ECLI:NL:RBDHA:2022:12265
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod; verzoek om voorlopige voorziening en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had eerder een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, welke op 5 oktober 2021 door de staatssecretaris werd ingetrokken. Tevens werd er een inreisverbod van 10 jaar opgelegd. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 29 september 2022 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar gegrond, waarna de verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening introk en vroeg om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek tot vergoeding van de proceskosten. In zijn reactie stelde verweerder dat het primaire besluit was herroepen, maar dat dit niet onrechtmatig was, en dat er daarom geen aanleiding was voor proceskostenvergoeding. De rechtbank overwoog dat er geen sprake was van een tegemoetkoming in de zin van de wet, omdat het besluit op bezwaar niet het gevolg was van het verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van de proceskosten af, met de overweging dat de verzoeker niet was tegemoetgekomen door de staatssecretaris.
De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.