ECLI:NL:RBDHA:2022:12272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
NL22.22333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse asielzoeker en de beoordeling van zware gronden voor inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van eiser, Azzedin Mandoor, een Marokkaanse asielzoeker. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze maatregel opgelegd, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken of belemmeren. Eiser heeft tijdens de zitting, die op 9 november 2022 plaatsvond, zijn standpunt toegelicht via een beeldverbinding, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, waaronder zijn claim dat hij niet in staat is om mee te werken aan zijn terugkeer naar Marokko vanwege problemen met de Marokkaanse autoriteiten. Eiser betwistte de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en zich gedurende enige tijd aan het toezicht had onttrokken. Bovendien was vastgesteld dat eiser onvoldoende meewerkte aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22333

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is via beeldverbinding verschenen, bijgestaan door mr. P.H. van Akenborgh als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Bourik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. [1]
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Verweerder heeft ter zitting de lichte grond 4e laten vallen.
4. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3b, 3d, en 3i. Hij voert hiertoe aan dat hij een asielzoeker is waardoor hij niet de voorgeschreven wijze kan inreizen. Voorts ontkent eiser niet dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken, maar hij is uit zichzelf weer teruggekeerd naar Nederland. Gelet op het tijdsverloop mag deze grond niet langer aan hem worden tegengeworpen. Eiser heeft verder problemen met de Marokkaanse autoriteiten waardoor van hem niet verwacht mag worden dat hij meewerkt aan terugkeer naar Marokko. Ook kan hij daardoor geen contact opnemen met de autoriteiten van Marokko om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen.
5. Voor de gronden 3a, 3b en 3d is voldoende dat deze gronden feitelijk juist zijn om deze aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen. [2] Vaststaat dat eiser niet beschikt over een paspoort of visum en Nederland niet op voorgeschreven wijze is ingereisd. Dat eiser asielzoeker is doet daaraan niet af. Eiser bevestigt voorts dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Dat eiser zich uiteindelijk weer heeft gemeld doet aan de feitelijke juistheid niet af. Ook is niet in geschil dat eiser onvoldoende meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Verweerder merkt in dat verband terecht op dat van eiser verwacht mag worden dat hij hiertoe contact opneemt met de autoriteiten van zijn land van herkomst. In de asielprocedure van eiser is vastgesteld dat zijn vrees niet reëel is althans onvoldoende is om voor internationale bescherming in aanmerking te komen. Ook heeft eiser geen andere inspanningen verricht, bijvoorbeeld met behulp van zijn familie, om documenten te verkrijgen om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Tot slot heeft verweerder grond 3i voldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag gelegd daar eiser heeft verklaard dat hij niet terug wil naar Marokko.
6. De zware gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen. De beroepsgronden gericht tegen de lichte gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
7. Eiser voert verder aan dat vanwege zijn psychische problemen de bewaring voor hem onevenredig bezwarend is. Verweerder had moeten volstaan met een lichter middel.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Bovendien heeft eiser zijn beroepsgrond dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel omdat de bewaring voor hem onevenredig bezwarend zou zijn, niet onderbouwd.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Eiser zelf stelt te zijn Azzedin Mandoor, geboren op 22 februari 2005 en van Marokkaanse nationaliteit.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.