Overwegingen
1. Eisers ontvangen een AIO-aanvulling op grond van de Participatiewet (Pw).
2. In primair besluit I heeft verweerder eisers recht op een AIO-aanvulling over de periode van augustus 2019 tot en met februari 2020 herzien, omdat uit door eisers overgelegde bankafschriften over die periode is gebleken dat eisers bijschrijvingen van hun uitwonende kinderen hebben ontvangen.
Deze stortingen worden als bijdragen in het levensonderhoud voor de vaststelling van de hoogte van de AIO-aanvulling in aanmerking genomen. In primair besluit II heeft verweerder aan eisers meegedeeld dat zij gelet op de herziening € 740,- moeten terugbetalen. In het bestreden besluit heeft verweerder die beslissingen gehandhaafd.
3. Eisers stellen zich in de eerste plaats op het standpunt dat verweerder ten onrechte gedurende de bezwaarprocedure geen mogelijkheid heeft geboden de bezwaargronden met bewijsstukken te onderbouwen.
4. Eisers menen voorts dat verweerder ten onrechte de maandelijkse bijschrijving van € 50,- van hun zoon heeft aangemerkt als bijdragen voor levensonderhoud, nu dit de betaling van de scooterverzekering betreft. De betreffende scooter wordt gebruikt door de zoon van eisers maar staat sinds 24 augustus 2018 weer op de naam van de heer [eiser] . Dit is zo geregeld omdat de zoon van eisers een boete had gekregen vanwege onverzekerd rijden. Nu betalen de ouders de verzekering op tijd, en kan de zoon de door de ouders voorgeschoten verzekering in zijn eigen tempo terugbetalen, zonder risico dat de zoon onverzekerd rond rijdt, aldus eisers.
5. Aanvullend hebben eisers toegelicht dat de bijschrijvingen van hun zoon bij de afgelopen jaarlijkse controle van bankafschriften door verweerder niet zijn meegeteld als bijdragen in levensonderhoud.
6. Ten slotte zijn er volgens eisers dringende redenen om de herziening geheel of gedeeltelijk te beperken, nu eisers bij korting van hun inkomsten niet meer in staat zijn in hun levensonderhoud te voorzien.
7. Verweerder heeft het verweerschrift nader aangevuld naar aanleiding van de aanvullende toelichting door eisers. De door eisers bedoelde vier bijschrijvingen, gedaan na de periode in geding, zijn vanwege de hoogte van het totale positieve bedrag afgezet tegen de lange duur van de periode (€ 150,- in 13 maanden), niet als structureel aangemerkt, anders de dan de maandelijkse stortingen die thans in geding zijn.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet voor het oordeel dat eisers in bezwaar onvoldoende in gelegenheid zijn gesteld om hun bezwaren met stukken te onderbouwen.
10. De te beoordelen periode loopt van augustus 2019 tot en met februari 2020.
Juridisch kader
Uit vaste rechtspraak volgt dat kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw, worden beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand is gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bijschrijvingen van de dochter van eisers ten behoeve van uitgaven als boodschappen voor familiefeesten in het weekend en het offerfeest in augustus - in totaal een bedrag van € 340,- -terecht als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw, heeft aangemerkt. Deze betalingen zijn door eisers ontvangen gedurende de te beoordelen periode waarin zij een beroep op bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling hebben gedaan en eisers hadden de bijschrijvingen kunnen aanwenden om te voorzien in hun levensonderhoud, dat dit gebeurde tijdens de feestdagen doet daar niet aan af.
12. Tussen partijen is echter met name in geschil of ook de zes stortingen van € 50,- per maand, door de zoon van eisers, terecht als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw, zijn aangemerkt.
13. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat ook deze stortingen als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw, moeten worden aangemerkt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eisers ervoor kiezen een scooter aan te houden en te verzekeren. Dat zij deze scooter vervolgens om hen moverende (en niet onbegrijpelijke) redenen aan hun zoon ter beschikking stellen, maakt dit niet anders. De gestelde omstandigheden maken dus niet dat daarmee de structurele maandelijkse bijschrijvingen van hun zoon van € 50,- niet worden gebruikt, danwel kunnen worden gebruikt, om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
14. De rechtbank ziet in hetgeen door eisers en verweerder met betrekking tot stortingen, gedaan in een periode die thans niet in geding is, is aangevoerd, geen aanleiding om anders te oordelen over de stortingen die wel in geding zijn.
15. Ten aanzien van het beroep van eisers op dringende redenen op grond waarvan geheel gedeeltelijk van herziening had moeten worden afgezien, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens verweerders beleid is sprake van dringende redenen als eisers al hun verplichtingen zijn nagekomen en zij echt niet konden weten dat zij ten onrechte AIO(-aanvulling) hebben gekregen. Eisers is bij beschikking van 20 november 2018 medegedeeld dat toekomstige stortingen van derden meetellen als inkomen en dat verweerder hierop zal nazien door middel van periodieke controles. Gelet op deze omstandigheid acht rechtbank geen dringende reden als door eisers bedoeld aanwezig.
16. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder van de terugvordering zou moeten afzien. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw, slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor een betrokkene. Van dergelijke bijzondere of uitzonderlijke omstandigheden is de rechtbank niet gebleken, mede gelet op de beperkte hoogte van het bedrag in casu. Voor zover eisers in onderhavige procedure stellen dat de door verweerder toegepaste hoogte van de maandelijkse korting op hun AIO-aanvulling onredelijk is, komt de rechtbank niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van die beroepsgrond. De hoogte van die maandelijkse korting op de AIO-aanvulling is immers vastgesteld bij besluit van 12 oktober 2020.
17. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
18. Geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.