ECLI:NL:RBDHA:2022:12214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag leges en vrijstelling op basis van Legesverordening Westland 2019

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag leges die aan eiseres, een B.V., was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Westland. De aanslag, gedateerd op 1 oktober 2020, bedroeg € 34.306,30 en was gerelateerd aan een omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw. Eiseres stelde dat zij recht had op vrijstelling van leges op basis van artikel 4, letter a, van de Legesverordening Westland 2019, omdat de kosten waarvoor de leges werden geheven, gelijk zouden zijn aan de plankosten die via een exploitatiebijdrage van € 65.000 werden verhaald. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat aan de voorwaarden voor de vrijstelling was voldaan. De rechtbank stelde vast dat de leges en de exploitatiebijdrage betrekking hadden op verschillende kosten en dat er geen sprake was van dubbele heffing. Eiseres had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar dit werd eveneens afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de aanslag leges.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21 /2894

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Vreugdenhil),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Westland, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 1 oktober 2020 een aanslag leges aan eiseres opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 maart 2021 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2022.
Namens eiseres zijn verschenen [A] en [B] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen ir. [C] en mr. [D] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op 9 oktober 2019 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De vergunning heeft betrekking op het bouwen van een bedrijfsverzamelgebouw op het adres [adres] [nummer 1] tot en met [nummer 2] in [vestigingsplaats 2] .
2. Het beoogde bouwplan van eiseres was in strijd met het bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders was evenwel bereid om af te wijken van het bestemmingsplan en daarom is voor het verkrijgen van de vergunning de procedure van een buitenplanse afwijking gevolgd. In het kader van deze procedure hebben eiseres en de gemeente op 27 maart 2020 een anterieure overeenkomst (de overeenkomst) gesloten. Deze overeenkomst is gebaseerd op artikel 6.24 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
3. In de overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“5.1 Exploitant is in verband met de realisatie van het Bouwplan krachtens de Wro een bijdrage verschuldigd in de kosten van ambtelijke inzet ten behoeve van de planontwikkeling, - voorbereiding, - beheer, en -toezicht, kosten voor de definitieve door derden aan te leggen openbare infrastructuur en een bijdrage Fonds Bovenwijkse Voorzieningen. Daarnaast is exploitant de legeskosten gerelateerd aan het bouwplan en de legeskosten betrekking hebbend op de aanleg van de infrastructuur van algemeen nut en het bouw- en woonrijpmaken voor rekening van exploitant.
(…)
5.3
De totale bijdrage, zoals genoemd in 5.1 bedraagt € 65.000,--. Exploitant dient dit bedrag te betalen in overeenstemming met onderstaande termijnen:
(…)”
4. Op 25 september 2020 is de omgevingsvergunning verleend.
5. Met dagtekening 1 oktober 2020 is aan eiseres de onderhavige aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 34.306,30. Eiseres heeft deze aanslag betaald. Het bedrag van de leges is als volgt opgebouwd:
  • Beoordeling milieukundig bodemrapport € 280,25
  • Buitenplanse afwijking (2.12, lid 1, a, 3e) € 6.438,55
  • Verklaring van geen bedenkingen (vvgb) € 2.500
  • Bouwactiviteiten € 23.222,50
  • Welstandstoets € 1.865
6. Aan eiseres zijn verder drie termijnfacturen uitgereikt voor de bijdrage van € 65.000 als bedoeld in 5.1 van de overeenkomst (de exploitatiebijdrage). Eiseres heeft de eerste factuur volledig betaald. De tweede factuur heeft zij deels betaald. De derde factuur heeft zij niet betaald. In totaal staat er op deze facturen nog een bedrag open van € 34.306,30.
7. Partijen zijn ook verwikkeld in een civielrechtelijke procedure over de verschuldigdheid van de exploitatiebijdrage. De burgerlijk rechter heeft nog geen uitspraak gedaan.

Geschil8. In geschil is of de aanslag leges terecht aan eiseres is opgelegd.

9. Eiseres stelt dat de aanslag leges niet in stand kan blijven. Eiseres voert daartoe aan dat de vrijstelling van artikel 4 van de Legesverordening Westland 2019 (de Legesverordening) van toepassing is, omdat de kosten waarvoor de leges worden geheven hetzelfde zijn als de plankosten die via de exploitatiebijdrage worden verhaald. Er is volgens eiseres dus sprake van een dubbele heffing. Ook voert eiseres aan dat uit artikel 5.1 in samenhang met artikel 5.3 van de overeenkomst blijkt dat de totale kosten, dus de exploitatiebijdrage en de leges gezamenlijk, € 65.000 bedragen.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag terecht aan eiseres is opgelegd. De exploitatiebijdrage als bedoeld in artikel 5.1 van de overeenkomst heeft betrekking op andere kosten dan de kosten van de diensten waarvoor leges worden geheven. Van een dubbele heffing is daarom geen sprake. Verder blijkt uit het gebruik van het woord “daarnaast” in artikel 5.1 van de overeenkomst dat behalve de exploitatiebijdrage van € 65.000 ook leges verschuldigd zijn.
Beoordeling van het geschil
11. De rechtbank stelt voorop dat zij alleen een oordeel kan geven over de onderhavige legesaanslag. De exploitatiebijdrage staat niet ter beoordeling van de belastingrechter.
12. Eiseres heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag zijn op grond van de Legesverordening leges verschuldigd. Gesteld noch gebleken is dat de leges niet conform de legestabel behorende bij de Legesverordening zijn berekend. Ingevolge artikel 4, letter a, van de Legesverordening worden echter geen leges geheven voor diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (grondexploitatie) zijn of worden verhaald.
13. Het is aan eiseres, die zich beroept op de vrijstelling van artikel 4, letter a, van de Legesverordening, om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden van die vrijstelling. Daarin is zij niet geslaagd. Eiseres heeft, tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat de leges betrekking hebben op kosten die via de exploitatiebijdrage op haar zijn of worden verhaald. De enkele, ter zitting ingenomen, stelling dat de plankosten gelijk zijn aan de leges is daartoe onvoldoende.
14. Eiseres heeft verder gesteld dat in artikel 5.1 in samenhang met artikel 5.3 van de overeenkomst is bepaald dat de totale kosten, dus inclusief leges, € 65.000 bedragen. De rechtbank vat dit op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Ook dit beroep faalt.
Uit het enkele feit dat in artikel 5.3 is bepaald dat de totale bijdrage € 65.000 bedraagt, heeft eiseres, mede gezien het gebruik van het woord “daarnaast” in artikel 5.1 van de overeenkomst, niet kunnen en mogen afleiden dat zij geen leges verschuldigd zou zijn.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag leges ten onrechte is opgelegd, dan wel op een onjuist bedrag is vastgesteld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, voorzitter, en mr. G.J. Ebbeling en
mr. A.J. van Doesum, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.