ECLI:NL:RBDHA:2022:12172

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
NL22.18980
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, een beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 22 september 2022, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 28 januari 2022 in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, maar dat hij op 24 december 2021 in Italië was geregistreerd als illegaal verblijvende vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de registratie in Eurodac en de verklaringen van de eiser bevestigden dat hij via Italië de Europese Unie was binnengekomen en daar geen asielaanvraag had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de vermelding van een verkeerde datum in het aanmeldgehoor een kennelijke vergissing was en dat de Staatssecretaris terecht had verzocht om de overname van de eiser door Italië.

De rechtbank oordeelde verder dat er geen feiten of omstandigheden waren die de Staatssecretaris zouden dwingen om van de overdracht aan Italië af te zien. De eiser had niet aangetoond dat er in Italië sprake was van structurele tekortkomingen in het opvangsysteem of de asielprocedure. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon aantonen dat hij bij overdracht aan Italië zou worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van de eiser af, inclusief de verzoeken om proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18980
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr.. S. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 28 januari 2022 in Nederland een asielaanvraag gedaan. Verweerder heeft aan de hand van de registratie in Eurodac vastgesteld dat eiser op 24 december 2021 in Italië is geregistreerd als illegaal verblijvende vreemdeling. Ook uit eisers eigen verklaring volgt dat hij rond die tijd via Italië het grondgebied van de Dublinlidstaten is binnengekomen en dat hij in Italië geen verzoek om internationale bescherming heeft gedaan.
2. De vermelding van de datum 24 januari 2022 in het aanmeldgehoor moet worden beschouwd als een kennelijke vergissing en stemt overeen met de overige verklaringen van eiser en de Eurodac-registratie. Gelet hierop en gelet op artikel 18, eerste lid, onder a, van de Dublinverordening heeft verweerder terecht aan de Italiaanse autoriteiten verzocht om overname van eiser op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. Dit verzoek is gedaan op 7 maart 2022 en dus binnen de termijn van twee maanden genoemd in artikel 21 Dublinverordening.
3. Verweerder heeft vervolgens terecht bepaald dat Italië verantwoordelijk is omdat de Italiaanse autoriteiten niet hebben gereageerd binnen de in artikel 22, eerste lid, van de Dublinverordening genoemde termijn van twee maanden na ontvangst van het overnameverzoek.
4. De stelling namens eiser dat door de vermelding van de datum 24 januari 2022 onduidelijkheid is ontstaan over het moment van inreizen in de Europese Unie en de enkele suggestie vervolgens dat hij misschien meer dan twaalf maanden daarvóór is ingereisd, evenals de suggestie dat hij wel een asielaanvraag heeft gedaan, is gelet op de stukken in het dossier en eisers verklaringen ter zitting, niet gefundeerd.
5. Verweerder heeft redelijkerwijs kunnen oordelen dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan hij van overdracht aan Italië zou moeten afzien.
6. Eiser heeft niet met documenten aannemelijk gemaakt dat in Italië sprake is van structurele aan het opvangsysteem of de asielprocedure verbonden tekortkomingen. Dergelijke tekortkomingen worden in de rechtspraak tot op heden niet afgeleid uit de door eiser algemeen aangeduide AIDA-rapportages over Italië. Ook uit eisers eigen ervaringen kan niet worden geconcludeerd dat hij bij overdracht aan Italië zal worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. Van belang hierbij is dat eiser in Italië niet heeft gevraagd om asiel.
7. Daargelaten de vraag of voldoende is onderbouwd dat eiser hier familie heeft, heeft verweerder afdoende gemotiveerd waarom dit er niet toe leidt dat Nederland de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek aan zich trekt. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. Daarnaast is de Dublinverordening niet bedoeld voor reguliere gezinshereniging en is niet aannemelijk geworden dat dit uitgangspunt in het geval van eiser leidt tot onevenredige hardheid.
8. Dat eiser van mening is dat de besluitvorming van verweerder te lang op zich heeft laten wachten is evenmin reden om van overdracht af te moeten zien. Niet is gebleken dat de termijnen uit de Dublinverordening niet zijn gerespecteerd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2022 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.