ECLI:NL:RBDHA:2022:12162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
NL22.9117, NL22.9118 en NL22.9119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen maatregel van bewaring van een moeder met twee minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.9117, NL22.9118 en NL22.9119, waarbij de maatregel van bewaring is opgelegd aan een moeder van Nigeriaanse nationaliteit en haar twee minderjarige kinderen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 mei 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er een risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregelen van bewaring op 23 mei 2022 zijn opgeheven, waardoor de beoordeling zich heeft beperkt tot de vraag of eisers recht hebben op schadevergoeding.

Eisers hebben aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat zij zich sinds 2018 in Nederland bevinden en zich altijd aan de voorwaarden hebben gehouden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk was, gezien de eerdere weigering van eiseres om mee te werken aan een covid-test en het risico van onttrekking aan het toezicht. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat de belangen van de minderjarige kinderen voldoende zijn meegewogen in de beslissing van de Staatssecretaris.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 juni 2022 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.9117, NL22.9118 en NL22.9119
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiseres] ,eiseres,
mede namens haar minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2], eisers
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] en [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. D. Gürses), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluiten van 19 mei 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 23 mei 2022 de maatregelen van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2022. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1992] respectievelijk 5 september 2016 en 20 november 2018.
2. Omdat de maatregelen van bewaring zijn opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaken tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Bewaringsgronden
3. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregelen nodig waren, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek; 3m. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eisers de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet hebben betwist.
Lichter middel
5. Eisers stellen dat verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eisers zijn sinds 2018 in Nederland en bevinden zich in een asielzoekerscentrum. Zij hebben zich daar steeds aan de voorwaarden gehouden. Hieruit blijkt niet dat eisers zich onttrekken aan het toezicht op vreemdelingen. Het is onduidelijk waarom verweerder juist nu overgaat tot de inbewaringstelling van eisers. Er is geen noodzaak voor deze maatregelen. Daarbij is het ook onvoldoende gemotiveerd waarom niet met een lichter middel is volstaan. Het gaat om een moeder met twee minderjarige kinderen, daarom zijn er zwaarwegende belangen aanwezig. Uit de maatregelen van bewaring blijkt niet dat deze belangen zijn meegewogen. Verder had eiseres ook aangegeven dat ze niet mee zou werken aan de covid-test, juist daarom had ook met een lichter middel moeten worden volstaan. Omdat eiseres de test heeft geweigerd is de inbewaringstelling kort nadat eisers in bewaring zijn gesteld weer opgeheven, de kinderen van eiseres zijn daardoor ontstemt en ontregeld geraakt. Dat had voorkomen kunnen worden door een lichter middel op te leggen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel dan de maatregel van bewaring is volstaan. De uiterste overdrachtsdatum van eisers was op 25 mei 2022 en eiseres heeft eerdere overdrachten naar Italië gefrustreerd door de afname van de covid-test te weigeren. Daarbij heeft eiseres ook meerdere malen gezegd dat zij niet terug wil keren naar Italië. Tegen deze achtergrond heeft verweerder het niet aannemelijk mogen vinden dat een lichter middel ertoe zal leiden dat het
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
vertrek van eisers uit Nederland alsnog zal worden gerealiseerd. Daarbij heeft verweerder ook de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres voldoende meegewogen.
Verweerder heeft hiertoe namelijk overwogen dat de situatie van de minderjarige kinderen van eiseres onlosmakelijk is verbonden met die van eiseres. Zij kunnen niet voor zichzelf zorgen en zijn dus nog afhankelijk van hun moeder. Het is daarom van belang dat zij bij hun moeder blijven. Gelet op de jeugdige leeftijd van de kinderen van eiseres en het feit dat zij pas sinds 2018 in Nederland zijn, zijn zij nog niet zodanig gewend aan de Nederlandse samenleving dat zij elders niet meer zouden kunnen aarden. Deze motivatie in de maatregel van bewaring is voldoende. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
7. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.