ECLI:NL:RBDHA:2022:12328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
C/09/607839 / HA ZA 21-192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van dakgoot wegens overbouw en misbruik van bevoegdheid

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, vorderde eiseres [eiser01] de verwijdering van de dakgoot van de woning van gedaagden [gedaagden01], die 20 à 30 cm over haar perceel steekt. Eiseres stelt dat deze overbouw zonder haar toestemming heeft plaatsgevonden en dat dit haar woongenot en de mogelijkheid om een tweede etage te realiseren belemmert. Gedaagden betwisten de vordering en stellen dat eiseres stilzwijgend toestemming heeft gegeven voor de overbouw. De rechtbank oordeelt dat er geen expliciete toestemming is verleend en dat de gestelde stilzwijgende toestemming niet kan worden aangenomen. De rechtbank overweegt verder dat de vordering tot verwijdering van de dakgoot misbruik van bevoegdheid oplevert, omdat eiseres op dit moment geen hinder ondervindt van de overbouw en geen concrete plannen heeft voor de realisatie van een tweede etage. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 1.435,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/607839 / HA ZA 21-192
Vonnis van 23 november 2022
in de zaak van
[eiser01]te [plaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. B. Martens te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde01] te [plaats01] ,

2.
[gedaagde02]te [plaats01] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.J.A. Arts te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser01] en [gedaagden01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 februari 2021, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 14, met uitzondering van 9;
  • het tussenvonnis van 23 maart 2022 waarbij een plaatsopneming en een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de ‘akte eiswijziging tevens houdende overlegging aanvullende producties’, met producties 7 en 8;
  • het proces-verbaal van de descente van 3 juni 2022;
  • het door [eiser01] ingediende B16-formulier van 27 september 2022, waarin is meegedeeld dat de bij dagvaarding onder 2 genoemde vordering wordt ingetrokken.
  • het e-mailbericht namens [eiser01] van 17 november 2022, waarin is meegedeeld dat de bij dagvaarding onder 4 en 5 genoemde vorderingen worden ingetrokken.
1.2.
Het proces-verbaal van de descente van 3 juni 2022 is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld eventuele onjuistheden schriftelijk kenbaar te maken aan de rechtbank. Van deze gelegenheid hebben partijen geen gebruik gemaakt.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft aansluitend aan de descente plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De rechtbank heeft voorts medegedeeld dat de aan de rechtbank als productie 9 bij de dagvaarding gestuurde usb-stick niet kon worden geopend en dat de bestanden die daarop staan geen deel uitmaken van het dossier. De griffier heeft voorts aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling die zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] is sinds augustus 2017 eigenaar van de woning aan de [adres01] te [plaats01] (hierna: [adres01] ) en woont ter plaatse. Haar vader had voorheen een kapperszaak op de begane grond van dit pand.
2.2.
[gedaagden01] zijn eigenaar van het naastgelegen pand aan de [adres02] te [plaats01] (hierna: [adres02] ). Zij zijn in 2018 gestart met de sloop van de oude woning ter plaatse om daar vervolgens een nieuwe woning te realiseren.
2.3.
Bij brief van 15 januari 2019 hebben [eiser01] en enkele andere buren [gedaagden01] laten weten dat zij zich zorgen maakten over schade die aan hun panden zou kunnen ontstaan door de bouw van de nieuwe woning. Zij hebben verzocht om een bouwkundige inspectie van hun panden.
2.4.
De zijgevel van de oude woning aan de [adres02] stond op een afstand van ongeveer 25 cm van de woning van [eiser01] ; de zijgevel van de nieuwe woning staat op de erfgrens. De dakgoot van de nieuwe woning steekt 20 à 30 cm over het perceel van [eiser01] . Op de volgende foto is te zien hoe de woningen van partijen aan de voorkant aan elkaar grenzen en hoe de dakgoot oversteekt:
2.5.
In het dak van de woning van [eiser01] bevindt zich een kantelraam. Door de bouw van de nieuwe woning van [gedaagden01] kan dit raam niet meer volledig open. In het dossier bevindt zich daarvan de volgende foto:
2.6.
[eiser01] heeft [naam01] (hierna: [naam01] ) van Aannemingsbedrijf [naam01] gevraagd te helpen bij vragen rondom de bouw. In zijn verklaring van 11 november 2020 heeft [naam01] daarover geschreven dat [eiser01] hem samen met haar vader, vanwege het ontbreken van bouwkennis, heeft gevraagd om diverse zaken te bespreken met [gedaagden01] [naam01] heeft geschreven dat het ging om gesprekken over het verleggen van de riolering, het veranderen van een ornament, het aanpassen van de dakgoot, het vernieuwen van de dakgoot, het plaatsen van isolatie tussen de panden en het verzorgen van de waterdichtheid tussen gebouwen door het plaatsen van een nieuwe goot. Volgens [naam01] heeft hij al deze zaken met de familie [eiser01] besproken en heeft de familie [eiser01] nooit op enig punt afkeuring laten blijken.
2.7.
Op 25 februari 2021 heeft [naam01] een door [eiser01] opgestelde verklaring ondertekend. In deze verklaring staat dat hij de [gedaagden01] geen toestemming heeft gegeven voor het overbouwen van hun dakgoot over het perceel van [eiser01] of voor de bouw van hun zijgevel op de dakgoot van [eiser01] , waardoor zij haar dakraam nu niet meer volledig kan openen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert, samengevat en na eiswijziging, dat de rechtbank bij vonnis:
  • [gedaagden01] , op straffe van een dwangsom, hoofdelijk veroordeelt om de dakgoot van hun woning te verwijderen en verwijderd te houden, voor zover deze over de perceelsgrens is gelegen;
  • primair[gedaagden01] , op straffe van een dwangsom, hoofdelijk veroordeelt om (het dak van) hun woning dusdanig aan te passen dat [eiser01] de erfdienstbaarheid tot het hebben en openen van het dakraam in haar woning onbelemmerd kan uitoefenen;
    subsidiair[gedaagden01] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade groot € 3.800,- per jaar die zij lijdt doordat de erfdienstbaarheid niet meer kan worden uitgeoefend;
een en ander onder veroordeling van [gedaagden01] in de proceskosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
Aan de eerste vordering legt [eiser01] ten grondslag dat zij eigenaar is van het perceel waarboven [gedaagden01] zonder toestemming de dakgoot hebben gebouwd.
3.3.
Aan de tweede vordering legt [eiser01] ten grondslag dat het dakraam zich al 20 jaar op dezelfde plek bevindt waardoor een verkrijgende verjaring van erfdienstbaarheid is ontstaan tot het hebben en gebruiken van het dakraam over het deel van [adres02] dat nodig is om het dakraam volledig te openen. Door de bouw van de woning van [gedaagden01] kan zij haar dakraam niet meer volledig kan openen en haar dak niet meer betreden.
3.4.
[gedaagden01] voeren verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verwijderen en verwijderd houden van de dakgoot

4.1.
Niet in geschil is dat [gedaagden01] de dakgoot van hun nieuwe woning 20 à 30 cm over het perceel van [eiser01] hebben gebouwd. Daarmee is sprake van overbouw.
Toestemming
4.2.
[gedaagden01] voeren aan dat [eiser01] , althans [naam01] namens haar, toestemming heeft gegeven om over haar perceel te bouwen.
4.3.
Het is aan [gedaagden01] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit die toestemming volgt. De rechtbank overweegt dat het geven van toestemming vormvrij is en dat ook een stilzwijgende toestemming mogelijk is. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan ook uit gedragingen (of stilzitten) een toestemming worden afgeleid.
4.4.
Ten eerste zal de rechtbank beoordelen of [eiser01] zelf toestemming heeft verleend voor de overbouw. [eiser01] heeft, naar niet in geschil is, niet expliciet toestemming verleend voor de overbouw. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden01] , gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser01] , voorts onvoldoende hebben onderbouwd dat [eiser01] stilzwijgend toestemming heeft verleend voor de overbouw. Dat [eiser01] , zoals onder meer blijkt uit de brief van 15 januari 2019, wist dat [gedaagden01] bouwplannen hadden, betekent niet dat zij wist dat [gedaagden01] voornemens waren een dakgoot over haar perceel te bouwen. Dat [eiser01] wetenschap had van de overbouw door bouwtekeningen en een 3D-tekening die [gedaagden01] in december 2018 persoonlijk aan haar hebben overhandigd, is voorts niet komen vast te staan. Op de bouwtekeningen staat - naar niet in geschil is - niet de woning van [eiser01] en is de overbouw dus niet zichtbaar. Van de 3D-tekening betwist [eiser01] dat deze in december 2018 aan haar is overhandigd en [gedaagden01] hebben deze stelling niet verder onderbouwd. De rechtbank merkt daarbij overigens op dat indien [eiser01] die 3D-tekening zou hebben ontvangen en daarop niet zou hebben gereageerd, daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat zij zou hebben ingestemd met overbouw. De (enkele) stelling dat [eiser01] de overbouw tijdens de bouw al moet hebben geconstateerd en daar niet over heeft geklaagd, kan de rechtbank evenmin als vaststaand aannemen. [eiser01] heeft dit immers gemotiveerd betwist door aan te voeren dat zij de overbouw pas heeft gezien op 27 maart 2020, nadat de dakgoot was geplaatst, en dat zij daarover een aantal keren op straat heeft geklaagd voordat zij juridische hulp heeft gezocht.
4.5.
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of [naam01] namens [eiser01] toestemming heeft verleend voor de overbouw. Daarbij spelen de volgende vragen een rol:
1. a. Heeft [eiser01] een volmacht verleend als bedoeld in artikel 3:61 lid 1 BW? En zo nee,
b. Hebben [gedaagden01] erop vertrouwd en mochten zij erop vertrouwen dat die volmacht er wel was in de zin van artikel 3:61 lid 2 BW?
2. Kan uit de gedragingen (of het stilzitten) van [naam01] een toestemming voor de overbouw worden afgeleid?
4.6.
[eiser01] betwist dat zij [naam01] volmacht heeft verleend om toestemming te geven voor een inbreuk op haar eigendomsrecht; volgens haar ging [naam01] slechts over praktische, bouwkundige zaken. Gelet op deze betwisting, lag het op de weg van [gedaagden01] om de gestelde volmacht nader te onderbouwen. Uit de verklaring van [naam01] van 11 november 2020 kan die volmacht niet worden afgeleid en blijkt ook niet dat [naam01] enige bevoegdheid had om toezeggingen te doen over het eigendomsrecht van [eiser01] . Ook in de ongedateerde verklaring van [gedaagden01] , die als productie 2 bij de conclusie van antwoord is overgelegd, staat dat [naam01] door de familie [eiser01] onder meer bij de bouw was betrokken omdat er geen bouwkennis was bij familie [eiser01] . De gestelde volmacht is dan ook niet vast komen te staan.
4.7.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of [gedaagden01] erop hebben vertrouwd en erop mochten vertrouwen dat de volmacht aan [naam01] er wel was. Daarvoor is op grond van artikel 3:61 lid 2 BW nodig dat [gedaagden01] uit een verklaring of gedraging van [eiser01] hebben aangenomen of onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten aannemen dat sprake was van een toereikende volmacht. [gedaagden01] hebben in dit verband onvoldoende gesteld welke verklaring of gedraging van [eiser01] bij [gedaagden01] het gerechtvaardigd vertrouwen zou hebben opgewekt dat er een toereikende volmacht was. [gedaagden01] hebben een tekening overgelegd van [naam01] waarop is vermeld dat deze op 10 januari 2019 is getoond aan de vader van [eiser01] . Aangezien [eiser01] niet betrokken is geweest bij het tonen van deze tekening, kunnen [gedaagden01] daaruit geen vertrouwen hebben ontleend dat [eiser01] een volmacht aan [naam01] zou hebben verleend. [gedaagden01] hebben nog aangevoerd dat [eiser01] zou hebben gezegd dat zaken over de bouw van de nieuwe woning maar met [naam01] moesten worden besproken omdat zij geen verstand van bouwen had en niet met [gedaagden01] kon praten. [gedaagden01] hebben daaruit mogen afleiden – zoals ook door [naam01] is bevestigd – dat zij [naam01] moesten raadplegen voor praktische bouwkundige zaken. [gedaagden01] hebben uit die verklaring van [eiser01] echter niet redelijkerwijze mogen aannemen dat [eiser01] volmacht aan [naam01] had gegeven om in te stemmen met overbouw.
4.8.
Gelet op het voorgaande, slaagt het beroep van [gedaagden01] op artikel 3:61 BW niet. De rechtbank zal hierna beoordelen of de overige verweren van [gedaagden01] slagen.
Artikel 5:54 lid 1 BW
4.9.
[gedaagden01] hebben aangevoerd dat zij bij verwijdering van het gedeelte van de dakgoot dat over de erfgrens is gebouwd onevenredig veel zwaarder benadeeld zouden worden dan [eiser01] bij handhaving van de huidige situatie. Dit verweer is gebaseerd op artikel 5:54 lid 1 BW. Dit artikellid maakt ingeval van voornoemde onevenredigheid een vordering mogelijk tot verlening van een erfdienstbaarheid of overdracht van een gedeelte van een erf. [gedaagden01] hebben dit - desgevraagd bewust - niet (in reconventie) gevorderd. Met een beroep op dit artikel zonder daaraan gekoppelde vordering kunnen [gedaagden01] niet bewerkstelligen dat de vordering van [eiser01] om de dakgoot te verwijderen en verwijderd te houden wordt afgewezen. Reeds hierom kan het beroep op artikel 5:54 lid 1 BW [gedaagden01] niet baten. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling van het verweer van [eiser01] dat artikel 5:54 lid 1 BW niet van toepassing is omdat [gedaagden01] kwade trouw kan worden verweten in de zin van artikel 5:54 lid 3 BW.
Misbruik van bevoegdheid
4.10.
Verder voeren [gedaagden01] aan dat het onredelijk en onrechtvaardig is dat [eiser01] verwijdering van de dakgoot vordert. De dakgoot is volgens hen onderdeel van de dakconstructie en (gedeeltelijke) verwijdering van die dakgoot betekent dat het dak deels moet worden verwijderd en aangepast. Dat is nu niet meer mogelijk, omdat er geen steiger meer tussen de woningen geplaatst kan worden. Aanpassing van de dakgoot zou volgens [gedaagden01] een kostbare aangelegenheid zijn. De rechtbank begrijpt dit zo, dat volgens [gedaagden01] sprake is van misbruik van bevoegdheid. Ingevolge artikel 3:13 lid 2 BW kan van misbruik van bevoegdheid onder meer sprake zijn als men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.11.
[eiser01] heeft ter onderbouwing van haar belang bij verwijdering van de dakgoot gesteld dat de overbouw problemen oplevert indien zij een tweede etage op haar woning wil realiseren. Dat zij door de overbouw geen tweede etage meer op haar woning kan realiseren, leidt volgens haar tot waardevermindering van haar woning. [gedaagden01] betwisten dat [eiser01] geen tweede etage meer op haar woning kan realiseren. Zij zeggen toe dat zij op hun kosten de dakgoot aanpassen als [eiser01] daadwerkelijk een tweede etage op haar woning realiseert en de overstekende dakgoot dan in de weg zou zitten.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot verwijdering van de dakgoot onder deze omstandigheden misbruik van bevoegdheid oplevert. Daarbij neemt zij in aanmerking dat [eiser01] op dit moment niet in haar woongenot wordt beperkt of anderszins hinder ondervindt van de overbouw die zich immers op enige afstand boven het dak van haar woning bevindt. Zij heeft tijdens de zitting gezegd dat zij geen concrete plannen heeft voor het realiseren van een tweede etage. Voorts heeft zij niet gesteld dat zij plannen heeft om haar woning te verkopen. Het voordeel dat [eiser01] bij verwijdering van de dakgoot heeft, staat daarom niet in verhouding tot de - niet in geschil zijnde - forste bouwkundige en financiële gevolgen voor [gedaagden01] bij toewijzing van de vordering. Aan [eiser01] kan worden toegegeven dat [gedaagden01] hebben voorzien dat sprake zou zijn van overbouw en dat hen kwalijk te nemen is dat zij haar daarvoor niet expliciet bij [eiser01] om toestemming hebben gevraagd, maar dit legt niet een zodanig gewicht in de schaal dat dit leidt tot een ander oordeel. Mocht [eiser01] in de toekomst concrete plannen hebben om een tweede etage op haar woning te realiseren en [gedaagden01] in die situatie zouden weigeren hun dakgoot indien nodig aan te passen, dan kan dit anders komen te liggen.
4.13.
De gevorderde verwijdering van de dakgoot zal, gelet op het voorgaande, thans worden afgewezen.
Aanpassen van (het dak van) de woning van [gedaagden01] / vergoeding van schade
4.14.
Bij de beoordeling van de vordering tot het aanpassen van (het dak van) de woning van [gedaagden01] omdat het kantelraam niet meer volledig open kan, dan wel tot vergoeding van schade is van belang of door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan, zoals [eiser01] stelt.
4.15.
Een erfdienstbaarheid kan door verjaring ontstaan door een onafgebroken en ondubbelzinnig bezit gedurende twintig jaar (bevrijdende verjaring) of, als de bezitter te goeder trouw is, gedurende tien jaar (verkrijgende verjaring). [eiser01] beroept zich erop dat haar dakraam twintig jaar op dezelfde plek zit, dus de rechtbank gaat ervan uit dat zij een beroep wenst te doen op bevrijdende verjaring.
4.16.
Voor bezit is het gebruik van andermans erf onvoldoende. Volgens vaste rechtspraak vereist bezit van een erfdienstbaarheid namelijk een zodanige machtsuitoefening over het erf van een ander, dat naar verkeersopvatting daar voor de eigenaar van het erf de uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid in valt te herkennen. Kort gezegd gaat het er volgens vaste rechtspraak om dat de rechthebbende tegen wie de verjaring is gericht, uit de gedragingen van degene die zich op verjaring wil beroepen, duidelijk kan opmaken dat deze pretendeert rechthebbende te zijn, zodat hij tijdig maatregelen kan nemen om de inbreuk op zijn recht te beëindigen.
4.17.
De rechtbank overweegt dat de stelplicht en bewijslast op [eiser01] rust, omdat zij zich beroept op het ontstaan van een recht van erfdienstbaarheid op het perceel [adres02] door verjaring.
4.18.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser01] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, waaruit naar buiten toe ondubbelzinnig bleek dat zij en haar rechtsvoorganger(s) zich gerechtigd achtten tot het hebben van een zakelijk recht tot het openen van het dakraam boven het perceel [adres02] . De enkele aanwezigheid van het raam in het dak van [adres01] , dat in volledig geopende toestand deels boven perceel [adres02] uitstak, is daartoe onvoldoende. [eiser01] heeft niet gesteld dat dit raam regelmatig zo ver open stond dat de erfgrens met perceel [adres02] werd overschreden en dat [gedaagden01] of hun rechtsvoorganger(s) daarvan op de hoogte was/waren. Gesteld noch gebleken is dat het raam vanuit de woning van [gedaagden01] of de voorheen op [adres02] aanwezige woning zichtbaar is of was. Er kan reeds daarom niet van worden uitgegaan dat sprake is van een bezit van een recht van erfdienstbaarheid. De rechtbank ziet in het gestelde dan ook geen aanleiding om te oordelen dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan.
4.19.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, ook de vordering tot aanpassing van (het dak van) de woning van [gedaagden01] en de vordering tot vergoeding van schade afwijzen.
Proceskosten
4.20.
[eiser01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van [gedaagden01] tot op heden op een bedrag van:
  • griffierecht € 309,00
  • salaris advocaat € 1.126,00(2,0 punten x € 563,00, tarief II)
Totaal € 1.435,00

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden01] tot op heden begroot op € 1.435,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.