Overwegingen
1. Eiser ontvangt sinds maart 2014 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). In het kader van een hercontrole is eiser uitgenodigd voor een gesprek op 20 februari 2020, waarbij eiser is gevraagd gegevens mee te brengen, waaronder bankafschriften. Naar aanleiding van dit gesprek en de aangeleverde stukken is een onderzoek ingesteld door het team Bijzonder Onderzoek. In dit onderzoek is eiser bij brief van 12 maart 2020 verzocht bankafschriften vanaf 1 maart 2018 over te leggen en deze toe te lichten voor zover hierop stortingen op de eigen rekening danwel overschrijvingen door derden te zien zijn. Tevens is eiser verzocht inzicht te verschaffen in inkomsten, al dan niet in natura, waarbij gevraagd is naar de omvang van de werkzaamheden die eiser als zelfstandige heeft verricht. Verweerder heeft na het verstrijken van de gestelde termijn op verzoek van eiser de inlevertermijn verlengd tot 6 april 2020.
2. Aanvang maart 2020 heeft verweerder een concept rapportage van het onderzoek afgerond. Op dat moment leek uit de aan verweerder ter beschikking staande stukken te volgen dat de vaste lasten van eiser aanzienlijk hoger waren dan zijn reguliere inkomsten, dat sprake was van bijzondere uitgaven, naast de vaste lasten (exclusief boodschappen), variërend van € 290,- tot € 1.300,- per maand, welke stand van zaken bij verweerder vragen opriep.
3. Bij primair besluit I is op grond van artikel 54, eerste lid, PW de uitkering van eiser met ingang van 1 juli 2020 opgeschort. Dit omdat onduidelijkheid bleef bestaan over het recht op bijstand. Eiser is in hetzelfde schrijven opgeroepen voor een gesprek met twee medewerkers van het team Bijzonder Onderzoek ten einde te verklaren naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek tot zover alsmede ter beantwoording van vragen over zijn inkomen, zijn leef- en woonsituatie en zijn vermogen. Verweerder heeft daarbij eiser wederom, onder herhaling van de lijst met eerder gevraagde gegevens, om gegevens gevraagd. Het gesprek stond gepland voor 30 juli 2020.
4. Bij primair besluit II is de uitkering van eiser met ingang van 1 juli 2020 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, PW. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser niet is verschenen op het gesprek, geen informatie heeft verschaft, noch de gevraagde gegevens over heeft gelegd, en mitsdien niet heeft voldaan aan zijn inlichtingen- en medewerkingsplicht ingevolge artikel 17 PW.
5. Bij primair besluit III heeft verweerder het recht op bijstand ingetrokken met ingang van 1 maart 2018 tot en met 30 juni 2020, wegens schending van de inlichtingenplicht waardoor het recht op bijstand niet was vast te stellen (artikel 54, derde lid PW). Tevens is het te veel betaalde over deze periode teruggevorderd, te weten € 35.391,72.
6. Eiser heeft tegen de betreffende besluiten bezwaar gemaakt.
7. Verweerder heeft zijn primaire besluiten gehandhaafd en de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Verweerder stelt daarbij voorop dat de besluiten moeten worden gezien in het licht van het verloop vanaf 2014. Vanaf dat moment zijn meldingen binnengekomen en is een dossier opgebouwd. Eiser heeft de inlichtingenplicht geschonden. Eiser heeft weliswaar in 2014 aangegeven dat hij als zelfstandige met een klusbedrijf in zijn inkomen zou willen voorzien en in 2017 als trainer bij [bedrijfsnaam], maar voorzover verweerder bekend werden deze plannen nooit doorgezet. Eiser heeft niet gemeld dat hij diverse bijschrijvingen en contante stortingen ontving, onder andere als gevolg van zijn werkzaamheden. Omdat eiser niet aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat hij over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
8. In beroep heeft eiser zich ten principale gekeerd tegen het verwijt dat hij zijn inlichtingenplicht zou hebben geschonden. Immers, tussen eiser en verweerder heeft gedurende een lange reeks van jaren veelvuldig contact plaatsgehad. Eiser heeft daarbij ook open verklaard over zijn wens om als zelfstandig klusser danwel trailruntrainer aan de slag te gaan. Eiser heeft desgevraagd zijn bankrekeningen overgelegd. In dat licht is, zo al sprake zou zijn van bedoelde schending, niet vol te houden dat het recht op bijstand niet alsnog is vast te stellen, aldus eiser. Voorts heeft eiser zijn standpunt gehandhaafd dat hij het primaire besluit II niet heeft ontvangen.
9. Ter zitting heeft eiser zijn beroep toegelicht. Eiser kan zich niet verenigen met de traagheid waarmee verweerder te werk is gegaan. Eiser is al vanaf 2014 met verweerder in gesprek. Dat eerst in 2020 actie wordt ondernomen is voor eiser onbegrijpelijk en kan niet zonder consequenties blijven. Daarnaast moet het ervoor gehouden worden dat verweerder, gelet op het overzicht dat verweerder heeft gemaakt van de inkomsten en giften van eiser, welk overzicht eiser niet betwist, het recht op bijstand voor de maanden december 2019, juli 2018, augustus 2018 en september 2019 wel vast had kunnen stellen, te weten op nihil.
10. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt toegelicht. Verweerder heeft eiser lange tijd het voordeel van de twijfel gegeven, in die zin dat er vanaf 2014 inderdaad enige aanwijzingen waren voor een vermoeden van zwart werk van eiser – eiser verscheen bijvoorbeeld in werktenue op het kantoor van verweerder en eiser bleek ondanks enthousiasme zich toch maar beperkt beschikbaar voor werk op te stellen – maar voordat verweerder een klant kwalificeert als fraudeur moet er echt wel wat aan de hand zijn, aldus verweerder.
11. De rechtbank overweegt als volgt.
11.1De rechtbank constateert dat de beroepsgronden zich niet richten tegen de heroverweging van het besluit tot opschorting. Blijkens de beroepsgronden, en ook ter zitting, richt het beroep zich in het bijzonder tegen de invordering en de terugvordering op grond van de stelling van verweerder dat eiser de inlichtingenplicht zou hebben geschonden.
De rechtbank laat het onderdeel van het bestreden besluit met betrekking tot de opschorting dan ook verder buiten beschouwing.
Intrekking per 1 juli 2020
11.2De rechtbank constateert voorts dat eiser ter zake van de heroverweging van het primaire besluit II slechts heeft aangevoerd dat hij dit besluit niet heeft ontvangen.
11.3De rechtbank wijst het beroep af. Blijkens de gedingstukken is dit besluit aangetekend verstuurd, en is de track-and-trace code beschikbaar. Verweerder heeft de bezwaren van eiser terzake derhalve terecht ongegrond verklaard.
Intrekking van 1 maart 2018 tot en met 30 juni 2020 met terugvordering
Juridisch kader
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de PW geldt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Ingevolge het tweede lid van artikel 17 verleent de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de PW trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 58, eerste lid van de PW vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Ingevolge artikel 58, achtste lid van de PW kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
11.4De te beoordelen periode loopt van 1 maart 2018 tot en met 30 juni 2020.
11.5De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerder
te traag heeft gehandeld. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt in ieder geval dat eiser verweerder al in een vroeg stadium op de hoogte heeft gesteld van zijn plannen om als zelfstandige aan het werk te gaan als klusser. Verweerder heeft in dat verband, zo begrijpt de rechtbank, getracht eiser te begeleiden naar werk in de door hem gewenste sector. Eiser heeft daarbij ook aangegeven dat hij bij familie en vrienden kluste om op die manier zich voor te bereiden op financiële zelfstandigheid. Eerst na de anonieme tip in september 2019 met betrekking tot de werkzaamheden waren er kennelijk te veel aanwijzingen van een mogelijke schending van de inlichtingenplicht.
11.6De rechtbank acht gelet op deze omstandigheden de afweging die verweerder heeft
gemaakt om tot de hercontrole in januari 2020 te wachten en in de nasleep daarvan tot de primaire besluiten over te gaan niet onredelijk. De beroepsgrond slaagt dus niet.
11.7De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van de gestelde schending van de inlichtingenplicht. Het heronderzoek is uitgevoerd op 20 februari 2020. Uit dit onderzoek bleek dat eiser in de periode van 1 maart 2018 – 30 juni 2020 in totaal € 11.620,- aan stortingen heeft ontvangen op zijn rekening en dat hij daar vrijelijk over heeft kunnen beschikken. Dit wordt niet door eiser betwist. Eiser heeft verklaard dat hij zowel bij zijn moeder als bij vrienden en een buurman werkzaamheden verricht. Ook blijkt uit onderzoek naar openbare bronnen op het internet dat eiser online sporttrainingen aanbiedt. In deze bevindingen heeft verweerder aanleiding gezien om de rechtmatigheid van de bijstandsverlening over een langere periode bij eiser gegevens op te vragen. In de brief van 12 maart 2020 is eiser verzocht om diverse gegevens over te leggen. Eiser heeft daarop verweerder stukken toegezonden, vergezeld van een algemene toelichting en een korte toelichting op het rekeningoverzicht. Hieruit kwam naar voren dat diverse stortingen hadden plaatsgevonden op zijn bankrekening, waarover eiser geen objectieve en verifieerbare verklaring heeft gegeven, noch een deugdelijke administratie van zijn werkzaamheden. Uit een notitie van 16 juli 2020 blijkt dat eiser heeft aangegeven dat hij voor veel vrienden en kennissen klussen heeft gedaan en dat hij ook hardloopcoach is. Bij aangetekend schrijven van 21 juli 2020 is eiser uitgenodigd voor een gesprek op 30 juli 2020 om het één en ander nader toe te lichten en aanvullende gegevens te overleggen. Vast staat dat eiser niet is verschenen op dat gesprek en dat hij geen verklaring heeft afgegeven danwel inlichtingen verschaft, noch aanvullende gegevens heeft gestuurd.
11.8De rechtbank is van oordeel dat het eiser redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de bijschrijvingen en stortingen van derden, de aard en omvang van zijn werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende inkomsten van invloed konden zijn op het recht op bijstand.
Door verweerder hieromtrent niet spontaan of desgevraagd in te lichten, en voor de stortingen en bijschrijvingen geen objectieve en verifieerbare onderbouwing te geven, heeft eiser de verplichtingen bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, van de Pw, geschonden.
11.9De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte het recht op bijstand niet heeft vastgesteld. De rechtbank constateert dat eiser ter zitting heeft toegelicht dat daar waar verweerder het recht op bijstand in de periode in geding geheel heeft ingetrokken en teruggevorderd, verweerder, volgens eiser, in een aantal maanden het recht had kunnen vaststellen, te weten op nihil, nu duidelijk was dat de giften aan eiser in enkele maanden boven de geldende bijstandsnorm kwamen. Desgevraagd heeft eiser niet aan kunnen geven wat eiser met een dergelijke vaststelling op zou schieten.
11.1De rechtbank komt tot het volgende oordeel. Voor wat betreft de werkzaamheden van eiser heeft verweerder, bij gebreke van een deugdelijke administratie en aanduiding van omvang van de werkzaamheden het recht niet, ook niet schattenderwijs kunnen vaststellen. Echter, niet lijkt in geschil dat het recht op bijstand in enkele maanden inderdaad vast te stellen zou zijn geweest op nihil, danwel nul. Nu eiser evenwel niet is benadeeld door het ontbreken van een dergelijke vaststelling van zijn recht op bijstand passeert de rechtbank het beroep op dit punt onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb, op grond waarvan een besluit waartegen beroep wordt ingesteld ook bij schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel in stand kan worden gelaten als aannemelijk is dat een belanghebbende daardoor niet is benadeeld.
11.11De rechtbank overweegt ten aanzien van de terugvordering als volgt. Nu als gevolg van de schending van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand deels niet was vast te stellen, en deels was vast te stellen op nihil, staat vast dat verweerder over de periode in geding ten onrechte bijstand heeft verstrekt, zodat verweerder gehouden is om met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de PW, de bijstand van eiser terug te vorderen. De rechtbank merkt daarbij op dat geen afzonderlijke beroepsgronden zijn aangevoerd tegen de terugvordering.
12. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard
13. Geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling. Daartoe overweegt de rechtbank in het bijzonder dat niet alleen het bestreden besluit in stand blijft, maar tevens dat niet gebleken is dat verweerder, gelet op de stand van de jurisprudentie ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, tot de door eiser gestelde vaststelling over diende te gaan.