ECLI:NL:RBDHA:2022:12169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
NL22.22065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Syrische asielzoeker in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Syrische asielzoeker. De eiser, die op 27 oktober 2022 een maatregel van bewaring opgelegd kreeg op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 behandeld, waarbij de eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, en dat de gronden voor de bewaring voldoende zijn onderbouwd. De eiser betwistte de gronden voor de maatregel niet, maar voerde aan dat de omstandigheden in Italië, waar hij vandaan kwam, niet aan hem mogen worden tegengeworpen. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van de eiser niet raken aan de rechtmatigheid van de maatregel en dat de verweerder terecht geen lichter middel heeft toegepast. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22065

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen via beeldverbinding, bijgestaan door mr. P.H. van Akenborgh als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Bourik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2002 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de juistheid van de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet. De zware gronden en de lichte gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
4. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn, omdat aan hem niet mag worden tegengeworpen dat hij vanuit Italië is doorgereisd naar Nederland vanwege de slechte (opvang)omstandigheden in Italië.
5. Verweerder merkt terecht op dat deze gronden niet raken aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Eiser heeft deze bezwaren kunnen aanvoeren in het beroep tegen het overdrachtsbesluit. Uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 13 september 2022 [1] volgt dat eiser mag worden overgedragen aan Italië.
6. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond als volgt. Eiser voert aan dat hij voor de inbewaringstelling verbleef op een COA-locatie met een streng regime. Er bestond daarom geen noodzaak tot bewaring en verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Daarnaast is de bewaring voor hem onevenredig bezwarend.
7. Vaststaat dat, gelet op de gronden van de maatregel, verweerder terecht een significant risico op onttrekking heeft aangenomen. Daarnaast wijst verweerder er terecht op dat eiser eerder in de gelegenheid is gesteld om vrijwillig mee te werken aan zijn overdracht aan Italië. Verweerder heeft daarom terecht geen lichter middel toegepast. De beroepsgrond dat de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is heeft hij niet onderbouwd.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL22.15933.