ECLI:NL:RBDHA:2022:12309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
21/4000
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bijstandsaanvraag en ingebrekestelling

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [woonplaats], een beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering niet in behandeling heeft genomen. Dit besluit werd genomen op 21 september 2020, omdat eiser de benodigde vragenlijsten niet had ingevuld. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 15 februari 2021. Eiser heeft op 25 september 2020 een ingebrekestelling gestuurd naar het college, maar dit werd door het college op 30 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens op 10 november 2020 om een dwangsom gevraagd, waarop het college heeft gereageerd door deze brief als bezwaar aan te merken.

De rechtbank heeft de zaak op 3 oktober 2022 behandeld via een videoverbinding, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en het college aanwezig waren. De rechtbank heeft beoordeeld of de ingebrekestelling van eiser geldig was en of deze leidde tot een recht op vergoeding van een dwangsom. De rechtbank concludeert dat uit de ingebrekestelling niet kan worden afgeleid dat het college in gebreke is gesteld vanwege het uitblijven van tijdige beslissingen op bezwaar. De rechtbank oordeelt dat de stukken enkel betrekking hebben op de buiten behandeling stelling van de bijstandsaanvraag en dat er geen bewijs is dat het college niet tijdig heeft beslist op de bezwaren.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning en is openbaar uitgesproken op 10 november 2022. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. N. Rastegar),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (het college)

(gemachtigde: D.L. Swart).

Inleiding

De aanvraag van eiser begin 2020 om een bijstandsuitkering is bij besluit van 21 september 2020 niet in behandeling genomen, omdat vragenlijsten niet zijn ingevuld. Het bezwaar hiertegen is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 15 februari 2021.
Eiser heeft het college op 25 september 2020 een ingebrekestelling met begeleidende mail gestuurd.
Bij besluit van 30 september 2020 heeft het college die ingebrekestelling niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 10 november 2020 heeft eiser om een dwangsom gevraagd. Verweerder heeft daarop bij brief van 11 november 2020 meegedeeld de brief van
10 november 2020 als bezwaar aan te merken. Bij besluit van 13 april 2021 wordt een bijstandsuitkering toegekend per 1 september 2020.
Bij besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2022 op zitting behandeld door middel van een videoverbinding (Teams). Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

1. Tussen partijen is in geschil of sprake is van een ingebrekestelling die leidt tot vergoeding van een dwangsom. Eiser heeft in zijn e-mailbericht van 25 september 2020 onder meer geschreven dat hij bezwaar indient in verband met de aangevraagde uitkering per begin september 2020. Verder schrijft hij dat hij het college in gebreke stelt vanwege een opzettelijke fout.
2. De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor bedoelde ingebrekestelling met begeleidende mail niet kan worden afgeleid dat het college in gebreke is gesteld vanwege het uitblijven van tijdige beslissingen op bezwaar. Verweerder stelt terecht dat deze stukken alleen zien op de buiten behandelingstelling van de bijstandsaanvraag uit 2020. Op basis van dit dossier kan niet worden vastgesteld dat verweerder heeft nagelaten tijdig te beslissen op bezwaren.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond.
4. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.