ECLI:NL:RBDHA:2022:12207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
SGR 21/6030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en het UWV. Verzoekster had een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, welke door het UWV was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15,41%. Na een bezwaarprocedure, waarin verzoekster stelde dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage ten onrechte was vastgesteld, heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld, maar introk dit beroep nadat het UWV had aangegeven het percentage opnieuw te willen berekenen, wat resulteerde in een percentage van 25,16%.

Verzoekster vroeg de rechtbank om het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, maar het UWV ging hier niet mee akkoord. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuw besluit was genomen door het UWV en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor een proceskostenvergoeding, omdat er geen sprake was van een tegemoetkoming in de zin van de relevante wetgeving.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, met de overweging dat de afwijzing van de uitkering niet was gewijzigd en dat verzoekster wel belang had bij een juiste vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage, maar dit niet leidde tot een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6030

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: G. Driessen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV,
(gemachtigde: L. Schravensande).

Procesverloop

In het besluit van 22 april 2021 (primair besluit) heeft het UWV de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat verzoekster minder dan 35% arbeidsongeschikt is (namelijk 15,41%).
In het besluit van 5 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, omdat er volgens haar een verkeerde berekening ten grondslag ligt aan de mate van arbeidsongeschiktheid. Volgens haar moet het arbeidsongeschiktheidspercentage 25,03% zijn. Het belang van verzoekster is erin gelegen dat zij een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten, waarbij ook bij arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% een uitkering volgt.
Op 26 januari 2022 is het UWV tegemoet gekomen aan het verzoek van verzoekster om het arbeidsongeschiktheidspercentage opnieuw te berekenen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 25,16%. Er is geen nieuw besluit op bezwaar genomen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat het UWV niet akkoord gaat met het vergoeden van de proceskosten die gemaakt zijn in deze beroepsprocedure.
Met (stilzwijgende) instemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
2. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, voor zover relevant, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld.
3. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen grond voor een proceskostenvergoeding. Van een tegemoetkoming aan verzoekster in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb is, gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het UWV heeft naar aanleiding van het beroep geen nieuw besluit genomen, omdat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven; de afwijzing van een uitkering in het kader van de WIA is immers niet gewijzigd. Dat verzoekster wel belang had bij een juiste vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage doet hier niet aan af.
4. Gelet op het voorgaande, wijst de rechtbank het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan 17 november 2022 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.