ECLI:NL:RBDHA:2022:12265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
NL22.4498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod; verzoek om voorlopige voorziening en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had eerder een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, welke op 5 oktober 2021 door de staatssecretaris werd ingetrokken. Tevens werd er een inreisverbod van 10 jaar opgelegd. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 29 september 2022 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar gegrond, waarna de verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening introk en vroeg om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek tot vergoeding van de proceskosten. In zijn reactie stelde verweerder dat het primaire besluit was herroepen, maar dat dit niet onrechtmatig was, en dat er daarom geen aanleiding was voor proceskostenvergoeding. De rechtbank overwoog dat er geen sprake was van een tegemoetkoming in de zin van de wet, omdat het besluit op bezwaar niet het gevolg was van het verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van de proceskosten af, met de overweging dat de verzoeker niet was tegemoetgekomen door de staatssecretaris.

De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4498

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.A. Blaas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Fitters).

Procesverloop

Bij meeromvattend besluit van 5 oktober 2021 heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van verzoeker ingetrokken en aan verzoeker een inreisverbod voor de duur van 10 jaren opgelegd.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar ingesteld. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 29 september 2022 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en daarbij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld binnen twee weken op het verzoek tot veroordeling tot vergoeding van de proceskosten te reageren. Verweerder heeft op 7 november 2022 van deze gelegenheid gebruikt gemaakt.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
2. In zijn reactie op het verzoek tot veroordeling tot vergoeding van de proceskosten heeft verweerder gesteld dat het primaire besluit is herroepen, maar dat deze niet onrechtmatig was. Daarom ziet verweerder geen aanleiding tot vergoeding van de proceskosten.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Voor een veroordeling tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker op grond van art. 8:75a van de Awb is vereist dat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen. Uit de reactie van verweerder op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker is af te leiden dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet de aanleiding is geweest voor het besluit op bezwaar. Om die reden zal het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.