ECLI:NL:RBDHA:2022:12161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
NL22.22068
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en eiser had hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting was eiser niet aanwezig, maar zijn waarnemer, mr. P.H. van Akenborgh, was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, geboren op [geboortedag] 2000 en van Algerijnse nationaliteit, zich illegaal bevond op een schip dat naar Groot-Brittannië zou vertrekken. De staatssecretaris had overwogen dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat er voldoende gronden waren om de maatregel van bewaring te handhaven. Eiser had betoogd dat hij wilde terugkeren naar Spanje en dat de maatregel onevenredig bezwarend was vanwege zijn psychische problemen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht geen lichter middel had toegepast en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22068

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen, wel aanwezig was mr. P.H. van Akenborgh als waarnemer van zijn gemachtigde. In het dossier bevindt zich een afstandsverklaring van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2000 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft alleen de lichte grond 4d betwist. De overige zware en lichte gronden zijn evenwel voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen. Hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de overige gronden behoeft geen nadere bespreking meer.
4. Eiser voert verder aan dat hij in het vertrekgesprek van 2 november 2022 heeft verklaard dat hij wilt terugkeren naar Spanje. Nu de overdracht pas in december van dit jaar plaatsvindt had de bewaring opgeheven moeten worden en had verweerder moeten volstaan met een lichter middel.
5. Uit de aankondiging van de overdracht aan Spanje van 4 november 2022 blijkt echter dat de overdracht van eiser staat gepland op 14 november 2022. Dat stelling van eiser dat hij pas in december zal worden overgedragen is dan ook niet juist.
6. Verweerder heeft voorts terecht geen lichter middel toegepast. Er zijn immers, zoals hiervoor al vermeld, voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee een significant risico op onttrekking vaststaat. Daarnaast heeft verweerder ter zitting er terecht op gewezen dat eiser is aangehouden terwijl hij zich illegaal bevond op een schip dat zou vertrekken naar Groot-Brittannië, zodat het toepassen van een lichter middel een te groot risico vormt.
7. De beroepsgrond dat de bewaring voor hem onevenredig bezwarend is vanwege zijn gestelde psychische problemen slaagt niet. Eiser kan medische en psychische hulp ontvangen in het detentiecentrum. Eiser heeft niet concreet onderbouwd dat zijn medische problemen van dien aard zijn dat zij een bijzondere omstandigheid opleveren die zou moeten leiden tot een lichter middel of die de maatregel onevenredig bezwarend maken.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.