ECLI:NL:RBDHA:2022:12179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
NL22.8139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Stap, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 7 mei 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Tijdens de zitting op 16 mei 2022 heeft de rechtbank de argumenten van de eiser gehoord, die stelde dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld in de overdracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist door de eiser en dat de Staatssecretaris in dit geval voldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de eerste vertrekhandeling op de zevende dag van de inbewaringstelling niet onevenredig lang was, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 mei 2022 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.8139
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Stap), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lofti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist.
Voortvarend handelen
3. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn overdracht heeft gewerkt. Eiser is op 7 mei 2022 in bewaring gesteld. Vijf dagen later is eiser in het detentiecentrum geplaatst en op 13 mei 2022 heeft pas een vertrekgesprek plaatsgevonden en is een claimverzoek verstuurd naar Spanje.
4. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. In het geval van eiser was er sprake van een ongeplande inbewaringstelling, omdat hij op 6 mei 2022 vanuit strafrechtelijke detentie is overgenomen en opgehouden in vreemdelingrechtelijke bewaring. Eiser is op 7 mei 2022 in bewaring gesteld en vervolgens is hij op 12 mei 2022 overgedragen naar het detentiecentrum. Op 13 mei 2022 heeft eiser een claimverzoek naar Spanje verstuurd en heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden. In het geval van eiser heeft een eerste vertrekhandeling dus plaatsgevonden op de zevende dag van de inbewaringstelling, dat is onder deze omstandigheden niet onevenredig lang. Verder is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat dit onvoldoende voortvarend zou zijn, niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 mei 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.