ECLI:NL:RBDHA:2022:12324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
NL21.15538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag van Afghaanse eisers en de verplichting tot nader onderzoek

In deze zaak gaat het om de afwijzing van de mvv-aanvraag van een groep Afghaanse eisers door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die de Afghaanse nationaliteit hebben, wonen momenteel in Afghanistan en willen naar Nederland komen om bij hun broer te verblijven. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van de identiteit van de moeder van de eisers en de familierechtelijke relatie. De rechtbank heeft de zaak op 22 juni 2022 behandeld, waarbij de referent en zijn medewerkers aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen nader onderzoek nodig was. De eisers hebben verschillende documenten overgelegd, waaronder taskara's en verklaringen, die volgens de rechtbank voldoende zijn om aan te nemen dat zij hun deel van de samenwerkingsverplichting zijn nagekomen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden in Afghanistan en de leeftijd van de eisers, die minderjarig waren op het moment van de aanvraag. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15538

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , V-nummer: [v-nummer 1]

[eiser 2], V-nummer: [v-nummer 2]
[eiser 3], V-nummer: [v-nummer 3]
[eiser 4], V-nummer: [v-nummer 4]
[eiser 5], V-nummer: [v-nummer 5]
samen “eisers”
(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij het besluit van 5 oktober 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de mvv [1] -aanvraag van eisers afgewezen.
Bij besluit van 3 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2022 op zitting behandeld. Referent was daarbij aanwezig, bijgestaan door twee medewerkers van het NIDOS. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers hebben de Afghaanse nationaliteit. Zij wonen op dit moment in Afghanistan, maar willen graag in Nederland verblijven bij hun broer(tje) [A] (referent). Zij hebben daarom een mvv-aanvraag ingediend. Referent heeft eerder een asielvergunning gekregen. Eisers en referent waren minderjarig toen zij de aanvraag deden (inmiddels is de oudste eiser meerderjarig). De moeder van eisers zou al een tijd geleden overleden zijn. Voor de vader van eisers is in eerste instantie ook een aanvraag ingediend [2] , maar hij zou inmiddels vermist zijn.
2. Verweerder heeft de aanvragen van eisers afgewezen. Verweerder stelt voorop dat de (nareis)aanvraag van de vader is afgewezen, waardoor eisers niet gescheiden zullen worden van hun vader. Verweerder komt niet toe aan de vraag of sprake is van familie- en gezinsleven [3] , omdat eisers de identiteit van hun moeder en de familierechtelijke relatie niet hebben aangetoond. Volgens verweerder hebben eisers ook niet aannemelijk gemaakt dat hun moeder overleden is. Omdat verweerder vindt dat er geen sprake is van bewijsnood, biedt hij geen nader onderzoek aan om de identiteit van de moeder en de familierechtelijke relatie vast te stellen. Ook als wel moet worden uitgegaan van familie- en gezinsleven, leidt dit voor verweerder niet tot een andere uitkomst. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [4] zou namelijk in het nadeel van eisers uitvallen.
Wat vinden eisers in beroep?
3. Volgens eisers werpt verweerder ten onrechte tegen dat de aanvraag van hun vader is afgewezen en dat zij daarom niet van hem zullen worden gescheiden. Zij stellen namelijk dat hun vader vermist is. Verweerder heeft zonder motivering en alleen onder verwijzing naar de afwijzende beschikking van hun vader gesteld dat de vermissing van hun vader niet aannemelijk is. Eisers voeren verder aan dat verweerder ten onrechte geen familie- en gezinsleven heeft aangenomen. Zij hebben de identiteit van de moeder en de familierechtelijke relatie voldoende aannemelijk gemaakt. Eisers wijzen hierbij op een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [5] . Zij betogen dat verweerder het overgelegde bewijs niet in onderlinge samenhang heeft bekeken en geen rekening heeft gehouden met alle relevante elementen. Ook heeft verweerder niet gemotiveerd waarom aan eisers niet het voordeel van de twijfel wordt gegeven. Eisers hebben taskara’s, paspoorten, familiefoto’s en een rijbewijs van de vader overgelegd. De identiteit van hun vader is aangetoond en uit de overgelegde taskara’s volgt dat hij de daadwerkelijke vader is van eisers en referent. Eisers hebben geen identiteitsbewijs of overlijdensakte van hun moeder, zij verkeren hiervoor in bewijsnood. Zij hebben de dood van hun moeder wel onderbouwd met een verklaring van het dorpshoofd. Eisers voeren daarnaast aan dat verweerder in de belangenafweging bepaalde omstandigheden onvoldoende heeft betrokken. Zo is verweerder voorbijgegaan aan het feit dat het door de machtsovername van de Taliban in Kabul veel moeilijker is om aan gevraagde stukken te komen. Ook wijzen eisers erop dat het onder het islamitisch familierecht onmogelijk is dat hun moeder – ook al zou zij nog wel in leven zijn – nu nog gezag over hen heeft. Dat gezag is overgegaan op [eiser 1] (de oudste broer) toen hij 18 werd. Tot slot betogen eisers dat verweerder geen rekening heeft gehouden met hun belangen als kind. Dit had verweerder ook moeten betrekken bij de beoordeling van de documenten. In beroep hebben eisers in aanvulling op de al eerder overgelegde documenten, nog meerdere (recente) verklaringen overgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen officiële documenten kunnen overleggen en de overgelegde indicatieve documenten, ook in samenhang bezien, niet als substantieel kunnen worden aangemerkt, en er daarom geen
aanleiding wordt gezien om een aanvullend onderzoek aan te bieden met betrekking
tot de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend, en zal hierna overwegen hoe zij tot dit oordeel komt.
5. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, [6] die naar analogie van toepassing is op deze zaak, volgt onder meer dat eisers en verweerder de verplichting hebben om bij de bewijsvergaring samen te werken. Het is allereerst aan eisers om, voor zover mogelijk, de gevraagde bewijzen, toelichtingen en inlichtingen die nodig zijn om de identiteit van en gezinsband tussen de betrokken vast te stellen, te verstrekken. Als eisers bepaalde relevante documenten niet kunnen overleggen, dan moeten zij hiervoor een verklaring geven. Tenzij eisers zijn deel van de samenwerkingsplicht overduidelijk niet zijn nagekomen, beoordeelt verweerder, op zijn beurt, of eisers met alle overgelegde documenten en/of afgelegde verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, de identiteit van de betrokkenen en hun onderlinge gezinsband aannemelijk heeft gemaakt. De hoeveelheid en aard van het bewijs, alsmede de verklaringen die eisers hebben gegeven voor het ontbreken van relevante documenten, zijn relevante elementen in deze beoordeling, maar in beginsel is geen daarvan op zichzelf doorslaggevend. Verder overweegt de Afdeling dat de eisen die verweerder aan het geleverde bewijs stelt, evenredig moeten zijn aan de andere relevante elementen in de desbetreffende zaak. Andere relevante elementen zijn bijvoorbeeld de leeftijd en het geslacht van de betrokkenen, de omstandigheden waarin zij verkeren, eventuele contra-indicaties en de omstandigheden en administratieve praktijk in het land van herkomst zoals die blijken uit bijvoorbeeld een algemeen ambtsbericht. Verder is de Afdeling van oordeel dat deze uitgangspunten met zich brengen dat verweerder in aanvulling op het huidige beoordelingskader in nareiszaken expliciet bij de beoordeling moet betrekken of er aanleiding bestaat het voordeel van de twijfel te gunnen, bijvoorbeeld als er weliswaar slechts een begin van bewijs ligt, maar contra-indicaties ontbreken en de andere relevante elementen in het voordeel van eisers zouden uitvallen. Als er minderjarigen bij een zaak betrokken zijn, speelt hun belang hierbij een belangrijke rol. Hoe het voordeel van de twijfel in voorkomend geval het best vorm kan krijgen, is aan verweerder zal van geval tot geval verschillen. Meent verweerder bijvoorbeeld dat een weging van de belangen van de betrokken minderjarige(n) niet mogelijk is, omdat er onvoldoende duidelijkheid bestaat over de gezinsband met de andere betrokkenen, dan kan hij een DNA-onderzoek aanbieden. Verder valt te denken aan het verrichten van nader onderzoek in de vorm van een gehoor, het alsnog laten onderzoeken van documenten en/of een inwilliging van de aanvraag. Verweerder moet de beoordeling van het voordeel van de twijfel bovendien kenbaar en op het desbetreffende geval toegespitst motiveren. Indien verweerder meent dat er in een zaak geen voor de beoordeling relevante elementen een rol spelen, staat het hem echter vrij om gemotiveerd met dat standpunt te volstaan.
6. De rechtbank is in het licht van de genoemde rechtspraak van oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat in het kader van de samenwerkingsverplichting geen nader onderzoek aangeboden had hoeven worden. Eisers hebben onder meer hun eigen originele taskara’s overgelegd, alsook het rijbewijs van hun vader, familiefoto’s, meerdere eigen verklaringen over de gezinssituatie, over de identiteit van hun ouders, en het overlijden van hun moeder en de vermissing van hun vader, en een verklaring van het dorpshoofd over het overlijden van hun moeder. Zij hebben hiermee naar het oordeel van de rechtbank hun deel van de samenwerkingsverplichting nagekomen.
7. Verweerder hecht kennelijk veel belang aan het feit dat eisers de taskara van hun moeder hebben weggegooid en hiervoor geen bevredigende verklaring hebben kunnen geven, hetgeen volgens verweerder een contra-indicatie oplevert. Eisers hebben hiervoor als verklaring gegeven dat de oudste eiser ( [eiser 1] ) de taskara na de dood van hun moeder heeft weggegooid, omdat hij dacht dat het document niet meer nodig was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de waardering van dit feit en de verklaring van eisers daarover onvoldoende de leeftijd van eisers in aanmerking genomen, die toen net als de referent minderjarig waren. Dit is van belang nu in het algemeen geldt dat minderjarigen minder goed in staat zijn de consequenties van bepaalde beslissingen te overzien. Voor zover deze omstandigheid daarmee nog als contra-indicatie kan worden aangemerkt, is deze verder onvoldoende afgezet tegen de andere relevante elementen van de zaak die verweerder dient te betrekken in de weging of de eisen die verweerder aan het geleverde bewijs stelt, gelet op die relevante elementen, evenredig zijn.
8. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden waarin eisers verkeren en de (administratieve) situatie in hun land van herkomst, zoals die ook blijkt uit het algemeen ambtsbericht over Afghanistan. Uit het algemeen ambtsbericht van 2016 volgt dat in zijn algemeenheid over de uitgifte van andere documenten dan de taskara gezegd kan worden dat het in Afghanistan nooit gebruikelijk is geweest om huwelijks-, geboorte en overlijdenscertificaten uit te geven en dat vooral welgestelde families dit soort documenten aanvragen als ze deze nodig hebben voor bepaalde doeleinden. [7] Dit brengt met zich dat het voor eisers lastig is om aan te tonen dat hun moeder is overleden, anders dan met de overgelegde verklaring van hun dorpshoofd. Dat verweerder in zijn verweerschrift stelt dat eisers langs ziekenhuizen zouden moeten gaan om daar verklaringen op te vragen, nu referent heeft verklaard dat de vader van eisers met hun moeder ziekenhuizen heeft bezocht voordat ze is overleden, is gelet op het uiteengezette toetsingskader niet evenredig, gelet op alle andere relevante elementen. Ook hierbij is de leeftijd van eisers van belang, alsook het feit dat zij inmiddels niet meer verblijven op de plek waar zij met hun ouders woonden. De omstandigheid dat eisers de vermissing van hun vader moeilijk kunnen bewijzen moet in hetzelfde licht worden bezien.
9. Ten slotte geldt dat – indien uitgegaan wordt van de vermissing van de vader van eisers – rekening moet worden gehouden met het feit dat hij gedurende een nareisprocedure is verdwenen waardoor eisers – naast de ingrijpende gevolgen die hieruit vanzelfsprekend en menselijkerwijs voortvloeien voor eisers en referent – ook in vreemdelingrechtelijke zin in een ingewikkelder positie verkeren dan daarvoor. Dit omdat het eerder bij de beoordeling van het te beschermen gezinsleven in het kader van nareis van de vader met name om de gezinsband van de vader met respectievelijk referent en eisers ging, terwijl nu de gezinsband tussen referent en eisers in het kader van artikel 8 van het EVRM aan de orde is.
10. De rechtbank is, gelet op al de genoemde omstandigheden, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van eisers geen aanleiding bestond om hen het voordeel van de twijfel te gunnen en bijvoorbeeld over te gaan tot het instellen van nader onderzoek, door het aanbieden van een DNA-onderzoek tussen eisers en referent.
11. Voor zover verweerder heeft gesteld dat het aanbieden van DNA-onderzoek niet zinvol is nu de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM toch, zoals subsidiair in het bestreden besluit is gemotiveerd, in het nadeel van eisers zal uitvallen, volgt de rechtbank dit standpunt niet. Hierbij is van belang dat ook voor die belangenafweging geldt dat een aantal omstandigheden die hierboven zijn benoemd hierin niet of onvoldoende zijn meegewogen, terwijl dat wel moet in het geval eisers het voordeel van de twijfel krijgen. De rechtbank wijst hierbij op de bijzondere omstandigheden van eisers en referent als gevolg van het verlies van hun beide ouders en de onder 9 geschetste achtergrond van de procedure die ook in dit kader moeten worden meegewogen. Deze omstandigheden in combinatie met de zwaarwegende belangen van de betrokken kinderen en de bestaande objectieve belemmering(en) om gezinsleven in Afghanistan uit te oefenen, maken dat niet zonder meer geoordeeld kan worden dat de belangenafweging in het nadeel van eisers mag uitvallen. Temeer niet nu de belangen van de Nederlandse Staat die verweerder daartegenover stelt en die – als uitgegaan wordt van het wegvallen van beide ouders – resteren, voornamelijk economisch van aard zijn.
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, onvoldoende is gemotiveerd en voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers moeten nemen, met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen. Omdat hiervoor mogelijk nader onderzoek noodzakelijk is zal de rechtbank geen gebruikmaken van de bestuurlijke lus, maar de zaak opnieuw laten behandelen in bezwaar.
13. Het beroep is gegrond. Daarom moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Dit ging om een nareisaanvraag, als ouder van referent.
3.Zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245.
7.Algemeen ambtsbericht Afghanistan 2016, pag. 55.