ECLI:NL:RBDHA:2022:12175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
NL22.18207
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Dit besluit was genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land voor de behandeling van de asielaanvraag werd aangewezen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna de rechtbank de zaak op zitting heeft behandeld. Zowel eiser als verweerder waren vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat niet is betwist dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Eiser stelde dat door het tijdsverloop een gerechtvaardigde verwachting was gewekt dat Nederland zijn verzoek zou behandelen, maar deze stelling werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank wees erop dat eiser tijdens het aanmeldgehoor expliciet was geïnformeerd over de mogelijkheid van een verzoek om terugname aan een andere lidstaat, in dit geval Frankrijk.

Verder heeft de rechtbank overwogen dat er geen bewijs is overgelegd waaruit blijkt dat Frankrijk zich niet aan de asielrichtlijnen zou houden of dat er structurele tekortkomingen in het opvangsysteem zouden zijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk zou worden blootgesteld aan een schending van artikel 4 van het Handvest. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18207
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich beiden laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet is bestreden dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming op grond van de Dublinverordening.
2. Eisers stelling dat door het tijdsverloop een gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat Nederland eisers verzoek om internationale bescherming aan zich trekt, wordt niet gevolgd. Gewezen wordt op het aanmeldgehoor waarin eiser expliciet is voorgehouden dat een andere lidstaat zal worden verzocht om terugname. Om die reden is tijdens dit gehoor ook gevraagd naar eisers bezwaren tegen een mogelijke overdracht. Verder is niet gebleken dat procedurele bepalingen van de Dublinverordening zijn geschonden. De gestelde termijnen die de Dublinverordening voorschrijft met het oog op voortvarende behandeling zijn gevolgd. Dat betekent dat eiser rekening kon en moest houden met de omstandigheid dat een verzoek om terugname zou worden gedaan aan de Franse autoriteiten.
3. Voor zover daarnaast vraagtekens worden gesteld bij de vraag of Frankrijk zich wel zou houden aan de asielrichtlijnen stelt de rechtbank vast dat er geen documenten zijn overgelegd waaruit volgt dat in Frankrijk sprake zou zijn van structurele tekortkomingen aan het opvangsysteem of aan de asielprocedure verbonden tekortkomingen. Eiser heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk zal worden blootgesteld aan een schending van artikel 4 van het Handvest. Verweerder heeft in dat verband terecht gewezen op het feit zoals blijkt uit de claimaanvaarding, dat eiser in Frankrijk een asielaanvraag heeft kunnen doen, maar dat hij de uitkomst daarvan niet heeft willen afwachten.
4. Voor zover eiser niet tevreden was over het verloop van zijn procedure in Frankrijk of over de hem geboden opvangvoorzieningen had hij daarover in Frankrijk kunnen klagen. Verweerder stelt terecht dat niet is gebleken van enige inspanning van eiser op dat punt.
5. Voor zover eiser in beroep stelt dat hij niet aan Frankrijk kan worden overgedragen in verband met zijn medische gesteldheid, stelt de rechtbank vast dat eiser hiervan geen onderbouwing heeft verschaft. Daarbij komt dat de medische voorzieningen in Frankrijk in beginsel vergelijkbaar zijn met die in Nederland.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2022 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier. en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.