ECLI:NL:RBDHA:2022:12343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
NL22.8664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de toepassing van lichter middel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.T. Laigsingh, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 13 mei 2022 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 mei 2022, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde S. Faddach.

De rechtbank overwoog dat de eiser, die eerder in strafrechtelijke detentie had gezeten, niet voldoende had meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat hij te lang was opgehouden en dat er een lichter middel had kunnen worden toegepast. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld en dat de gronden voor de bewaring feitelijk juist waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.8664
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1991] .
Ophouding
2. Eiser voert aan dat de ophouding geen doel diende. Hij is op grond van artikel 50, tweede lid, Vw opgehouden, terwijl zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie al bekend waren. Eiser zat voorafgaand aan zijn inbewaringstelling in strafrechtelijke detentie, waar zijn gegevens al bekend waren. Verweerder heeft ook een inspanningsverplichting om onderzoek te doen tijdens detentie. Daarnaast is eiser te lang opgehouden, namelijk 6 uur en 15 minuten.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is op grond van artikel 50, tweede lid, Vw opgehouden, om onderzoek te doen naar zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke
positie. Verweerder heeft tijdens de ophouding hiertoe onderzoek gedaan, door in de systemen en registers na te gaan of eiser hierin voorkomt. Ook heeft verweerder de ophouding van eiser gebruikt om eiser te horen in het kader van de daarop volgende inbewaringstelling. De stelling van eiser dat hij 6 uur en 15 minuten is opgehouden, kan door de rechtbank niet worden gevolgd. Hoewel eiser om 08:45 is aangekomen op de plaats van gehoor en eiser om 15:00 in bewaring is gesteld, wordt de tijd tussen middernacht en negen uur ’s ochtends niet meegerekend. De termijn van de ophouding is dus begonnen om 09:00. De ophouding heeft dan 6 uur geduurd conform de wettelijk toegestane maximumtermijn. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Eiser heeft alle gronden betwist, met uitzondering van de lichte grond 4e. Verweerder heeft de lichte grond 4a ter zitting laten vallen. Ten aanzien van de zware grond 3b voert eiser aan dat hij eerder in bewaring heeft gezeten en ook in strafrechtelijke detentie. Hij was daarmee in beeld bij de autoriteiten. Ten aanzien van de zware grond 3i voert eiser aan dat hij niet kan vertrekken naar zijn land van herkomst, omdat hij niet in bezit is van de juiste documenten en omdat hij vreest dat hij zal worden vermoord door zijn familie vanwege zijn geaardheid. Voor zover verweerder hem terug wil sturen naar Tunesië, voert eiser aan dat hij daar niet vandaan komt. Hij werkt daarom niet mee.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder kanbij de zware gronden die hij aande maatregel van bewaring ten grondslag legt, volstaan met eentoelichting waaruit de feitelijke juistheid van die gronden blijkt, behalve bij de hier niet toepasselijke gronden 3h en 3m.1 Bij de lichte gronden is wel eennadere toelichting vereist.
1. Dit volgt uit de uitspraak van ABRvS van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7. Ten aanzien van de zware grond 3b overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting terecht heeft aangevoerd dat eiser op 24 januari 2021 asiel heeft aangevraagd en kort daarna met onbekende bestemming is vertrokken. Hierdoor heeft eiser zich onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Deze grond is daarom feitelijk juist en terecht aan eiser tegengeworpen. Ten aanzien van de zware grond 3i overweegt de rechtbank dat eiser heeft verklaard niet te willen terugkeren en dat hij niet bereid is om mee te werken aan zijn terugkeer. Deze grond is daarom ook feitelijk juist en terecht aan eiser tegengeworpen. Dat eiser bij terugkeer vreest voor vervolging vanwege zijn geaardheid maakt dit niet anders, hij heeft hiervoor geen asielprocedure lopen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat aan hem een meldplicht had kunnen worden opgelegd, terwijl het onderzoek naar de gegevens op zijn telefoon nog loopt.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, volgt in beginsel het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Daarbij komt dat eiser expliciet heeft aangegeven niet te willen meewerken aan zijn terugkeer. Verder heeft verweerder er op kunnen wijzen dat eiser geen identificerende documenten heeft, waardoor hij niet zelfstandig kan reizen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom tot de conclusie mogen komen dat een lichter middel niet effectief kan worden toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
10. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Er is een Laissez-Passer (LP) traject opgestart toen eiser eerder in bewaring zat van 15 december 2021 tot 9 februari 2022. Daaruit is gebleken dat de autoriteiten in Tunesië hebben laten weten dat eiser niet voorkomt in het systeem. Op dit moment is de Tunesische nationaliteit niet vastgesteld. Het onderzoek naar zijn telefoon had al eerder gekund, zeker omdat eiser zo kort mogelijk in bewaring dient te zitten.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Op 19 mei 2022 heeft de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel eiser in het kader van een identiteitsonderzoek nader gehoord. Hierbij is ook getracht de telefoon van eiser te onderzoeken, maar eiser heeft geweigerd de code van zijn telefoon te delen. Op 20 mei 2022 is met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet hierop, niet worden gezegd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het voor rekening en risico van eiser komt dat het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit langer duurt. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 mei 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. D. Verduijn M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.