ECLI:NL:RBDHA:2022:12292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
21/701
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van een telefonische hoorzitting in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een fictief besluit tot weigering van uitbetaling van een bedrag, na eerdere uitspraken van de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het telefoongesprek tussen de gemachtigde van eiseres en het college kan worden gekwalificeerd als een telefonische hoorzitting, ondanks dat er geen formele hoorzitting had plaatsgevonden. Dit oordeel was gebaseerd op de bijzondere omstandigheden van de zaak, waarbij het telefoongesprek cruciale informatie had opgeleverd voor de besluitvorming van het college. De rechtbank verklaarde eiseres niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het eerste besluit, maar oordeelde dat het beroep tegen het tweede besluit gegrond was. De rechtbank vernietigde het tweede besluit voor zover het de proceskosten betreft en veroordeelde het college tot betaling van kosten voor rechtsbijstand aan eiseres. De rechtbank stelde de te vergoeden proceskosten vast op € 270,50 voor de hoorzitting en € 379,50 voor de zitting op 31 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/701

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2022 de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (het college)

(gemachtigde: H. Rietveld).

Procesverloop

Bij uitspraak van de rechtbank van 14 september 2020 (SGR 19/7127) is het college veroordeeld tot betaling van € 1.050,- aan proceskosten en € 47,- aan griffierecht. Verder heeft de rechtbank het bedrag van de in aanmerking te nemen middelen en de hoogte van de terugvordering vastgesteld op € 608,- in plaats van € 638,-. Omdat betaling van de gelden uitbleef, heeft eiseres op 27 november 2020 bezwaar gemaakt tegen het fictieve besluit tot weigering van de uitbetaling.
Bij besluit van 16 december 2020 (besluit I) heeft het college het bezwaar van eiseres kennelijk gegrond verklaard en kosten van rechtsbijstand vergoed ter hoogte van
€ 525,- met wettelijke rente tot een bedrag van € 4,10.
Eiseres heeft tegen besluit I beroep ingesteld. Zij heeft aangevoerd dat het bedrag van € 30,- ten onrechte niet is nabetaald en dat er geen reden was om af te zien van het horen van eiseres.
Bij besluit van 3 maart 2021 (besluit II) heeft het college een herziene beslissing op bezwaar genomen. Besluit II strekt tot intrekking van besluit I en tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 525,-. Verder is bij besluit II bepaald dat over het bedrag van € 525,- wettelijke rente ad € 13,43 moet worden betaald, dat uiterlijk op 14 maart 2020
€ 30,- op de bankrekening van eiseres is bijgeschreven, dat de wettelijke rente over de nabetaling van € 30,- € 1,08 bedraagt, en dat de proceskosten van het beroepschrift worden vergoed, zijnde € 534,-.
Eiseres heeft aanvullend beroep tegen besluit II ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiseres is verschenen. De gemachtigde van het college heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Beroep tegen besluit I
1. Nu besluit I is ingetrokken bij besluit II heeft eiseres geen belang meer bij beoordeling van haar beroep tegen besluit I. Eiseres is dan ook niet-ontvankelijk in haar beroep tegen besluit I.
Beroep tegen besluit II
2.
In geschil is nu nog uitsluitend de hoogte van de proceskostenvergoeding. In het bijzonder gaat het om de vraag of eiseres voorafgaand aan besluit II is gehoord zoals bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1.
Eiseres betoogt dat een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden en daarvoor ten onrechte geen procespunt is toegekend. Een medewerker van het college heeft telefonisch contact met de gemachtigde van eiseres opgenomen voor een toelichting op het beroepschrift. Hierop heeft de gemachtigde van eiseres het beroepschrift verder uiteengezet.
3.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden en daarvoor dus geen proceskosten hoeven te worden vergoed. Het college heeft telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van eiseres. Het telefoongesprek ging slechts over de financiële afwikkeling van de bezwaarprocedure in het kader van de procedure 19/7127. In het telefoongesprek heeft de medewerker gezegd dat € 30,- alsnog wordt betaald en gezegd dat daarmee de zaak praktisch was opgelost. Hierop heeft, aldus de medewerker, de gemachtigde gevraagd om een herzien besluit op bezwaar met vergoeding van griffierecht en proceskosten in beroep.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb schrijft voor dat een bestuursorgaan, alvorens het op het bezwaar beslist, de belanghebbende in de gelegenheid dient te stellen te worden gehoord.
4.2.
In het algemeen geldt dat het horen ertoe kan dienen om nadere informatie te krijgen. Zo kan blijken, dat de gegevens waarover het bestuursorgaan beschikt, nog onvolledig of gebrekkig zijn, zodat de oorspronkelijke beslissing herzien moet worden. Juist een mondelinge gedachtewisseling kan daartoe een goede aanvulling op de tot dan toe langs andere weg verzamelde gegevens opleveren. Een hoorzitting biedt ook de gelegenheid om meer in het algemeen naar een oplossing voor de gerezen problemen te zoeken. Die oplossing kan bestaan uit het tegemoet komen aan het bezwaar, maar kan ook een ander karakter hebben. Zo kan de betrokkene gewezen worden op een andere weg om het door hem beoogde resultaat te bereiken, of kan in gezamenlijk overleg een compromis tot stand worden gebracht dat zonder hoorzitting wellicht niet bereikt zou zijn. Ten slotte is het horen voor de burger van belang, omdat hij ervan overtuigd kan raken dat aan zijn bezwaren ernstig aandacht is besteed. Zo hij al geen gelijk krijgt, kan hem toch duidelijk worden dat met zijn standpunt rekening is gehouden. Soms kan hem op de hoorzitting duidelijk zijn geworden om welke reden niet aan zijn bezwaar tegemoet kan worden gekomen. Door uitwisseling van informatie en wederzijdse standpunten kan het vertrouwen van de burger in de overheid worden versterkt. Het horen schept aldus niet slechts waarborgen voor de belanghebbende, maar ook voor het orgaan, dat zich ervan kan vergewissen te beschikken over alle relevante informatie die nodig is om tot zorgvuldige heroverweging en besluitvorming te komen. [1]
4.3.
Het ging in deze zaak eigenlijk om een zeer simpele kwestie, namelijk uitvoering geven aan de uitspraak van de rechtbank. Doordat het college eerst geen en later slechts gedeeltelijk uitvoering gaf aan de uitspraak heeft eiseres zich genoodzaakt gezien bezwaar en beroep in te stellen en heeft zij kosten voor rechtsbijstand gemaakt.
4.4.
Vast staat dat voorafgaand aan besluit I geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.
Naar aanleiding van het beroepschrift tegen besluit I heeft op 23 februari 2021 een telefoongesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van het college en de gemachtigde van eiseres. Hieraan is geen uitnodiging voorafgegaan en van het gesprek is geen verslag gemaakt.
4.5.
Niet is betwist dat de medewerker in het gesprek heeft gezegd dat € 30,- zal worden betaald. In besluit II staat dat de gemachtigde van eiseres in het telefoongesprek heeft aangegeven dat de berekening van de wettelijke rente niet is opgenomen in besluit I en dat de wettelijke rente niet is berekend over het bedrag van € 30,-. In besluit II is wel de wettelijke rente over zowel de proceskosten als de terugbetaling opgenomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de informatie die de gemachtigde van eiseres in het telefoongesprek heeft verschaft voor het college van betekenis was voor het nemen van besluit II. Het lijkt er op dat besluit II er niet zou zijn geweest als er geen gesprek had plaatsgevonden. Onder deze bijzondere omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het telefoongesprek tussen de gemachtigde van eiseres en het college kan worden gekwalificeerd als een telefonische hoorzitting.
4.6.
Dit betekent dat het beroep slaagt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de kosten voor deze hoorzitting te worden vergoed met 1 punt met wegingsfactor 0,5 (lichte zaak) nu het uitsluitend over betaling van kosten ging. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en bepalen dat 0,5 x € 541 =
€ 270,50 aan eiseres moet worden vergoed.
6. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, bestaande uit de behandeling ter zitting op 31 augustus 2022. De rechtbank zal het college veroordelen in die proceskosten. Omdat het beroep enkel ging over de proceskostenveroordeling, hanteert de rechtbank hiervoor een wegingsfactor van 0,5 (lichte zaak). De te vergoeden kosten zijn dus (€ 759,- x 0,5) = € 379,50 in verband met het verschijnen ter zitting.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar beroep gericht tegen besluit I;
  • verklaart het beroep tegen besluit II gegrond en vernietigt besluit II voor zover het de proceskosten in beroep betreft;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 270,50 voor kosten rechtsbijstand aan eiseres;
  • veroordeelt het college tot betaling van proceskosten van € 379,50 aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2022.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken PG Awb I, artikel 7:2 Awb