald gevolg heeft geleid. Als ondergrens wordt aangenomen dat het gedrag een ‘conditio sine qua non’ voor het gevolg is geweest. Daarbij gaat het in de kern om de feitelijke vraag of het gedrag daadwerkelijk aan het gevolg heeft bijgedragen, in die zin dat de handeling niet kan worden weggedacht zonder dat het gevolg wegvalt. Als sprake is van een dergelijk verband, zal de vraag moeten worden beantwoord of het redelijk is het gevolg toe te rekenen aan de gedragingen van de verdachte. Daarbij hoeven fouten van het slachtoffer niet aan het aannemen van causaal verband in de weg te staan.
De rechtbank merkt als primaire oorzaak van het ongeval aan dat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft overschreden. Hij is met een voor de situatie ter plaatse veel te hoge snelheid het kruispunt opgereden en heeft daardoor de overstekende [slachtoffer] over het hoofd gezien en/of niet tijdig voor haar kunnen remmen en is met haar in botsing gekomen.
Uit het vermijdbaarheidsonderzoek blijkt dat [slachtoffer] de overzijde van de weg had kunnen halen als de verdachte zich aan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid had gehouden. De rechtbank acht het redelijk om het ontstaan van het ongeval toe te rekenen aan de snelheidsovertreding van de verdachte. Hoewel het ongeval evenmin zou hebben plaatsgevonden als [slachtoffer] niet door rood zou zijn gereden, staat deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet aan de redelijke toerekening in de weg. Daarbij betrekt de rechtbank dat de door de verdachte overtreden verkeersregel er juist (mede) toe strekt tijdig te kunnen anticiperen en reageren op het gedrag van andere verkeersdeelnemers.
Het overige rijgedrag van de verdachte, te weten langere tijd te hard rijden, met hoge snelheid een bocht nemen en rechts inhalen en bij een eerdere kruising door rood rijden, staat naar het oordeel niet in een causaal verband tot het ontstaan van het ongeval. Op zichzelf is het juist dat het ongeval waarschijnlijk niet zou hebben plaatsgevonden als de verdachte één of meer van deze gedragingen niet zou hebben verricht, omdat hij dan simpelweg (iets) later bij de kruising met de Thorbeckestraat zou zijn geweest. De rechtbank acht het echter niet redelijk om het ontstaan van het ongeval toe te rekenen aan deze gedragingen. Daarvoor staan de gedragingen in tijd en plaats in een te ver verwijderd verband tot het ongeval. Van het bedienen van zijn mobiele telefoon door de verdachte tijdens zijn rit, op het laatst ongeveer een minuut voor het ongeval toen hij voor een rood verkeerslicht stil stond, kan de rechtbank niet vaststellen dat dit op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Dat de verdachte door het bedienen van zijn telefoon was afgeleid tijdens het rijden, zoals de officier van justitie heeft gesteld, is niet gebleken.
De rechtbank merkt nog op dat de opvatting van de officier van justitie dat alle gedragingen van de verdachte in samenhang moeten worden bezien bij het vaststellen van het causaal verband, geen steun vindt in het recht.
Schuld
De verdachte moet voorts ten aanzien van het ontstaan van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij deze laatste geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten [18] heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid
in elk gevalsprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Hoewel daarbij eerder gedacht zal worden aan een samenstel van gedragingen, heeft de wetgever niet uitgesloten dat het ook om één (type) gedraging kan gaan. In dat geval zullen de aard en ernst van de overtreding (bij de vaststelling waarvan de herhaling of het voortduren ervan kunnen worden betrokken) in het licht van de overige feiten en omstandigheden moeten rechtvaardigen dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Als voorbeeld is door de wetgever genoemd het gedurende een langere periode met een (veel) te hoge snelheid rijden. [19]
In deze zaak gaat het, zoals hierboven is overwogen, om één gedraging die heeft geleid tot het ongeval, namelijk het overschrijden van de maximumsnelheid. Het gaat hier om een voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregel, die de verdachte in aanzienlijke mate heeft overschreden: hij reed 132 kilometer per uur, waar maximaal 70 kilometer per uur was toegestaan. Bovendien heeft hij tijdens zijn rit bij voortduring dan wel bij herhaling (veel) te hard gereden, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen en detectorregistraties. Dit gedrag vond plaats op een weg met veel gelijkvloerse kruisingen, voorzien van verkeerslichten, op een tijdstip dat er ook andere verkeersdeelnemers waren. Dit rechtvaardigt het oordeel dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een zo veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Zij is verder van oordeel dat de verdachte ook het opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daarbij betrekt de rechtbank niet alleen de aanzienlijke snelheidsovertreding, maar ook het andere, onvoorzichtige rijgedrag van de verdachte: met hoge snelheid door een bocht rijden, rechts inhalen en door rood rijden. Het opzet kan bovendien worden afgeleid uit de verklaring van de verdachte dat hij haast had en “als een mongool” is gaan rijden. Daarin ligt een bewuste keuze besloten.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het veel te hard rijden zoals de verdachte heeft gedaan. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt.
Dat betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
3.4.3
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 8 juli 2022 te Alphen aan den Rijn als verkeersdeelnemer namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmee rijdende over de kruising van de Oranje Nassausingel en de Thorbeckestraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos als volgt te handelen:
- gedurende langere periode heeft gereden met een zeer hoge snelheid en
- heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 122 km/uur en 134 km/
uur
- waarna hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een aldaar overstekende fietsster,
waardoor een ander, te weten voornoemde fietsster genaamd K.
[slachtoffer], werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en voorts tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd of ingehouden is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van zijn voorarrest, dan wel een taakstraf en/of een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan een jonge vrouw is komen te overlijden. De verdachte is met een veel te hoge snelheid, 132 kilometer per uur waar een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur gold, een kruispunt opgereden en heeft een overstekende fietsster aangereden. Zij is via de motorkap tegen de voorruit geslagen, over de auto gerold en achter de auto aan gegleden. Als gevolg van het daarbij door haar opgelopen schedel- en hersenletsel is zij ter plekke overleden.
Het slachtoffer was een jonge vrouw van 20 jaar die aan het begin stond van haar volwassen leven. De onomkeerbare gevolgen van het ongeval hebben niet alleen haar nabestaanden maar ook vele anderen in hun omgeving en ook de samenleving als geheel ernstig geschokt. Het leed en het gemis door haar overlijden voor haar dierbaren is enorm, zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaringen die door of namens de ouders van het slachtoffer op de zitting zijn voorgedragen.
Door zijn roekeloze rijgedrag heeft de verdachte als automobilist onaanvaardbare risico’s genomen voor de verkeersveiligheid en zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd, met fatale gevolgen. Dat het slachtoffer zelf door rood reed, doet daaraan niet af. Zij hoefde er niet op bedacht te zijn dat een auto met zo’n hoge snelheid zou komen aanrijden, terwijl de verdachte zich door zo hard te rijden de mogelijkheid heeft ontnomen tijdig te anticiperen en reageren op het gedrag van het slachtoffer. Het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid staat bovendien niet op zichzelf: hij heeft tijdens zijn fatale rit voortdurend gevaarlijk rijgedrag vertoond. Dat gedrag heeft weliswaar niet bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, maar het doet wel vrezen voor het verantwoordelijkheidsbesef van de verdachte en de verkeersveiligheid op het moment dat de verdachte deel neemt aan het verkeer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 augustus 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte op 3 februari 2021 is veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Zijn rijbewijs was ongeldig verklaard omdat hij niet tijdig de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer had gevolgd. Het CBR had hem deze maatregel opgelegd omdat hij zich eerder onverantwoord had gedragen in het verkeer: hij nam een bocht te ruim en reed met een te hoge snelheid. De rechtbank weegt dit bij de strafbepaling mee ten nadele van de verdachte.
Ook houdt de rechtbank ten nadele van de verdachte rekening met zijn proceshouding. Hoewel de verdachte spijt heeft betuigd, heeft hij nauwelijks openheid van zaken gegeven. Hij is gebleven bij zijn verklaring dat hij ten tijde van het ongeval hoogstens 80 à 90 kilometer heeft gereden en dat hij vlak voor het ongeval niet door rood heeft gereden en ook geen andere verkeersregels heeft overtreden. Het lijkt erop dat de verdachte niet de volle verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en dat hij zijn fouten niet inziet. Een andere houding van de verdachte had de nabestaanden mogelijk kunnen helpen bij de verwerking van het grote verlies en dientengevolge verdriet dat hen door de verdachte is aangedaan.
Gezien de ernst van het feit en de gevolgen daarvan kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid. Bij het bepalen van de duur van die straffen heeft de rechtbank geen aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, omdat die niet zien op gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid, zijnde de hoogste mate van schuld. Het ligt in de rede om bij roekeloosheid hogere straffen tot uitgangspunt te nemen dan in de oriëntatiepunten is vermeld. Dat het verkeersgedrag van de verdachte vóór de inwerkingtreding van de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten niet als roekeloos zou zijn aangemerkt, doet daaraan niet af. De wetgever heeft het toepassingsbereik van het roekeloosheidsbegrip immers uitgebreid om mogelijk te maken dat in meer gevallen dan voorheen verkeersgedrag als roekeloos wordt aangemerkt en – naar mag worden aangenomen – óók om in die gevallen het opleggen van hogere straffen mogelijk te maken. Wel is het zo dat als gevolg van die uitbreiding er diverser verkeersgedrag als roekeloos kan worden aangemerkt dan voorheen het geval was. Dat betekent dat er vanuit een oogpunt van strafwaardigheid in zekere zin gradaties van roekeloosheid zijn ontstaan. Zo kan worden gedacht aan gevallen waarin – anders dan in deze zaak – sprake is van een samenstel van gedragingen dat tot een ongeval heeft geleid, bijvoorbeeld een ernstige snelheidsovertreding in combinatie met middelengebruik en het vasthouden van een mobiele telefoon, die als strafwaardiger kunnen worden gezien en dus zwaarder worden bestraft dan gevallen – zoals in deze zaak – waarin het gaat om één, zij het zeer ernstige, gedraging die tot een ongeval heeft geleid. In dat licht bezien komt de eis van de officier van justitie de rechtbank wat betreft de duur van de gevangenisstraf voor als te hoog. De rechtbank acht een gevangenisstraf van drie jaar passend en geboden. Daarnaast zal zij in het belang van de verkeersveiligheid een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de in dit geval maximale duur van vijf jaar opleggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
5 (VIJF) JAREN;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. N.I.S. Boers, rechter,
mr. M. Rigter, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022202165 van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Operationele Samenwerking (DH) (doorgenummerd p. 1 t/m 238), tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 2.
3.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 2, en een geschrift, te weten een kopie van een akte van overlijden, p. 140.
4.Een geschrift, te weten een kopie van een schouwverslag, p. 139.
5.Eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 7 november 2022.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte vordering tot bewaring van 13 juli 2022, punt 6.
7.Eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 7 november 2022.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 150-151.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 129-130, en proces-verbaal Analyse VRI data, bijlage behorend bij het proces-verbaal van de Verkeersongevallenanalyse met nummer PL1500-2022202165, p. 3, 12, 13 en 22.
10.Proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL1500-2022202165-57, bijlage behorend bij voormeld proces-verbaal van de Verkeersongevallenanalyse.
11.Proces-verbaal van vermijdbaarheidsonderzoek, bijlage behorend bij voormeld proces-verbaal van de Verkeersongevallenanalyse, p. 2 en 3.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 38-39.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 40.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 42.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], p. 44.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5], p. 46.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6], p. 48-49.
18.Stb. 2019, 413.
19.Kamerstukken II 2018-19, 35 086, nr. 6, p. 12.