ECLI:NL:RBDHA:2022:12141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
09/322667-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting met overwegingen over betrouwbaarheid aangifte, steunbewijs en dwang

Op 15 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 of 7 oktober 2017 in Den Haag, waar de verdachte het slachtoffer, geboren in 1998, zou hebben gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 31 mei en 1 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. S.F. Heslinga, de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de aangifte van het slachtoffer, die op 24 oktober 2017 werd gedaan, als betrouwbaar beoordeeld. De verklaring van het slachtoffer werd ondersteund door getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder DNA-onderzoek. De rechtbank concludeert dat de verdachte het slachtoffer heeft verkracht, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van geweld en de verbale en non-verbale signalen van verzet van het slachtoffer heeft genegeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en heeft een schadevergoeding van € 6.000,00 aan het slachtoffer toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 oktober 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reden is voor strafvermindering, ondanks het tijdsverloop van vijf jaar tussen het feit en de uitspraak, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/322667-20
Datum uitspraak: 15 november 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 31 mei 2022 en 1 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S. van der Eijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 31 mei 2022 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 of 7 oktober 2017 te ’s-Gravenhage door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het meenemen naar de/een (slaap)kamer en/of het op het bed laten plaatsnemen en/of het betasten van de benen en/of de dijen en/of de schaamstreek en/of vagina en/of het het vastpakken van de arm en/of op de rug draaien van de arm en/of het vasthouden van de pols en/of het omlaagtrekken van de broek en/of het op de rug leggen van het lichaam en/of het leggen van haar benen op zijn, verdachtes, schouders, en/of voorbij te gaan aan haar verbale en/of nonverbale signalen van verzet [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , te weten door zijn penis in de vagina van [slachtoffer] te brengen/duwen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Op zijn specifieke standpunten wordt – voor zover relevant – hierna nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [proces-verbaal nummer] , van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 144).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 24 oktober 2017, voor zover inhoudende (p. 34-39):
Plaats delict: 's-Gravenhage
Zij verklaarde het volgende over het incident, dat plaatsvond tussen vrijdag 6 oktober 2017 en zaterdag 7 oktober 2017.
[verdachte] stond in de gang bij de woonkamer en toen vroeg hij mij of ik met hem mee naar boven ging om naar zijn nieuwe TV te kijken.
Hij ging hij aan me zitten. Hij ging met zijn hand tussen mijn been.
Hij raakte mij op de bovenkant van mijn dijen, tussen mijn knieën en mijn onderlijf.
Vanaf die plek gaat hij omhoog met zijn hand richting mijn vagina.
Ik duwde zijn hand weg en zei tegen [verdachte] dat ik daar geen zin in had.
Ik had zijn hand weggeduwd maar hij deed weer hetzelfde.
Op een gegeven moment kwam ik op mijn buik op bed te liggen. Hij had toen ook mijn rechterarm op mijn rug gedraaid. Later bleek dat ik mijn hoofd had gestoten. Daar kwam ik de volgende dag pas achter. Kennelijk ben ik toen moet mijn hoofd tegen de muur gekomen.
Hij had met een hand mijn pols vast op mijn rug en met zijn andere hand trok hij mijn broek naar beneden.
Ik probeerde mijn arm los te krijgen. Maar hij duwde mijn arm steeds omhoog. Met mijn andere hand probeerde ik hem te slaan maar dat komt ook niet echt aan.
Hij had mijn broek tot mijn knieën naar beneden getrokken. Toen draaide hij me om
zodat ik op mijn rug kwam te liggen.
Ik had eerst mijn benen gestrekt maar met zijn andere hand deed hij mijn benen
omhoog. Mijn benen lagen op een gegeven moment op zijn schouder.
Ineens zat hij in me.
Ik voelde dat hij met zijn penis in mijn vagina zat. Ik voelde dat hij seks met me had.
Hij zat met zijn penis in mijn vagina en ik voelde dat hij heen en weer ging.
Wist [verdachte] dat jij dit niet wilde?
Ja.
Kon hij het wel horen dat je niet wilde?
Ja, want op het moment dat we op bed zaten en hij met zijn hand tussen mijn benen zat heb ik tegen [verdachte] gezegd dat ik het niet wilde. [verdachte] zei toen tegen mij dat ik het met anderen wel wilde. Ik zei dat ik dat niet met hem wilde.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt op 28 maart 2018, voor zover inhoudende (p. 48-55):
A: [verdachte] wilde aan [slachtoffer] zijn nieuwe televisie op zijn slaapkamer laten zien. Ik hoorde dit omdat hij dat tegen haar vertelde toen zij in de woonkamer waren. Ik zag toen dat [slachtoffer] samen met [verdachte] de trap opliep naar boven. Ik kon dat zien omdat de trap vanuit de woonkamer zichtbaar is.
Ik zag dat [slachtoffer] huilend naar beneden kwam lopen, haar jas pakte en weg wilde lopen.
Op dat moment stapte ik in de auto naast haar en vroeg haar wat er was gebeurd. [slachtoffer] begon eerst heel hard te huilen en pakte mij beet. Ik kreeg geen woord uit haar. Naderhand vertelde zij mij daar in die auto: "Ik ben gewoon verkracht".
A: Ik hoorde dat er een woordenwisseling ontstond tussen [slachtoffer] en [verdachte] en ik kan mij nog herinneren dat zij duidelijk zei: "Jij hebt mij verkracht".
A: Wij waren onderweg naar de stad. Ik zat naast [slachtoffer] voorin de auto en moest diverse malen haar helpen met autorijden. Ik pakte enkele keren het stuur vast en ik merkte dat [slachtoffer] zich niet kon concentreren op het verkeer.
[slachtoffer] was echt van het padje af, zat steeds te huilen en bellen en ging apart zitten.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op 20 augustus 2018, voor zover inhoudende (p. 64-67):
Ik had het pas door toen ik [slachtoffer] en [verdachte] naar beneden zag komen, ik kon dat zien omdat ik de woonkamer zat en dan heb je zicht op de trap naar boven. Ik zag dat [slachtoffer] aan het huilen was en ik zag dat zij naar buiten stormde. Ik bedoel dat ik haar haastig naar buiten zag lopen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen informatie gesprek zeden, opgemaakt op 7 oktober 2017, voor zover inhoudende (p. 7-9):
Informatief gesprek met [slachtoffer] .
Is er letsel: Ja, bult en kras op het voorhoofd.
5. Een proces-verbaal, opgemaakt op 15 april 2021, voor zover inhoudende (p. 126):
Op zaterdag 07 oktober 2017 te 19:30 uur werd in politiebureau Leidschendam-Voorburg een Forensisch Medisch Onderzoek ingesteld bij [slachtoffer] . Dit medische onderzoek werd door M. Mulders, Forensisch Arts, in aanwezigheid van [verpleegkundige] , verpleegkundige bij Centrum Seksueel Geweld, uitgevoerd.
Zedenset: [nummer] .
6. Een geschrift, te weten een rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, opgemaakt op 29 januari 2021 door dr. P.A. Maaskant-van Wijk, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut , voor zover inhoudende (p. 130-140):
SIN (omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
[nummer] #01 en #02 (buitenste
schaamlippen)
Verdachte [verdachte] (sperma)
Meer dan 1 miljard
[nummer] #03 (binnenste
schaamlippen, nat)
Verdachte [verdachte] (sperma)
Meer dan 1 miljard
[nummer] #04 (binnenste
schaamlippen, droog)
Verdachte [verdachte] (sperma)
ongeveer 150 miljoen
Elk van de DNA-mengprofielen [nummer] #01, #02 en #03 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] en [verdachte] , dan wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon.
DNA-mengprofiel [nummer] #04 is ongeveer 150 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] en [verdachte] , dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij in de late avond van 6 oktober 2017 [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft verkracht. Dit zou hebben plaatsgevonden in de woning van de verdachte in Den Haag, waar zij beiden die avond, met nog twee anderen, aan het drinken waren. [slachtoffer] heeft op 24 oktober 2017 aangifte gedaan van verkrachting, nadat zij op 7 oktober 2017 met de politie een zogeheten informatief gesprek zeden had gevoerd. De verdachte is pas in 2020 voor het eerst door de politie verhoord. Hij heeft aanvankelijk ontkend ooit seks te hebben gehad met [slachtoffer] , later heeft hij verklaard dat hij zo’n twee weken voor die 6 oktober 2017 met wederzijdse instemming seks met haar heeft gehad, en nog later, ter zitting bij de rechtbank, heeft hij verklaard dat de seks ook wel een dag daarvoor zou kunnen zijn geweest.
De rechtbank ziet zich dus gesteld voor de vraag of kan worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer] heeft verkracht. Bij de beantwoording van die vraag neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Daarom moet sprake zijn van bijkomend bewijs dat aan die verklaring voldoende steun biedt. Daarvoor is niet vereist dat ieder onderdeel van de bewezenverklaring met bijkomend bewijs wordt ondersteund. Zo is in het geval van verkrachting niet vereist dat de dwang en/of feitelijkheden waarover de getuige verklaart, steun vinden in ander bewijsmateriaal. Wanneer de verklaring van de getuige op bepaalde, andere punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal kan dat afdoende zijn, mits tussen die verklaring en dat andere bewijsmateriaal niet een te ver verwijderd verband bestaat.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] en de vraag of die verklaring voldoende wordt ondersteund door ander bewijs. Daarna zal de rechtbank ingaan op de vraag of sprake was van dwang.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
De rechtbank is, anders dan de raadsman heeft betoogd, van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] . De verklaring van [slachtoffer] is gedetailleerd en consistent. Zowel tijdens het informatieve gesprek als in haar aangifte heeft zij verklaard over de gebeurtenissen die avond die aan de verkrachting voorafgingen, de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden, waar deze handelingen hebben plaatsgevonden, hoe de verdachte haar daartoe heeft gedwongen en dat zij heeft aangegeven dat zij geen seks wilde met de verdachte. In 2022 is zij als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Daar heeft zij hetzelfde verklaard als bij de politie in 2017, zij het minder gedetailleerd, wat gelet op het tijdsverloop niet bevreemdt. Dat zij bij de rechter-commissaris voor het eerst heeft verklaard dat de verdachte zijn hand op haar mond heeft gelegd, doet aan haar betrouwbaarheid niet af, in aanmerking genomen dat zij vijf jaar na dato werd gehoord en zij voor het overige niet anders heeft verklaard dan in 2017. De raadsman heeft gesteld dat [slachtoffer] aangifte van verkrachting tegen de verdachte heeft gedaan om hem een hak te zetten. De rechtbank ziet hiervoor echter geen enkele steun in het dossier en acht deze stelling niet aannemelijk geworden. De rechtbank zal de verklaring van [slachtoffer] dan ook voor het bewijs gebruiken.
Steunbewijs
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in ander bewijs. De rechtbank stelt vast dat uit het NFI-rapport blijkt dat inderdaad sprake is geweest van seksueel contact tussen [slachtoffer] en de verdachte. Ook de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bevestigen op belangrijke punten wat [slachtoffer] heeft verklaard. Zo heeft [getuige 1] verklaard dat zij de verdachte die avond heeft horen zeggen dat hij [slachtoffer] zijn nieuwe televisie wilde laten zien en dat zij hen samen de trap op heeft zien lopen. [getuige 1] en [getuige 2] hebben beiden verklaard dat zij de verdachte en [slachtoffer] samen naar beneden zagen komen, waarbij [slachtoffer] huilde. Tot slot heeft de politie tijdens het informatieve gesprek geconstateerd dat zij letsel op haar hoofd had, dat past bij haar verklaring. De rechtbank ziet hierin voldoende steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] . Weliswaar vindt de dwang waarover [slachtoffer] heeft verklaard geen steun in andere bewijsmiddelen, maar de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bieden wel steun aan haar verklaring dat zij seks heeft gehad met de verdachte én aan de concrete omstandigheden waaronder de verkrachting volgens haar heeft plaatsgevonden.
Dwang
De rechtbank stelt op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer] . De vraag is vervolgens of kan worden bewezen dat het seksueel binnendringen onder dwang is gebeurd. Daarvoor is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat [slachtoffer] het seksueel binnendringen tegen haar wil heeft ondergaan als gevolg van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid.
Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat de verdachte meerdere geweldshandelingen tegen haar heeft verricht: hij heeft haar arm vastgepakt en op de rug gedraaid en later, toen zij op haar rug lag, heeft hij haar pols vastgehouden. Ook blijkt dat [slachtoffer] zowel verbaal als non-verbaal kenbaar heeft gemaakt dat zij geen seks wilde met de verdachte. Zij heeft zijn hand weggeduwd toen hij haar betastte, geprobeerd haar arm los te krijgen toen hij die vasthield, hem geprobeerd te slaan en tegen hem gezegd dat zij niet wilde dat hij aan haar zat. De verdachte heeft dit alles genegeerd en is doorgegaan met de seksuele handelingen. Door dit geweld en door geen gehoor te geven aan de verbale en non-verbale signalen van verzet van [slachtoffer] , heeft de verdachte haar ertoe gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. Het handelen van de verdachte kan, naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien, niet anders worden geduid dan erop gericht te zijn geweest [slachtoffer] daartoe te dwingen.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, zoals hierna vermeld in de bewezenverklaring.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 6 of 7 oktober 2017 te ’s-Gravenhage door geweld
eneen andere feitelijkheid, te weten het betasten van de benen en de dijen en de schaamstreek en het vastpakken van de arm en
hetop de rug draaien van de arm en het vasthouden van de pols en het omlaagtrekken van de broek en het op de rug leggen van het lichaam en het leggen van haar benen op zijn, verdachtes, schouders, en voorbij te gaan aan haar verbale en
non-verbalesignalen van verzet, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , te weten door zijn penis in de vagina van [slachtoffer] te brengen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden. Daarbij heeft zij ten gunste van de verdachte rekening gehouden met het tijdsverloop.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, betoogd dat de eis van de officier van justitie te hoog is en dat kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in combinatie met de maximale taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vaginale verkrachting van het slachtoffer. Daarmee heeft hij op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer had kunnen hebben. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenmisdrijven langdurig psychische schade kunnen ondervinden. Dat is ook in deze zaak het geval gebleken: het slachtoffer heeft zich als gevolg van de verkrachting onder behandeling van een psycholoog gesteld die bij haar de diagnose PTSS heeft gesteld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 maart 2022. Hier staan geen voor deze zaak relevante strafbare feiten op.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 18 januari 2022. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Conclusie
Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen die het feit heeft gehad voor het slachtoffer, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Voor een verkrachting met een beperkte mate van dwang wordt doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden gegeven. Dat acht de rechtbank ook in deze zaak een passende en geboden straf. Zij ziet geen reden om hier ten voordele of ten nadele van de verdachte van af te wijken.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is van overschrijding van de redelijke termijn geen sprake. De handeling die mogelijkerwijs als eerste daad van vervolging zou kunnen worden gezien, vond plaats op 17 november 2020, toen de verdachte werd ontboden op het politiebureau en daar buiten heterdaad werd aangehouden. Nu dit vonnis op 15 november 2022 wordt gewezen, heeft de berechting van de verdachte binnen de redelijk te achten termijn van twee jaren plaatsgevonden.
Het tijdsverloop tussen de pleegdatum van het bewezen verklaarde feit en de datum van dit vonnis, ruim vijf jaren, geeft de rechtbank – anders dan de officier van justitie – evenmin aanleiding voor strafvermindering. De reden waarom bij overschrijding van de redelijke termijn doorgaans wél strafvermindering aan de orde is, is om te compenseren dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging heeft moeten leven. Dat kan in deze zaak niet worden gezegd, omdat de verdachte dus op zijn vroegst op 17 november 2020 op de hoogte raakte van een mogelijke strafvervolging. Dit laat onverlet dat de rechtbank een tijdsverloop van vijf jaren tussen feit en vonnis bijzonder onwenselijk acht, voor zowel het slachtoffer als de verdachte. De rechtbank beseft ook dat de verdachte nu in een heel andere levensfase verkeert dan vijf jaar geleden. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij werk, huis en kinderen heeft. Een langdurige gevangenisstraf zal hierop ongetwijfeld grote impact hebben. Daar staat echter de ernst van het feit tegenover, met de gevolgen waarvan het slachtoffer ook vijf jaar na dato nog steeds worstelt.
Concluderend zal de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opleggen.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1.
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 8.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om het gevorderde bedrag te matigen tot maximaal € 3.500,00.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Gelet op hetgeen namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 6.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 oktober 2017, omdat vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 oktober 2017 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
verkrachting;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 6.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 oktober 2017 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 6.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 oktober 2017 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 65 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
mr. C.W. Griffioen, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. R.J. Groeneveld en C.I.J. van den Bogert, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2022.