ECLI:NL:RBDHA:2022:12262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
8961538 RP VERZ 21-50005 (eb)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en arbeidsongeschiktheid: beoordeling van de gevolgen van onjuiste mededelingen door de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter op 2 juni 2022 uitspraak gedaan over het ontslag op staande voet van een werknemer door de Staat der Nederlanden. De werknemer had in de periode van oktober 2019 tot november 2020 onterecht geclaimd dat hij leed aan alvleesklierkanker, wat leidde tot zijn ontslag op 12 november 2020. De kantonrechter moest beoordelen of dit ontslag terecht was en of de werknemer arbeidsongeschikt was op het moment van ontslag. Tijdens de procedure werd een deskundige benoemd om de psychische toestand van de werknemer te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat de werknemer leed aan een nagebootste stoornis, waarbij hij doelbewust ziekte had voorgewend, en dat er geen onderliggende psychiatrische stoornis aanwezig was. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever had moeten weten dat de werknemer psychisch overbelast was en dat dit een rol speelde in zijn gedrag. Hierdoor was er geen dringende reden voor ontslag op staande voet. De kantonrechter vernietigde het ontslag en veroordeelde de werkgever tot doorbetaling van het loon en de kosten van de procedure. De verzoeken van de werkgever werden afgewezen, terwijl de verzoeken van de werknemer grotendeels werden toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
IB/cd
Zaaknr.: 8961538 \ RP VERZ 21-50005
Datum beschikking: 2 juni 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker01] ,wonende te [woonplaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. drs. R. Dhalganjansing,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,
zetelend te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.H. Buijn.
Partijen worden aangeduid als “de werknemer” en als “de werkgever”.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij beschikking van 14 april 2021 heeft de kantonrechter een deskundige benoemd. Vervolgens heeft de kantonrechter kennis genomen van de volgende stukken:
  • het deskundigenbericht, ingekomen op 20 september 2021;
  • de brief van de werkgever van 15 oktober 2021, waarin deze zich heeft uitgelaten over het deskundigenrapport;
  • de akte uitlating deskundigenrapport van de werknemer, ingekomen op 10 december 2021.
1.2.
Op de mondelinge behandeling van 18 februari 2022 is het deskundigenbericht besproken. Hierbij zijn verschenen:
  • de deskundige;
  • de werknemer, vergezeld van zijn gemachtigde, van [naam01] , GGZ-arts, en van zijn zoon;
  • mr. J.H. Buijn namens de werkgever.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling die zich in het dossier bevinden.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is nog een aanvullende factuur van de deskundige ontvangen en hebben partijen zich daarover uitgelaten bij e-mailberichten van 12 mei 2022 (de werkgever) en van 20 mei 2022 (de werknemer).
1.4.
Ten slotte is bepaald dat een beschikking zal worden gegeven.

2.Beoordeling

2.1.
In deze zaak staat vast dat de werknemer in de periode van oktober 2019 tot 10 november 2020 aan de bedrijfsarts, zijn leidinggevenden en zijn collega’s heeft verteld dat hij een zeer ernstige vorm van kanker (alvleesklierkanker) had terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was. De werkgever heeft, toen hij daar achter kwam, de werknemer op 12 november 2020 om die reden op staande voet ontslagen. In deze procedure ligt de vraag voor of dat terecht was en zo nee, of dit dan een grond oplevert voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
2.2.
Bij de beoordeling van deze vragen heeft de kantonrechter van belang geacht wat de duur van (huidige) ziekte van de werknemer is en of en zo ja, in hoeverre deze ziekte invloed heeft gehad op het door hem doen van onjuiste mededelingen over zijn ziekte. Daarom heeft de kantonrechter mevrouw [naam psychiater01] , psychiater bij WPEX, tot deskundige benoemd ter beantwoording van de vragen:
wat is de duur van (huidige) ziekte van de werknemer?
heeft deze ziekte invloed heeft gehad op het door hem doen van onjuiste mededelingen over zijn ziekte?
zo ja, in hoeverre en vanaf wanneer?
kunt u iets zeggen over de vraag in hoeverre de uitlatingen van de werknemer hem kunnen worden aangerekend?
2.3.
Het rapport van de deskundige houdt, voor zover van belang, het volgende in.
7. Psychiatrisch onderzoek
Gezien wordt een 61-jarige, matig verzorgde, bebaarde man […]. Onderzochte stelt zich vriendelijk en coöperatief op […]. Hij is in staat om ferm en op coherente wijze en in chronologische volgorde zijn verhaal te doen. In het contact is er sprake van enige theatraliteit (“ik wil dood!”) en oninvoelbaarheid van het gedrag en de presentatie. Bij iedere vraag over zijn werk of voorgewende ziekte geeft hij hetzelfde ontwijkende antwoord; “ik weet het niet”. […]
De intelligentie imponeert als bovengemiddeld. Het denken verloopt normofreen, coherent, waarbij er inhoudelijk geen sprake is van wanen. Er zijn geen waarnemingsstoornissen in de vorm van hallucinaties. Onderzochte benoemt flitsen van beelden van overledenen te zien, maar is goed in de realiteit. Desgevraagd geeft hij aan de overledenen ook in de spreekkamer te zien, wat niet realistisch overkomt, aangezien onderzochte goed in de realiteit en aanspreekbaar is. […] Er wordt geen angst of paniek waargenomen tijdens het onderzoek. […]
De impulscontrole is ongestoord tijdens het onderzoek. De gewetensfuncties zijn intact. In de persoonlijkheidsstructuur valt tijdens het onderzoek vermijding op en het niet kunnen benoemen van zijn gevoel.
[…]
10. Beschouwing en diagnostische overweging
[…]
Nadat het ontslag is aangezegd worden eind 2020 stemming-, angstklachten, suïcidaliteit gemeld en heeft onderzochte voornamelijk over de overlijdensgevallen en trekt hij zich sociaal terug.
Tijdens huidig onderzoek ontwijkt onderzochte vragen over zijn werkzaamheden en de
voorgewende ziekte, hij geeft aan 'ik weet het niet'.
Onderzochte is iemand die zijn gevoelens moeilijk kan benoemen en is niet gewend
hierover te spreken. Hij heeft de overlijdensgevallen ondergaan en doorgewerkt, waarbij
het rouwproces gestagneerd verliep en er sprake was van bijkomende psychosociale
stress door de ziekteperiode en overlijden van zijn moeder en een hoge werkstress
(reorganisatie en conflict over werkuren). De psychische draagkracht werd overschreden
met als gevolg klachten van psychische overbelasting. De signalen van de overbelasting
waren zichtbaar in prikkelbaarheid (bij de hulpverleners van zijn moeder en op het werk)
en hij bleef de zorgtaken verrichten en naar zijn werk gaan, waarbij er meer afwezigheid
optrad. Hij heeft zonder medeweten van zijn vrouw een jaar lang ziekte
(alvleesklierkanker) voorgewend waarschijnlijk om zijn afwezigheid en
functioneringsproblemen met het werk te vergoelijken.
Het aanwenden van ziekte wordt gediagnosticeerd als een nagebootste stoornis
(pathomimie), opgelegd aan zichzelf, aangezien onderzochte doelbewust ziekte heeft
voorgewend, waarbij aantoonbaar sprake is van misleiding. Er was duidelijk sprake van
een gewin (vergoelijken van disfunctioneren). Het betreft een eenmalige episode.
Differentiaal diagnostisch wordt pseudologica fantastica uitgesloten, aangezien er
voorheen zover bekend uit alle beschikbare informatie geen patroon van liegen bestaat
met daarbij het ontbreken van een duidelijk herkenbare motivatie van het liegen.
Na het ontslag op staande voet (eind 2020) worden psychische klachten gezien,
waaronder stemming-, angst, sociaal teruggetrokkenheid en suïcidaliteit, die hetero- .
anamnestisch zijn afgenomen in de loop van de tijd sinds de behandeling. Onderzochte is
waarschijnlijk gekrenkt geraakt door het ontslag, beseft en overziet de impact van zijn
voorgewende ziekte niet en vertoont en ervaart psychische klachten, waarbij hij het
steeds over de overlijdensgevallen heeft bij de behandelaar van PsyQ, zoals blijkt uit
diens rapportage d.d.15-02-2021.
Bij huidig onderzoek wordt een wat theatrale presentatie waargenomen en onderzochte
komt niet invoelbaar ziek over. Bij een symptoomvaliditeitstest wordt een zeer hoge score
waargenomen, wat impliceert dat er sterke aanwijzingen zijn voor aanzetten van klachten
(aggraveren).
Er wordt sinds het ontslag vastgesteld dat er sprake is van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emotie en gedrag (code 309.4), waarbij overrapportage van
klachten wordt gepresenteerd.
Er is geen sprake van een depressieve stoornis, aangezien de stemming tijdens het
onderzoek niet depressief is en er worden geen cognitieve stoornissen waargenomen.
Thuis trekt hij zich terug en komt somber over, wat passend is in het kader van de
aanpassingsstoornis. Ook de angstklachten zijn hierbij passend. Er wordt geen
persoonlijkheidsstoornis vastgesteld, aangezien er geen patroon is van chronisch
disfunctioneren op meerdere levensgebieden, sinds de jong volwassenheid.
De eerder gestelde diagnose depressieve stoornis werd mede gesteld op basis van het
op d.d. 12-04-2021 door [psychiater01] , psychiater, en [naam psychiater02] , psycholoog,
verrichte psychiatrisch en psychologisch onderzoek. De waarde van de behaalde scores
op de binnen dit onderzoek afgenomen vragenlijsten is echter moeilijk te bepalen, daar
destijds geen meetinstrumenten gericht op het in kaart brengen van de symptoomvaliditeit
zijn afgenomen. Gezien de context van het onderzoek heeft onderzochte destijds reden
gehad zijn klachten aan te zetten.
Het gebrek aan symptoomvaliditeitsmaten moet dan ook als een tekortkoming van het
eerder verrichte onderzoek worden aangemerkt, zeker gezien de zeer sterke
aanwijzingen voor het aanzetten van klachten bij huidig psychiatrisch onderzoek.
Concluderend kan gesteld worden dat er ten tijde van de periode in geding sprake was
van een nagebootste stoornis, opgelegd aan zichzelf, eenmalige episode (code 300.19)
en na het ontslag een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emotie en
gedrag (code 309.4)
[…]

12.Beantwoording van de vraagstelling

1. Wat is de duur van (huidige) ziekte van de werknemer?

Antwoord.
In de periode in geding was er sprake van een nagebootste stoornis opgelegd aan zichzelf,
eenmalig, welke thans volledig in remissie is. De stoornis kwam in remissie nadat onderzochte ervoor uit kwam dat hij gelogen had over zijn somatische aandoening. Thans is
er sprake van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emotie en gedrag
als reactie op zijn ontslag.
Deze stoornis ontstond nadat onderzochte in november 2020 te horen kreeg dat hij op staande voet ontslagen werd. Sindsdien lijkt de procedure om het ontslag aan te vechten een in standhoudende factor voor de klachten die hij ervaart.

2. Heeft deze ziekte invloed gehad op het door hem doen van onjuiste mededelingen over

zijn ziekte?
Antwoord.
Neen, de aanpassingsstoornis is reactief ontstaan na zijn ontslagmelding en was daarvoor
niet aan de hand ten tijde van de periode in geding.

3. Zo ja, in hoeverre en vanaf wanneer?

Antwoord.
Zie mijn antwoord op vraag 2.

4. Kunt u iets zeggen over de vraag in hoeverre de uitlatingen van de werknemer hem

kunnen worden aangerekend?
Antwoord.
In de periode in geding was er sprake van een nagebootste stoornis opgelegd aan zichzelf,
eenmalige episode. Deze stoornis betreft het aanwenden van ziekte, waarbij aantoonbaar
sprake is van misleiding. Ten tijde van het aanwenden van ziekte was er bij onderzochte
geen sprake van een onderliggende psychiatrische stoornis. Hoewel het rouwproces
gestagneerd verliep en er overbelasting klachten aanwezig waren door psychische
overbelasting, waren deze klachten mijns inziens proportioneel en kwalificeerden niet voor
een psychiatrische stoornis. Er was geen sprake van een waanstoornis of andere
psychotische stoornis. Hij heeft uiteindelijk na een jaar zelf aangegeven dat hij verkeerde
informatie had verschaft.
Derhalve kunnen de uitlatingen hem worden aangerekend.”
2.4.
De werkgever schaart zich achter de conclusies van de deskundige en stelt dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat een rechtsgeldige opzegging wegens een dringende reden heeft plaatsgevonden. De werknemer bestrijdt de conclusies van de deskundige. Hij heeft drie verklaringen van andere artsen overgelegd die het rapport hebben gelezen en daarop hun kritische commentaar hebben gegeven:
  • de verklaring van GGZ-arts [naam01] (hierna [naam01] ) van 7 september 2021;
  • de verklaring van psychiater [psychiater01] (hierna: [psychiater01] ) van 24 september 2021; en
  • de verklaring van psychiater [psychiater02] (hierna: [psychiater02] ) van 22 november 2021.
[psychiater02] heeft, op verzoek van de behandelend arts van de werknemer, commentaar op het deskundigenrapport gegeven. Hij heeft de werknemer niet zelf gesproken of onderzocht. [psychiater01] heeft de werknemer eerder, in april 2021 onderzocht en daarover gerapporteerd en [naam01] is na het ontslag van de werknemer als arts betrokken geweest bij diens behandeling en was daarbij in september 2021 nog steeds betrokken.
2.5.
De kantonrechter heeft de kritiek van [naam01] , [psychiater01] en [psychiater02] bij de mondelinge behandeling besproken met de deskundige. [naam01] heeft ook vragen gesteld aan de deskundige en zijn eigen oordeel nader toegelicht. Aan de hand van het rapport, de opmerkingen daarover en de toelichtingen van de deskundige en van [naam01] bij de mondelinge behandeling komt de kantonrechter tot de volgende bevindingen.
2.6.
De kantonrechter hecht waarde aan de bevindingen en conclusies van de deskundige bij haar onderzoek. De deskundige heeft bij de mondelinge behandeling toegelicht dat zij zich – anders dan [psychiater02] suggereert – wel degelijk bewust is geweest van het risico van een negatieve tegenoverdracht en dat zij er samen met haar collega’s voor heeft gezorgd dat daarvan geen sprake was. Verder heeft zij tijdens het onderzoek bij de werknemer geen vermoeidheid gezien die van invloed kon zijn op de uitkomsten van het onderzoek. De deskundige heeft ook onderzocht of er sprake was van PTSS en/of een dissociatieve stoornis en/of culturele invloeden en daarvoor geen aanwijzingen gevonden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de deskundige ook goed kunnen uitleggen dat en waarom zij waarde hecht aan de door haar uitgevoerde symptoomvaliditeitstest. De kantonrechter ziet dus geen aanleiding de uitkomsten daarvan buiten beschouwing te laten. De kantonrechter constateert verder dat geen van de artsen ( [psychiater02] , [naam01] , [psychiater01] en de deskundige) de werknemer heeft gezien of onderzocht ten tijde van de bewuste uitlatingen. Uiteraard is het daardoor moeilijk om met zekerheid uitspraken te doen over die periode, zoals [naam01] opmerkt, maar dat geldt ook voor zijn eigen overtuiging dat er destijds bij de werknemer mogelijk reeds sprake was van paniekaanvallen met dissociatieve momenten en een onvermogen om een rationele duiding te geven aan medische informatie, waarbij zijn klachten werden gesomatiseerd en zijn uitlatingen tegenover zijn werkgever werden gedaan in het kader van zijn algehele disfunctioneren, gevolgd door een volledige psychische decompensatie. In het functioneren van de werknemer op zijn werk in die periode zijn daarvoor in ieder geval geen aanwijzingen te vinden. Verder ziet de kantonrechter – met de deskundige – geen aanwijzingen ziet voor somatisatie. De werknemer heeft immers alleen op zijn werk gelogen over zijn ziekte, niet thuis of elders. Hierdoor vindt de kantonrechter de veronderstelling van [psychiater02] dat de werknemer zelf geleidelijk is gaan geloven dat hij echt ziek was ook niet aannemelijk. De kantonrechter neemt de conclusie van de deskundige dat ten tijde van het aanwenden van de ziekte bij de werknemer geen sprake van een onderliggende psychiatrische stoornis dan ook over.
2.7.
Dat betekent echter niet dat de kantonrechter ook tot de conclusie komt dat de werknemer ten tijde van de van het aanwenden van de ziekte niet ziek was. De deskundige vermeldt immers als conclusie dat er toen bij de werknemer overbelastingklachten aanwezig waren door psychische overbelasting. De deskundige heeft bij de mondelinge behandeling toegelicht dat deze klachten in de volksmond wel worden aangeduid als ‘burn-out’ en dat deze klachten door de Wereldgezondheidsorganisatie worden erkend als ziekte. Verder heeft zij toegelicht dat door een burn-out het psychische draagvlak afneemt als gevolg van stressfactoren, dat een burn-out geleidelijk wordt opgebouwd en dat het dus lastig is om een specifiek moment aan te wijzen waarop het begonnen is. Naar haar mening lijkt er zeker in de periode dat de werknemer voor zijn moeder zorgde al sprake van psychische overbelasting te zijn. Toen zijn moeder werd opgenomen in een verpleeghuis was de werknemer volgens de deskundige al prikkelbaar. De kantonrechter stelt vast dat uit de stukken volgt dat de moeder van de werknemer in 2018 is opgenomen in een verpleeghuis en dat de werknemer in 2019 een verbod heeft gekregen om nog in het verpleeghuis te komen, gezien de opmerkingen die hij maakte aan het adres van het verpleeghuis. Uit de stukken volgt verder dat de werknemer in mei 2020 overdreven prikkelbaar heeft gereageerd op een verzoek van zijn leidinggevende met betrekking tot de gemaakte afspraken over de besteding van uren aan werk voor de ondernemingsraad (zie de tussenbeschikking onder 2.6). Hiermee is voldoende komen vast te staan dat de werknemer vanaf eind 2018 leed onder psychische overbelasting (burn-out).
2.8.
De vraag is vervolgens of en in welke mate de werknemer bij het liegen over zijn ernstige ziekte heeft gehandeld onder invloed van deze burn-out. De deskundige heeft geprobeerd er achter te komen waarom de werknemer heeft gehandeld zoals hij heeft gehandeld. Omdat de werknemer daarover niet heeft willen of kunnen verklaren is dat echter niet mogelijk gebleken. Daarom heeft zij tot op zekere hoogte invulling gegeven aan zijn motieven op basis van het dossier, uitgaande van het bestaan van een arbeidsconflict, hetgeen heeft bijgedragen aan haar conclusie dat er sprake was van een nagebootste stoornis. Van de uitleg van de deskundige bij de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter begrepen dat het hebben van een nagebootste stoornis een coping-strategie is om met bepaalde problemen om te gaan. Een nagebootste stoornis is te onderscheiden van simulatie in die zin dat simulatie een puur op gewin gerichte strategie is. Bij een nagebootste stoornis kan meer of minder sprake zijn van bewust gedrag – dit is een glijdende schaal – en ook bij het onderscheid tussen nagebootste stoornis en simulatie is sprake van een glijdende schaal. Naar het oordeel van de kantonrechter was er eind 2019 tussen de werknemer en de werkgever wel sprake van een meningsverschil over de uren die de werknemer aan de ondernemingsraad kon/mocht besteden, maar was dit beslist geen ernstig arbeidsconflict. Onder normale omstandigheden zouden de werknemer en zijn leidinggevende dit onderling moeten hebben kunnen oplossen. Uit het feit dat de werknemer vrij heftig reageerde op een informatieverzoek over de urenbesteding leidt de kantonrechter af dat de werknemer in dit opzicht meer reageerde vanuit zijn overbelasting dan vanuit een bewuste tactiek om het meningsverschil te ‘winnen’ of juist te vermijden. Dat betekent dat op de glijdende schaal van meer of minder bewust gedrag de werknemer daarin minder bewust handelde, zonder dat duidelijk aan te geven valt waar hij zat ten opzichte van de grens tussen bewust en onbewust handelen. Omdat ook voor de kantonrechter nog steeds niet duidelijk is geworden welke winst er voor de werknemer te behalen viel door te liegen over een ziekte (ten opzichte van het aan zichzelf toegeven en aan de werkgever melden dat hij psychisch overbelast was), leidt dit de kantonrechter tot de conclusie dat bij het voorwenden van zijn ernstige ziekte het psychisch overbelast zijn van de werknemer een zekere rol heeft gespeeld, waardoor dit hem – enigszins – verminderd kan worden toegerekend. De kantonrechter gaat niet mee in de stelling van de werknemer dat het voorwenden hem helemaal niet kan worden toegerekend. Dit zou alleen zo zijn als de werknemer grotendeels onbewust heeft gehandeld en dat is niet te rijmen met het feit dat de werknemer alleen op zijn werk heeft gelogen over zijn ziekte, niet thuis of elders.
2.9.
Heeft dit – enigszins verminderd toerekenbaar – voorwenden van een ernstige ziekte nu een dringende reden voor ontslag op staande voet opgeleverd? De kantonrechter komt tot het oordeel dat dit niet het geval is. De werkgever had namelijk moeten en kunnen weten dat er bij de werknemer sprake was van psychische overbelasting. Als dit voor hem al niet kenbaar was door de overdreven prikkelbare reacties van de werknemer, had hij dit kunnen weten door nader onderzoek te doen toen uitkwam dat de werknemer had gelogen. De werknemer had immers vijftien jaar lang goed gefunctioneerd en zich ingezet voor de organisatie. Dit, het afwijkende gedrag in de aanloop naar het ontslag op staande voet en het feit dat de werknemer in zijn “ziekte-periode” nooit persoonlijk door de bedrijfsarts was gezien, had voor de werkgever aanleiding moeten zijn zich af te vragen wat er met de werknemer aan de hand was en daarnaar – in overleg met hem – nader onderzoek te doen. De gemachtigde van de werknemer heeft er in het gesprek met de werkgever van 12 november 2020 – dat voorafging aan het ontslag op staande voet – op gewezen dat de werknemer medisch belast is, dat hij een periode achter de rug heeft waarin hij te maken heeft gehad met veel ziekte en overlijden in zijn omgeving en dat het niet goed zou om hals over kop een maatregel te nemen. De werkgever heeft echter geen nader onderzoek gedaan en de werknemer diezelfde dag ontslagen. Als de werkgever wel nader onderzoek had gedaan, zou hij– zoals de kantonrechter nu – de conclusie hebben getrokken dat er bij de werknemer sprake was van een burn-out en dat dit meespeelde in zijn gedrag. Onder die omstandigheden had dat voor hem geen dringende reden voor ontslag moeten opleveren. De kantonrechter zal het gegeven ontslag dus vernietigen.
2.10.
De kantonrechter kan in het midden laten of het gedrag van de werknemer, hoewel dit geen dringende reden oplevert, wél een grond oplevert voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter kan een verzoek tot ontbinding op grond van verwijtbaar handelen en/of een verstoorde arbeidsverhouding immers slechts toewijzen als er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW gelden, tenzij:
het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft of
er sprake is van omstandigheden die maken dat het in het belang van de werknemer is dat de arbeidsovereenkomst eindigt.
De ziekte (burn-out) van de werknemer levert een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW op. Verder is er geen sprake van omstandigheden als bedoeld onder b en houdt het verzoek in dit geval juist wel verband met de ziekte van de werknemer. De kantonrechter heeft hiervoor immers geoordeeld dat het hem verweten gedrag in ieder gedeeltelijk verband houdt met zijn burn-out. De kantonrechter kan het ontbindingsverzoek dus niet toewijzen.
2.11.
Uit het voorgaande volgt dat de verzoeken van de werkgever zullen worden afgewezen en de verzoeken van de werknemer grotendeels zullen worden toegewezen. De door de werknemer verzochte bepaling dat de werkgever de schade ten gevolge van het gegeven ontslag op staande voet aan de werknemer volledig vergoedt wordt afgewezen omdat daarvoor onvoldoende gesteld is. Verder heeft de werknemer bij een afzonderlijke verklaring voor recht dat het ontslag nietig is geen belang, zodat ook dit onderdeel van het verzoek wordt afgewezen. Ten slotte is het verzoek dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen onverminderd doorloopt te onbepaald en bestaat daarbij – naast de vernietiging van het ontslag – geen belang, zodat ook dit wordt afgewezen.
2.12.
De werkgever wordt in het ongelijk gesteld. Daarom moet hij de kosten van de procedure dragen, waaronder de kosten van het deskundigenonderzoek. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn voor het grootste deel (€ 6.718,53 inclusief BTW) voorgeschoten door de werkgever. Deze blijven dus voor zijn rekening. De aanvullende factuur van € 2.754,51 inclusief BTW moet nog door de werkgever worden voldaan.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
vernietigt het ontslag op het staande voet en het schorsingsbesluit van 11 november 2020;
3.2.
veroordeelt de werkgever tot doorbetaling van het loon en de overige emolumenten vanaf 12 november 2020, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente;
3.3.
veroordeelt de werkgever in de kosten van deze procedure:
• tot op heden aan de zijde van de werknemer vastgesteld op € 1.576,00 waarvan € 1.493,00 als het aan de gemachtigde van de werknemer toekomende salaris;
• voor de nakosten begroot op € 124,00 aan nasalaris, voor zover de werknemer daadwerkelijk nakosten zal maken; indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden te vermeerderen met de explootkosten;
3.4.
veroordeelt de werkgever om aan de griffier van deze rechtbank te voldoen:
€ 2.754,51 inclusief BTW voor door de griffier voorgeschoten deskundigenkosten en bepaalt dat betaling aan de griffier dient te geschieden door betaling van een door de werkgever te ontvangen factuur, afkomstig van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), binnen twee weken na ontvangst daarvan;
3.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. I.D. Bellaart en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2022.