ECLI:NL:RBDHA:2022:12220
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, van Filipijnse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met het doel om als familie- of gezinslid bij haar referent te verblijven. Het primaire besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 14 september 2021, wees deze aanvraag af. Het bezwaar dat verzoekster tegen dit besluit had ingediend, werd door de Staatssecretaris ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 13 januari 2022.
Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak op 3 mei 2022 behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de referent en de gemachtigde van de Staatssecretaris. De rechtbank heeft in een andere zaak, NL22.781, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waardoor de Staatssecretaris opnieuw op het bezwaar moet beslissen.
Aangezien de Staatssecretaris opnieuw een besluit moet nemen, is de voorlopige voorziening niet meer nodig. De werking van het primaire besluit wordt opgeschort op grond van artikel 73, eerste lid, van de Vreemdelingenwet totdat er een nieuw besluit is genomen. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier mr. S. Sari, en is openbaar uitgesproken.