In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag leges die aan eiseres, een B.V., was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Westland. De aanslag, gedateerd op 1 oktober 2020, bedroeg € 34.306,30 en was gerelateerd aan een omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw. Eiseres stelde dat zij recht had op vrijstelling van leges op basis van artikel 4, letter a, van de Legesverordening Westland 2019, omdat de kosten waarvoor de leges werden geheven, gelijk zouden zijn aan de plankosten die via een exploitatiebijdrage van € 65.000 werden verhaald. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat aan de voorwaarden voor de vrijstelling was voldaan. De rechtbank stelde vast dat de leges en de exploitatiebijdrage betrekking hadden op verschillende kosten en dat er geen sprake was van dubbele heffing. Eiseres had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar dit werd eveneens afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de aanslag leges.