In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van eiser, Azzedin Mandoor, een Marokkaanse asielzoeker. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze maatregel opgelegd, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken of belemmeren. Eiser heeft tijdens de zitting, die op 9 november 2022 plaatsvond, zijn standpunt toegelicht via een beeldverbinding, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, waaronder zijn claim dat hij niet in staat is om mee te werken aan zijn terugkeer naar Marokko vanwege problemen met de Marokkaanse autoriteiten. Eiser betwistte de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en zich gedurende enige tijd aan het toezicht had onttrokken. Bovendien was vastgesteld dat eiser onvoldoende meewerkte aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.