Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.9117, NL22.9118 en NL22.9119, waarbij de maatregel van bewaring is opgelegd aan een moeder van Nigeriaanse nationaliteit en haar twee minderjarige kinderen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 mei 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er een risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregelen van bewaring op 23 mei 2022 zijn opgeheven, waardoor de beoordeling zich heeft beperkt tot de vraag of eisers recht hebben op schadevergoeding.
Eisers hebben aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat zij zich sinds 2018 in Nederland bevinden en zich altijd aan de voorwaarden hebben gehouden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk was, gezien de eerdere weigering van eiseres om mee te werken aan een covid-test en het risico van onttrekking aan het toezicht. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat de belangen van de minderjarige kinderen voldoende zijn meegewogen in de beslissing van de Staatssecretaris.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 juni 2022 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.