ECLI:NL:RBDHA:2022:12168
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag
In deze zaak heeft verzoeker op 9 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 31 oktober 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 12 augustus 2022 alsnog een beslissing genomen op de asielaanvraag. Na deze beslissing heeft verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen, waardoor het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in de proceskosten van verzoeker moet worden veroordeeld. De kosten worden vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank past de wegingsfactor 'licht' toe, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.