In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en eiser had hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting was eiser niet aanwezig, maar zijn waarnemer, mr. P.H. van Akenborgh, was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, geboren op [geboortedag] 2000 en van Algerijnse nationaliteit, zich illegaal bevond op een schip dat naar Groot-Brittannië zou vertrekken. De staatssecretaris had overwogen dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat er voldoende gronden waren om de maatregel van bewaring te handhaven. Eiser had betoogd dat hij wilde terugkeren naar Spanje en dat de maatregel onevenredig bezwarend was vanwege zijn psychische problemen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht geen lichter middel had toegepast en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.