In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2022 een herstelbeschikking gegeven in het kader van de gezamenlijke toegang van ouders tot hun kinderen. De zaak betreft een verzoek van de vader en moeder om de gewijzigde afspraken over de zomervakantieregeling in de beschikking op te nemen. De rechtbank had eerder op 30 september 2022 een beschikking gegeven, maar deze bevatte een onjuiste zomervakantieregeling. Na een PGTO-zitting op 5 oktober 2022 hebben de ouders in onderling overleg nieuwe afspraken gemaakt over de zomervakantieregeling voor de komende jaren. De ouders hebben ingestemd met de aanpassing van de beschikking, zodat de gewijzigde afspraken nu officieel kunnen worden opgenomen.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de rechter te allen tijde op verzoek van een partij zijn beschikking kan aanvullen indien hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders samen afspraken hebben gemaakt over de zomervakantie en dat deze afspraken na de zitting zijn gewijzigd. De rechtbank heeft besloten om de beschikking van 30 september 2022 aan te vullen, zodat de definitieve afspraken over de zomervakantie nu correct zijn opgenomen.
De rechtbank heeft de beschikking als volgt verbeterd: de kinderen zullen in de zomervakantie in 2023 en 2024 bij de ouders zijn volgens de nieuwe regeling, en vanaf 2025 zal dit in onderling overleg worden vastgesteld. De rechtbank handhaaft de beschikking van 30 september 2022 voor het overige. De uitspraak is gedaan door kinderrechter mr. C.S.F. de Nijs, bijgestaan door griffier mr. R.P. Bas, en is uitgesproken op de openbare zitting van 3 november 2022.