ECLI:NL:RBDHA:2022:12176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
NL22.8270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Turkse eiser in het kader van de Dublinverordening en de eenheid van het gezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Turkse eiser. De eiser, die in Nederland verblijft, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 9 mei 2022 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser stelt dat zijn gezin, bestaande uit zijn vrouw en twee minderjarige kinderen, in Nederland verblijft en dat de bewaring in strijd is met de doelen van de Dublinverordening, die onder andere de eenheid van het gezin beoogt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft voldaan aan een eerder overdrachtsbesluit en dat hij zich in het verleden aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de eenheid van het gezin niet zwaarder wegen dan de noodzaak van de bewaring, gezien het risico dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om juridische stappen te ondernemen als de eiser recht heeft op verblijf bij zijn gezin.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.8270
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.A. Budak. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1990] .
Eenheid van het gezin en belang van het kind
2. Eiser stelt dat het niet rechtmatig is om de maatregel van bewaring aan hem op te leggen, omdat zijn gezin (vrouw en twee minderjarige kinderen) in Nederland verblijft. Dat is ook de reden dat eiser in Nederland wil blijven. Eiser is op grond van de Dublinverordening in bewaring gesteld, maar daardoor wordt voorbij gegaan aan een aantal doelen van de Dublinverordening. De Dublinverordening heeft namelijk onder meer als doel de eenheid van het gezin en de belangen van het kind. Hierbij verwijst eiser ook naar artikel 6, derde lid, van de Dublinverordening. Door eiser in bewaring te stellen wordt geen rekening gehouden met de eenheid van het gezin en de belangen van het kind. Verweerder moet kiezen om of het hele gezin aan Oostenrijk over te dragen, of het hele gezin op te
nemen in de procedure in Nederland. Een echtelijke ruzie is onvoldoende om aan te nemen dat het gezin van eiser gescheiden van hem leeft.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser heeft de verplichting om Nederland te verlaten op basis van het overdrachtsbesluit van 11 mei 2021. Dit overdrachtsbesluit staat in rechte vast. Eiser heeft niet voldaan aan dit overdrachtsbesluit. Het (gestelde) gezin van eiser is na de datum van dit overdrachtsbesluit naar Nederland gekomen. Als eiser van mening is dat hij recht heeft op verblijf bij zijn gezin in Nederland dan kan hij de geëigende juridische stappen ondernemen, bijvoorbeeld door een herhaalde asielaanvraag te doen en/of een voorlopige voorziening aan te vragen om niet te worden overgedragen naar Oostenrijk. Het is niet aan de bewaringsrechter om te toetsen of het overdrachtsbesluit nog stand kan houden in het licht van het feit dat het gezin van eiser naar Nederland is gekomen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Ten aanzien van de zware grond onder 3b en 3k voert eiser aan dat deze gronden feitelijk juist zijn, maar dat daaruit niet automatisch het risico op onttrekking aan toezicht op vreemdelingen volgt. Eiser moet binnen achttien maanden na het claimakkoord worden overgedragen naar Oostenrijk. Er zit voor eiser niets anders op dan deze maanden af te wachten; dat eiser zich daardoor zou onttrekken aan het toezicht is niet juist.
6. Volgens vaste rechtspraak3 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden van de maatregel van bewaring volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3b en 3k feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Aan eiser is namelijk op 11 mei 2021 een
Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
overdrachtsbesluit opgelegd. Na het opleggen hiervan is eiser op 13 juli 2021 met onbekende bestemming vertrokken. Eiser heeft dus niet meegewerkt aan zijn overdracht naar Oostenrijk, maar heeft zich in plaats daarvan enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken door met onbekende bestemming te vertrekken.
7. De zware gronden onder 3b en 3k zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt niet en de geschilpunten over de overige gronden van de maatregel van bewaring behoeven daarom geen bespreking meer.
Lichter middel
8. Eiser voert verder aan dat de belangenafweging in het kader van het lichter middel ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen. Er is onvoldoende rekening gehouden met de eenheid van het gezin, wat één van de doelen van de Dublinverordening is. Eiser wordt gescheiden van zijn kinderen als hij wordt overgedragen naar Oostenrijk omdat zijn gezin in een andere procedure zit. Verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel in afwachting van de procedure van het gezin van eiser.
9. De rechtbank verwijst in haar oordeel over het lichter middel naar rechtsoverweging 3 van deze uitspraak. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser is er namelijk in het vertrekgesprek van 14 juni 2021 op gewezen dat als hij niet meewerkt aan zijn overdracht hij in bewaring kan worden gesteld. Daarna is eiser op 13 juli 2021 met onbekende bestemming vertrokken. Tien maanden later heeft hij zich weer gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. Verder is ook in de motivatie vermeld dat eiser een partner en kinderen heeft. Hierbij is vermeld dat de partner van eiser praat over haar ex-partner als het gaat over eiser. Er is dus ook kort ingegaan op de gezinssituatie van eiser. Verweerder heeft het tegen deze achtergrond niet aannemelijk mogen vinden dat een lichter middel ertoe zal leiden dat eiser uit Nederland zal vertrekken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 mei 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.