Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Stap, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 7 mei 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Tijdens de zitting op 16 mei 2022 heeft de rechtbank de argumenten van de eiser gehoord, die stelde dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld in de overdracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist door de eiser en dat de Staatssecretaris in dit geval voldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de eerste vertrekhandeling op de zevende dag van de inbewaringstelling niet onevenredig lang was, gezien de omstandigheden van de zaak.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 mei 2022 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.