ECLI:NL:RBDHA:2022:12290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
C/09/629875 / KG RK 22-650
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2022 het verzoek tot wraking van de rechter mr. C.W.D. Bom toegewezen. De verzoekster, een praktijkvennootschap, had de wraking aangevraagd op basis van de vrees dat de rechter vooringenomen was. Deze vrees was ontstaan door de wijze waarop de zitting was geleid, waarbij de rechter aan het begin van de zitting een opmerking maakte die de indruk wekte dat hij al een oordeel had gevormd over de zaak. Daarnaast weigerde de rechter de spreekaantekeningen van de gedaagde partij in ontvangst te nemen, terwijl die van de eiseres wel werden geaccepteerd. Dit, in combinatie met de kritische opmerkingen van de rechter aan het adres van de gedaagde partij, leidde tot de conclusie dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was.

De procedure begon met een mondelinge behandeling op 24 mei 2022, gevolgd door een schriftelijk wrakingsverzoek. De rechter heeft op 10 juni 2022 gereageerd op het wrakingsverzoek, maar de wrakingskamer oordeelde dat de gedaagde partij onvoldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt toe te lichten. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er bijzondere omstandigheden zijn die de schijn van partijdigheid wekken. In dit geval was er sprake van een optelsom van omstandigheden die de objectieve vrees voor vooringenomenheid versterkten. De wrakingskamer besloot het verzoek tot wraking toe te wijzen en het onderzoek in de hoofdzaak opnieuw te laten aanvangen met een andere rechter.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/32
zaak- /rekestnummer: C/09/629875 / KG RK 22-650
Beslissing van 17 oktober 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[praktijkvennootschap]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. [advocaat praktijkvennootschap] te [standplaats] ,
strekkende tot de wraking van
mr. C.W.D. Bom,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
[naam] , h.o.d.n. [naam vennootschap] ,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de belanghebbende,
gemachtigde: mr. [werknemer vennootschap] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 mei 2022;
- het schriftelijke (voorwaardelijke) wrakingsverzoek van 24 mei 2022;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 7 juni 2022;
- de schriftelijke reactie van verzoekster van 10 juni 2022;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 10 juni 2022.
1.2.
Op 13 juni 2022 is het verzoek tot wraking op de zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen mr. [advocaat praktijkvennootschap] , namens verzoekster en mr. [werknemer vennootschap] , namens de belanghebbende.
De gewraakte rechter is, met bericht, niet op de zitting van 13 juni 2022 verschenen.
De wrakingskamer heeft de behandeling van het wrakingsverzoek na de zitting van 13 juni 2022 aangehouden, nu de wrakingskamer de aanwezigheid van de rechter op de zitting voor een goede behandeling van het wrakingsverzoek noodzakelijk acht. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
De behandeling van het wrakingsverzoek is vervolgens gepland op de zitting van 16 september 2022. Deze zitting is niet doorgegaan omdat mr. E.A.W. Schippers zich vlak voor de zitting wenste te verschonen en daartoe eerst mondeling op 16 september 2022 en vervolgens schriftelijk een verzoek heeft ingediend. Dit verzoek tot verschoning is bij beslissing van 21 september 2022 toegewezen.
1.4.
Op 30 september 2022 heeft verzoekster tot wraking een aanvullend wrakingsverzoek ingediend.
1.5.
De behandeling van het wrakingsverzoek is vervolgens voortgezet op de zitting van 3 oktober 2022. Ter zitting zijn verschenen:
- mr. [advocaat praktijkvennootschap] , namens verzoekster;
- de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 9165413 RL EXPL 21-6796 tussen verzoekster als gedaagde partij en [naam] , h.o.d.n. [naam vennootschap] als eisende partij.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het oorspronkelijke schriftelijke verzoek van 24 mei 2022, zoals toegelicht bij de mondelinge behandelingen, samengevat het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd:
“U ving de zitting aan met de verzuchting dat u niet begreep waarom in dit soort zaken de gedaagde niet alvast het deel van de vordering betaalt dat zij zelf verschuldigd meent te zijn, terwijl uit de processtukken toch duidelijk blijkt dat de gedaagde, mijn cliënt, nu juist – terecht of onterecht – meent niets verschuldigd te zijn. Een dergelijke uitlating – gedaan aan het begin van de zitting voor dat partijen ook maar een woord van toelichting hebben kunnen geven – riep bij mijn cliënte het gevoel op dat u vooringenomen was, immers al tot het oordeel was gekomen dat er een bedrag verschuldigd was, zonder ervan blijk te geven nog open te staan voor het betoog van gedaagde.
Tijdens de mondelinge behandeling hebt u de advocaat van de eisende partij de gelegenheid gegeven diens schriftelijke notities voor zijn mondelinge toelichting over te leggen, maar hebt u bij herhaling geweigerd mijn schriftelijke notities voor mijn mondelinge toelichting als advocaat van de gedaagde door de griffier in ontvangst te laten nemen. (…)
Door de advocaat van de eiser wél en de advocaat van de gedaagde niet in de gelegenheid te stellen een schriftelijke vastlegging van de mondelinge toelichting over te leggen hebt u de indruk gewekt dat onvoldoende recht zou worden gedaan aan het beginsel van [h]oor en wederhoor: voor de eiser worden zo immers én door de griffier gemaakte aantekeningen van de toelichting van diens advocaat en diens schriftelijke pleitnotities bij de beoordeling van de zaak meegenomen, terwijl dat bij mijn cliënt beperkt blijft tot de door de griffier gemaakte aantekeningen van mijn toelichting. (…)
Ook de beperking van de toelichting van mijn zijde tot een reactie op de toelichting van de advocaat van de eiser schendt – naast de wet – het recht van mijn cliënte op een eerlijke en onpartijdige behandeling, waarbij haar advocaat zich niet tot een reactie op de toelichting van de eiser zou behoeven te beperken maar alle stellingen en alle bezwaren van zijn cliënte tegen de vordering van de wederpartij ongehinderd naar voren kan brengen en kan toelichten.
Uw verdere opmerkingen tijdens de zitting – zoals uw opmerking: “waarop komt u daar nú mee”? over een verweer dat in de processtukken al uitgebreid aan de orde was geweest en de opmerking dat cliënte vast wel de btw over de betwiste facturen in vooraftrek zou hebben gebracht - versterkten het gevoel dat u uw oordeel al voor de zitting had gevormd en niet meer open stond voor het betoog van gedaagde.”
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft – voor zover hier van belang – op 10 juni 2022 als volgt op het verzoek gereageerd:
“Dit geschil ziet op een geschil tussen de praktijkvennootschap van de
advocaatmr. [advocaat praktijkvennootschap] , [praktijkvennootschap] en de
advocaatmr. [naam] , voor diensten die [naam] verricht heeft in verband met een geschil tussen [praktijkvennootschap] en zijn voormalige maatschap, dan wel rechtspersonen rondom die voormalige maatschap. Daarbij is van belang dat [advocaat praktijkvennootschap] de direct-groot aandeelhouder van [praktijkvennootschap] is. In dat verband wil ik opmerken dat [advocaat praktijkvennootschap] tijdens de mondelinge behandeling verscheen in toga, en dus kennelijk als de advocaat-gemachtigde van [praktijkvennootschap] en niet in zijn hoedanigheid van DGA van die vennootschap. Ik heb daar tijdens de mondelinge behandeling geen punt van gemaakt, maar wil dat thans niet onvermeld laten. Wellicht dat de wrakingskamer in het kader van het wrakingsverzoek de hoedanigheid van [advocaat praktijkvennootschap] (als DGA, als advocaat-gemachtigde of als privé-persoon) kan vaststellen, omdat hij het wrakingsverzoek doet op briefpapier van [advocaat praktijkvennootschap] Advocatuur.
[advocaat praktijkvennootschap] maakt er bezwaar tegen dat ik geweigerd zou hebben zijn schriftelijke notities ‘als advocaat van de gedaagde’ in ontvangst te nemen. Dat is op zich juist, maar vergt nuancering. De procesorde in een geschil als dit is dat het geschil wordt ingeleid door een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord. Daarna wordt een mondelinge behandeling bepaald. De eisende partij kan als eerste reageren (op het verweer van gedaagde) en kan daartoe spreekaantekeningen opstellen. Gemakshalve voor de griffier kunnen die ook overgelegd worden. Vervolgens is het woord aan de gedaagde partij en die kan nog reageren op hetgeen de eisende partij meteen daarvoor heeft gezegd, maar wat mij betreft niet aan de hand van en bij overlegging van aantekeningen, want die zijn per definitie voorafgaand aan de zitting opgesteld en daarbij was nog niet bekend wat de eisende partij nog zou gaan zeggen. Nadat eiser aan het woord is geweest kan de gedaagde nog zeggen wat hij wil zeggen. Wat mij betreft mag de gedaagde daarbij de spreekaantekeningen raadplegen. In dit geval heeft [advocaat praktijkvennootschap] echter zijn aantekeningen geheel voorgelezen, en verder geen bezwaar meer tegen deze gang van zaken gemaakt. Hij is advocaat dus hoort hij te weten wat de procesorde is.
Er is geen sprake geweest van enige ongelijke behandeling en/of schending van het principe van hoor en wederhoor, omdat beide partijen alles hebben kunnen zegen wat zij te zeggen hadden en daarvoor elk in gelijke mate de gelegenheid hebben gekregen en hebben gehad. Van hetgeen is gezegd zijn aantekeningen gemaakt, zoals blijkt uit het proces-verbaal.
Mijn opmerking ‘waarom komt u daar nu mee’ ziet niet op hetgeen [advocaat praktijkvennootschap] tijdens de zitting te berde bracht, maar op het beroep op dwaling en bedrog, dat pas werd gedaan in de conclusie van antwoord. Uit de processtukken was mij niet gebleken dat hij dat beroep eerder had gedaan. En mijn vraag met betrekking tot de BTW, kwam juist voort uit het feit dat [advocaat praktijkvennootschap] dat punt zelf in punt 14 van de conclusie van antwoord had genoemd.
Tenslotte nog een opmerking over de ‘verzuchting’ aan het begin van de zitting. Alles wees erop dat [praktijkvennootschap] uit was op een korting op de facturen. In het voortraject ging het daar ook al over en [naam] had zelfs al een korting van € 1.000,- verleend. [advocaat praktijkvennootschap] had daarnaast ook reeds een klacht ingediend bij de deken en daarbij ging het ook al over een korting (…). In dat licht heb ik inderdaad gezegd dat het wellicht verstandig zou zijn geweest vast het bedrag te betalen, dat [praktijkvennootschap] dan wel redelijk vond.
Dat [advocaat praktijkvennootschap] het ‘gevoel’ had dat ik niet openstond voor zijn betoog is zijn subjectieve beleving en daar kan ik geen commentaar op geven. Ik kan slechts herhalen dat beide partijen evenwichtig aan het woord zijn geweest. Van enige bevooroordeeldheid of partijdigheid is dan ook geen sprake geweest.”
2.4
Verzoekster heeft bij bericht van 10 juni 2022 gereageerd op de reactie van mr. Bom. Volgens haar is sprake van een onvolledig en deels onjuist proces-verbaal van de zitting van 24 mei 2022. Verzoekster stelt in haar bericht van 10 juni 2022 daarover voor zover relevant:
“(…) Mr Bom (…), stelt ten onterechte dat “beide partijen alles hebben kunnen zeggen wat zij te zeggen hebben en daarvoor in gelijke mate de gelegenheid hebben gekregen”. Dat is – zoals ook blijkt uit het aanvullend proces-verbaal – pertinent onjuist: mr. Bom heeft niet alleen de schriftelijke aantekeningen geweigerd, maar de advocaat van gedaagde ook uitdrukkelijk alleen toegestaan te reageren op hetgeen de advocaat van eiser naar voren had gebracht en hem dus niet in de gelegenheid gesteld conform artikel 87 Rv de stellingen van client toe te lichten. De in het proces-verbaal opgenomen zin: “mocht u later nog iets willen toevoegen, dan kan dat” is uitdrukkelijk niet uitgesproken.”
Verder stelt verzoekster voor zover hier van belang in haar bericht van 10 juni 2022:
“In deze zaak zijn de beide advocaten nauw met de partijen en het geschil betrokken, mr. [werknemer vennootschap] als werknemer van eiser en behandelaar van de aan de eis ten grondslag liggende zaak en ikzelf als bestuurder en indirect aandeelhouder van gedaagde. Voor de behandeling lijkt mij dat verder niet relevant, maar het feit dat mr. Bom deze betrokkenheid wel bij gedaagde en niet bij eiser relevant acht en daar een deel van zijn toelichting aan wijdt, versterkt het beeld van zijn vooringenomenheid.”

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoekster die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer overweegt over het wrakingsverzoek het volgende. Vaststaat dat de rechter aan het begin van de zitting heeft gezegd dat het wellicht verstandig zou zijn geweest vast het bedrag te betalen dat verzoekster tot wraking dan wél redelijk vond. De rechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek aangevoerd dat alles erop wees dat verzoekster uit was op een korting op de facturen. Daargelaten of sprake is geweest van een “verzuchting” van de rechter aan het begin van de zitting, zoals verzoekster stelt, of van een mededeling, zoals de rechter aanvoert, heeft hieruit objectief gerechtvaardigd bij verzoekster de indruk kunnen ontstaan dat de rechter al bij de aanvang van de zitting van mening was dat énig bedrag betaald zou moeten worden, terwijl uit de processtukken bleek dat verzoekster juist van mening was (en is) dat hij niets verschuldigd is.
3.3.
Vaststaat verder dat verzoekster tot wraking, anders dan eiseres, ter zitting geen schriftelijke notities heeft mogen overleggen. Dit is niet in het proces-verbaal vermeld. De kantonrechter heeft schriftelijk en ter zitting van de wrakingskamer toegelicht wat hem hiertoe heeft gebracht. Of die toelichting ter zitting ook is gegeven, kan de wrakingskamer, mede in het licht van de oproepbrief aan partijen, waarin is vermeld dat een korte notitie met enkele tevoren op schrift gestelde aantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling is toegestaan, niet vaststellen, nu ook dit niet blijkt uit het proces-verbaal.
3.4.
Over het verdere verloop van de zitting lopen de lezingen van verzoekster tot wraking en de rechter uiteen. In het proces-verbaal is vermeld dat de kantonrechter heeft gezegd dat als gedaagde later nog iets wil aanvullen, dat dat kan, maar verzoekster betwist dat de kantonrechter dit heeft gezegd. Zij stelt zich verder op het standpunt dat die gelegenheid haar daarna ook niet is geboden, terwijl zij daarom wel heeft gevraagd. De wrakingskamer acht voor zijn beoordeling in het bijzonder van belang of verzoekster tot wraking, nadat haar spreekaantekeningen waren geweigerd, nog voldoende de gelegenheid is geboden haar standpunt voor het voetlicht te brengen. Het summiere proces-verbaal biedt daarvoor onvoldoende houvast. Daarbij valt de wrakingskamer op dat de spreekaantekeningen van eiser 4 pagina’s A4 omvatten en dat de weergave van het standpunt van verzoekster tot wraking/gedaagde partij – samengevat en zakelijk weergegeven – in het proces-verbaal niet meer dan een enkele alinea behelst. De wrakingskamer kan daarnaast niet vaststellen dat gelegenheid voor dupliek is geboden. Verzoekster betwist dat dit het geval is geweest en in het proces-verbaal is daarover niets vermeld, terwijl ook niets anders is vermeld dat erop kan duiden dat objectief bezien ervan moet worden uitgegaan dat partijen aan het einde van de zitting alles naar voren hadden gebracht wat zij wilden toelichten voordat vonnis zou worden gewezen. Tegenover de stellingen van verzoekster over het verloop van de zitting houdt het betoog van de rechter in de kern in dat hij een gedaagde partij ‘altijd’ voldoende ruimte biedt zijn of haar standpunt toe te lichten en dat hij zittingen pleegt af te sluiten met de vraag of dit het geval is geweest. Verzoekster heeft dit evenwel bestreden en heeft juist gesteld dat de zitting, nadat de kantonrechter een enkele vraag had gesteld, abrupt werd afgebroken. Hoewel achteraf niet met zekerheid kan worden vastgesteld wat het precieze verloop van de zitting is geweest, is de wrakingskamer van oordeel dat in de gegeven omstandigheden, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, het summiere proces-verbaal onvoldoende steun biedt voor de zienswijze van de rechter. De wrakingskamer gaat er daarmee vanuit dat verzoekster tot wraking onvoldoende de gelegenheid is gegeven om haar standpunt (mondeling) toe te lichten.
3.5.
Hierbij komt dat het proces-verbaal een tweetal aan het adres van de gedaagde partij gerichte kritische opmerkingen van de rechter bevat, die hij heeft gemaakt in reactie op hetgeen mr [advocaat praktijkvennootschap] namens gedaagde had aangevoerd.
3.6.
Uitgangspunt is dat het aan de kantonrechter is om regie te voeren op de zitting. Die regie kan in beginsel geen grond voor wraking opleveren. Ook staat het een rechter in beginsel vrij partijen ter zitting kritisch te bevragen, zoals de kantonrechter heeft gedaan. In dit geval is echter sprake van een optelsom van omstandigheden die naar het oordeel van de wrakingskamer hebben geleid tot een zodanige onevenwichtigheid in de behandeling ter zitting van verzoekster als gedaagde partij ten opzichte van eiseres in de hoofdzaak dat daarmee de schijn van vooringenomenheid is gewekt. De mededeling al aan het begin van de zitting, en het, ondanks een verzoek daartoe, niet in ontvangst nemen van de spreekaantekeningen van de gedaagde partij en wel die van eiseres in combinatie met het ontbreken van voldoende gelegenheid voor een mondelinge toelichting, ook op aanvullende punten, los van de reactie van eiseres op de conclusie van antwoord, en ten slotte de kritische opmerkingen van de kantonrechter aan het adres van de gedaagde partij, leiden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat de bij verzoekster tot wraking ontstane vrees dat de rechter ten aanzien van haar vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking zal hierom worden toegewezen. Hetgeen verzoekster tot wraking overigens nog aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd kan bij deze stand van zaken onbesproken blijven. Dit geldt ook voor het aanvullende wrakingsverzoek van 30 september 2022.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking toe;
4.2.
bepaalt dat het geschorste onderzoek ter zitting in de hoofdzaak met ingang van heden opnieuw een aanvang neemt en schorst dit onderzoek totdat het onderzoek door een andere rechter in deze rechtbank, belast met de behandeling van kantonzaken, zal zijn hervat;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde mr. [advocaat praktijkvennootschap] ;
• de wederpartij in de hoofdzaak p/a zijn gemachtigde mr. A.A.M. [werknemer vennootschap] ;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, J.E. Bierling en M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.B. van Angeren en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.