ECLI:NL:RBDHA:2022:12309
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bijstandsaanvraag en ingebrekestelling
In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [woonplaats], een beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering niet in behandeling heeft genomen. Dit besluit werd genomen op 21 september 2020, omdat eiser de benodigde vragenlijsten niet had ingevuld. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 15 februari 2021. Eiser heeft op 25 september 2020 een ingebrekestelling gestuurd naar het college, maar dit werd door het college op 30 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens op 10 november 2020 om een dwangsom gevraagd, waarop het college heeft gereageerd door deze brief als bezwaar aan te merken.
De rechtbank heeft de zaak op 3 oktober 2022 behandeld via een videoverbinding, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en het college aanwezig waren. De rechtbank heeft beoordeeld of de ingebrekestelling van eiser geldig was en of deze leidde tot een recht op vergoeding van een dwangsom. De rechtbank concludeert dat uit de ingebrekestelling niet kan worden afgeleid dat het college in gebreke is gesteld vanwege het uitblijven van tijdige beslissingen op bezwaar. De rechtbank oordeelt dat de stukken enkel betrekking hebben op de buiten behandeling stelling van de bijstandsaanvraag en dat er geen bewijs is dat het college niet tijdig heeft beslist op de bezwaren.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning en is openbaar uitgesproken op 10 november 2022. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingediend.