3.4.1De bewijsmiddelen
Op vrijdag 8 juli 2022 omstreeks 22.50 uur reed een personenauto van het merk Peugeot op de Oranje Nassausingel in Alphen aan den Rijn in de richting van de Willem de Zwijgerlaan. Ter hoogte van de kruising met de Thorbeckestraat bevond zich een fietspad met een fietsoversteekplaats die was voorzien van een driekleurig verkeerslicht. Ook de Oranje Nassausingel was ter hoogte van de kruising met de Thorbeckestraat voorzien van een driekleurig verkeerslicht. Toen de personenauto ter hoogte van de fietsoversteekplaats reed, kwam deze in botsing met een overstekende fietsster op een elektrische fiets.
De fietsster was [slachtoffer]. Zij is ter plaatse overleden.Uit het schouwverslag blijkt dat ernstig schedel- en hersenletsel het acute overlijden van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Daarnaast was er sprake van een afgerukt linker onderbeen, fracturen in de linker bovenarm en rechter onderarm en mogelijk inwendig letsel in de borstkas en de buik. De conclusie van de forensisch arts is dat er sprake is van een niet-natuurlijke dood veroorzaakt door een verkeersongeval.
De verdachte was de bestuurder van de personenauto, die zwart van kleur was. Hij is die avond vertrokken vanaf zijn woonadres in [woonplaats] en was op weg naar de Diamantstraat in Alphen aan den Rijn.Hij heeft verklaard dat hij die avond haast had en dat hij “als een mongool” is gaan rijden.
De verdachte had een mobiele telefoon bij zich in de auto.Deze is in beslag genomen en onderzocht door de politie. Uit de locatiegegevens blijkt dat het toestel zich om 22:45:03 uur verplaatste vanaf [straatnaam] in [woonplaats] naar de N207 in de richting Alphen aan den Rijn. Om 22:49:32 uur werd de Oranje Nassausingel gevolgd tot 22:50:11 uur.Tijdens deze verplaatsing werden diverse handelingen met het toestel uitgevoerd. Minder dan een minuut voor het ongeval werd het toestel bediend. Op grond van de locatiegegevens is aannemelijk dat dat gebeurde terwijl de verdachte stilstond voor de kruising N207 - Oranje Nassausingel. Daarna verplaatste het toestel zich weer. Niet aannemelijk is dat de telefoon werd bediend tijdens dan wel vlak voor het ongeval.
Op de route van het kruispunt Boskoopseweg - N207 tot en met het kruispunt Oranje Nassausingel - Thorbeckestraat, waar het ongeval is gebeurd, bevinden zich zes kruispunten met verkeersregelinstallaties, waaronder:
- kruispunt 1: Boskoopseweg - N207;
- kruispunt 2: N207 - Afrit N11;
- kruispunt 4: Oostkanaalweg (N207) - Limes-lus.
Op kruispunt 1 waren op 8 juli 2022 omstreeks 22:47:55 uur drie detectorregistraties kort achterelkaar waarneembaar. Uit een snelheidsberekening is gebleken dat een voertuig het kruispunt was genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid van tussen de 68 en 74 kilometer per uur. Vlak voor het kruispunt werd versneld naar een gemiddelde indicatieve snelheid van ongeveer 85 kilometer per uur. De toegestane maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur.
Op kruispunt 2 waren omstreeks 22:48:13 uur drie detectorregistraties kort achterelkaar waarneembaar. Uit een snelheidsberekening is gebleken dat een voertuig het kruispunt was genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid van tussen de 73 en 79 kilometer per uur. Vlak voor het kruispunt werd vertraagd naar een gemiddelde indicatieve snelheid van ongeveer 72 kilometer per uur. De toegestane maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur.
Op kruispunt 4 waren omstreeks 22:48:37 uur drie detectorregistraties kort achterelkaar waarneembaar. Uit een snelheidsberekening is gebleken dat een voertuig het kruispunt was genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid van tussen de 104 en 113 kilometer per uur. Vlak voor het kruispunt werd vertraagd naar een gemiddelde indicatieve snelheid van ongeveer 107 kilometer per uur. De toegestane maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur. Uit de verkregen logbestanden kan voorts worden opgemaakt dat het voertuig op dit kruispunt door rood is gereden.
Uit de logbestanden van het kruispunt Oranje Nassausingel - Thorbeckestraat is gebleken dat een fietser om 22:50:11 uur het kruispunt op is gereden, toen het verkeerslicht voor die richting rood licht uitstraalde. Op hetzelfde moment reed een auto het kruispunt op. Deze auto was het kruispunt genaderd met een snelheid die lag tussen de 122 en 134 kilometer per uur. Het verkeerslicht voor de richting van de auto straalde groen licht uit. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid bedroeg 70 kilometer per uur.
Uit de gegevens van de airbagmodule van de Peugeot is gebleken dat de auto vijf seconden voor het ‘triggermoment’ een snelheid heeft geregistreerd van 135,53 kilometer per uur. Eén seconde voor het triggermoment werd een snelheid van 132,45 kilometer per uur geregistreerd. Het rempedaal werd hierbij niet bediend. Een halve seconde voor het triggermoment werd een snelheid van 132,28 kilometer per uur geregistreerd. Het rempedaal werd hierbij bediend. De activering van de airbags heeft plaatsgevonden bij een snelheid van 122,98 kilometer per uur. De confrontatie heeft kort hiervoor gelegen.
De forensische opsporing heeft een zogeheten vermijdbaarheidsonderzoek uitgevoerd naar het ongeval. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevens uit de airbagmodule van de Peugeot en gegevens van de verkeersregelinstallatie op het kruispunt. De conclusie luidt dat de fietser de oversteek had kunnen afronden als de personenauto zich aan de toegestane snelheid van 70 kilometer per uur had gehouden.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 8 juli 2022 omstreeks 22:50 uur op de N207 in de richting van de N11 reed. Op een gegeven moment stond hij stil voor de verkeerslichten om links af te slaan op de N207 in de richting van de Oostkanaalweg. Toen de verkeerslichten op groen gingen, wilde [getuige 1] wegrijden. Vervolgens werd hij vanaf links met hoge snelheid ingehaald door een zwarte auto. Hij zag dat de auto met hoge snelheid de N207 op reed. Bij de volgende verkeerslichten tweehonderd meter verder, zag hij dat de zwarte auto met hoge snelheid door rood reed. De auto sloeg vervolgens met hoge snelheid af, de Oranje Nassausingel op, en reed “heel hard” met naar schatting 100 à 120 kilometer per uur. Later zag [getuige 1] op de weg brokstukken liggen en verderop een auto staan die hij herkende als de zwarte auto die hij eerder zag rijden.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij samen met [getuige 1] in een auto voor het verkeerslicht op de N207 stond. Hij zag vervolgens dat een zwarte auto met het geluid van wrikkende banden door de bocht linksaf richting Alphen aan den Rijn reed, naar schatting met een snelheid van 60 tot 70 kilometer per uur. Een stuk verder zag [getuige 2] dat er een ongeluk was gebeurd. Hij zag aan de achterkant van de auto dat het dezelfde auto was als die hen had ingehaald.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard hij op 8 juli 2022 in zijn auto over de Oranje Nassausingel in Alphen aan den Rijn reed. Bij de kruising met de Thorbeckestraat wilde [getuige 3] linksaf. Hij zag toen in zijn spiegel een auto hard aan komen rijden. Hij zag en hoorde dat het voertuig aan de linkerzijde heel hard voorbij kwam rijden, naar schatting met een snelheid van 150 of 160 kilometer per uur.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij omstreeks 22.50 uur met [getuige 3] in de auto zat. Toen zij de kruising van de Oranje Nassausingel met de Thorbeckestraat naderden, hoorde hij iets aan de rechterkant langs razen. Hij zag een donkere auto met vermoedelijk 100 kilometer per uur voorbij rijden. Later zag hij dat de donkere auto stil kwam te staan. Hij is uitgestapt en zag een persoon onder de auto liggen.
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij op 8 juli 2022 omstreeks 22.50 uur reed op de N207 in de richting van Alphen aan den Rijn. Hij zag in zijn achteruitkijkspiegel een donkere auto naderen. Hij zag dat de donkere auto hem iets voor de brug net na de bocht aan de rechterkant inhaalde met vermoedelijk ongeveer 80 kilometer per uur.
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij op 8 juli 2022 vanaf de N11 Alphen aan den Rijn inreed. Ter hoogte van de ambulancedoorgang in de eerste bocht werd hij met zeer hoge snelheid rechts ingehaald door een zwarte auto. Hij zag dat de bestuurder in de tweede bocht bijna de controle over de auto kwijtraakte. Later, ter hoogte van de Thorbeckestraat, zag hij dat de zwarte auto stilstond.
3.4.2Het oordeel van de rechtbank
Feitelijke toedracht
De verdachte reed in de avond van 8 juli 2022 in een zwarte personenauto van [woonplaats] naar Alphen aan den Rijn. De rechtbank gaat ervan uit dat de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen – waarin wordt gesproken over een donkere dan wel zwarte auto – zien op de auto waarin de verdachte reed en dat de weergegeven detectorregistraties van de verkeersregelinstallaties zijn veroorzaakt door de verdachte die daar op dat moment passeerde. Deze verklaringen en registraties passen immers in tijd en plaats bij de door de verdachte afgelegde route, zoals die kan worden afgeleid uit de locatiegegevens van zijn mobiele telefoon, terwijl niet is gebleken dat er op dat moment een andere zwarte auto reed met een dergelijke snelheid. Uit deze verklaringen en registraties leidt de rechtbank af dat de verdachte tijdens zijn rit aanhoudend heeft gereden met een zeer hoge snelheid. Zo heeft hij op één van de kruispunten op zijn route met een snelheid van tussen de 104 en 113 kilometer per uur gereden, terwijl daar 50 kilometer per uur was toegestaan. Ook heeft de verdachte tijdens zijn rit met hoge snelheid een bocht genomen, heeft hij met hoge snelheid rechts ingehaald en heeft hij – op een eerder kruispunt dan waar het ongeval plaatsvond – een rood verkeerslicht genegeerd. Onderweg heeft hij meerdere keren zijn telefoon bediend.
De verdachte is vervolgens het kruispunt Oranje Nassausingel - Thorbeckestraat genaderd met een snelheid van 132 tot 135 kilometer per uur. Op het kruispunt is hij in botsing gekomen met [slachtoffer] die op een elektrische fiets reed. [Slachtoffer] is ter plaatse overleden. Uit de gegevens van de airbagmodule leidt de rechtbank af dat de verdachte op het moment van de botsing met een snelheid van 132 kilometer per uur reed, waar maximaal 70 kilometer per uur was toegestaan.
Dat de verdachte onder invloed was van cannabis is niet gebleken.
Causaliteit
Aan de verdachte is overtreding van artikel 6 WVW ten laste gelegd. Op grond van dit artikel is het een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood. Dit betekent dat er een tweeledig causaal verband moet worden vastgesteld: ten eerste dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van de gedragingen van de verdachte en ten tweede dat als gevolg van dat ongeval een ander is gedood.
Dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van haar door het ongeval opgelopen verwondingen lijdt op grond van het schouwverslag geen twijfel. Wat betreft het causale verband tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval overweegt de rechtbank als volgt.
Bij het bepalen van de causaliteit gaat het om de toerekening aan de verdachte dat zijn gedrag tot een bepaald gevolg heeft geleid. Als ondergrens wordt aangenomen dat het gedrag een ‘conditio sine qua non’ voor het gevolg is geweest. Daarbij gaat het in de kern om de feitelijke vraag of het gedrag daadwerkelijk aan het gevolg heeft bijgedragen, in die zin dat de handeling niet kan worden weggedacht zonder dat het gevolg wegvalt. Als sprake is van een dergelijk verband, zal de vraag moeten worden beantwoord of het redelijk is het gevolg toe te rekenen aan de gedragingen van de verdachte. Daarbij hoeven fouten van het slachtoffer niet aan het aannemen van causaal verband in de weg te staan.
De rechtbank merkt als primaire oorzaak van het ongeval aan dat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft overschreden. Hij is met een voor de situatie ter plaatse veel te hoge snelheid het kruispunt opgereden en heeft daardoor de overstekende [slachtoffer] over het hoofd gezien en/of niet tijdig voor haar kunnen remmen en is met haar in botsing gekomen.
Uit het vermijdbaarheidsonderzoek blijkt dat [slachtoffer] de overzijde van de weg had kunnen halen als de verdachte zich aan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid had gehouden. De rechtbank acht het redelijk om het ontstaan van het ongeval toe te rekenen aan de snelheidsovertreding van de verdachte. Hoewel het ongeval evenmin zou hebben plaatsgevonden als [slachtoffer] niet door rood zou zijn gereden, staat deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet aan de redelijke toerekening in de weg. Daarbij betrekt de rechtbank dat de door de verdachte overtreden verkeersregel er juist (mede) toe strekt tijdig te kunnen anticiperen en reageren op het gedrag van andere verkeersdeelnemers.
Het overige rijgedrag van de verdachte, te weten langere tijd te hard rijden, met hoge snelheid een bocht nemen en rechts inhalen en bij een eerdere kruising door rood rijden, staat naar het oordeel niet in een causaal verband tot het ontstaan van het ongeval. Op zichzelf is het juist dat het ongeval waarschijnlijk niet zou hebben plaatsgevonden als de verdachte één of meer van deze gedragingen niet zou hebben verricht, omdat hij dan simpelweg (iets) later bij de kruising met de Thorbeckestraat zou zijn geweest. De rechtbank acht het echter niet redelijk om het ontstaan van het ongeval toe te rekenen aan deze gedragingen. Daarvoor staan de gedragingen in tijd en plaats in een te ver verwijderd verband tot het ongeval. Van het bedienen van zijn mobiele telefoon door de verdachte tijdens zijn rit, op het laatst ongeveer een minuut voor het ongeval toen hij voor een rood verkeerslicht stil stond, kan de rechtbank niet vaststellen dat dit op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Dat de verdachte door het bedienen van zijn telefoon was afgeleid tijdens het rijden, zoals de officier van justitie heeft gesteld, is niet gebleken.
De rechtbank merkt nog op dat de opvatting van de officier van justitie dat alle gedragingen van de verdachte in samenhang moeten worden bezien bij het vaststellen van het causaal verband, geen steun vindt in het recht.
Schuld
De verdachte moet voorts ten aanzien van het ontstaan van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij deze laatste geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelictenheeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid
in elk gevalsprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Hoewel daarbij eerder gedacht zal worden aan een samenstel van gedragingen, heeft de wetgever niet uitgesloten dat het ook om één (type) gedraging kan gaan. In dat geval zullen de aard en ernst van de overtreding (bij de vaststelling waarvan de herhaling of het voortduren ervan kunnen worden betrokken) in het licht van de overige feiten en omstandigheden moeten rechtvaardigen dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Als voorbeeld is door de wetgever genoemd het gedurende een langere periode met een (veel) te hoge snelheid rijden.
In deze zaak gaat het, zoals hierboven is overwogen, om één gedraging die heeft geleid tot het ongeval, namelijk het overschrijden van de maximumsnelheid. Het gaat hier om een voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregel, die de verdachte in aanzienlijke mate heeft overschreden: hij reed 132 kilometer per uur, waar maximaal 70 kilometer per uur was toegestaan. Bovendien heeft hij tijdens zijn rit bij voortduring dan wel bij herhaling (veel) te hard gereden, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen en detectorregistraties. Dit gedrag vond plaats op een weg met veel gelijkvloerse kruisingen, voorzien van verkeerslichten, op een tijdstip dat er ook andere verkeersdeelnemers waren. Dit rechtvaardigt het oordeel dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een zo veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Zij is verder van oordeel dat de verdachte ook het opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daarbij betrekt de rechtbank niet alleen de aanzienlijke snelheidsovertreding, maar ook het andere, onvoorzichtige rijgedrag van de verdachte: met hoge snelheid door een bocht rijden, rechts inhalen en door rood rijden. Het opzet kan bovendien worden afgeleid uit de verklaring van de verdachte dat hij haast had en “als een mongool” is gaan rijden. Daarin ligt een bewuste keuze besloten.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het veel te hard rijden zoals de verdachte heeft gedaan. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt.
Dat betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.