ECLI:NL:RBDHA:2022:12207
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en het UWV. Verzoekster had een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, welke door het UWV was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15,41%. Na een bezwaarprocedure, waarin verzoekster stelde dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage ten onrechte was vastgesteld, heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld, maar introk dit beroep nadat het UWV had aangegeven het percentage opnieuw te willen berekenen, wat resulteerde in een percentage van 25,16%.
Verzoekster vroeg de rechtbank om het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, maar het UWV ging hier niet mee akkoord. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuw besluit was genomen door het UWV en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor een proceskostenvergoeding, omdat er geen sprake was van een tegemoetkoming in de zin van de relevante wetgeving.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, met de overweging dat de afwijzing van de uitkering niet was gewijzigd en dat verzoekster wel belang had bij een juiste vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage, maar dit niet leidde tot een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.