3.2In het dossier zit een ‘Resultaat dacty onderzoek Duitsland’ van 18 maart 2022. De tekst daarvan luidt:
“Naar aanleiding van het Duitse Eurodac nummer [nummer] van de vreemdeling met v.nummer [#] , in combinatie met zijn verklaringen, is door de Nederlandse liaison ambtenaar in Nürnberg contact opgenomen met de Duitse autoriteiten (BAMF).
De volgende informatie is ontvangen.
Betrokkene is in Duitsland geregistreerd als:
[naam] ; geboren op [geboortedatum] 1989, van Eritrese nationaliteit.
Naar aanleiding van de door betrokkene ingediende asielaanvraag is aan hem bij besluit van 28 januari 2016 de vluchtelingenstatus verleend.
Vanwege gepleegde strafbare feiten is deze status echter bij besluit van 12 juni 2021 ingetrokken. Deze beslissing is in rechte vast komen te staan op 29 juni 2021.
Aan hem is evenmin subsidiaire bescherming verleend en evenmin is er ten aanzien van hem een uitzettingsverbod van toepassing.
De markering in Eurodac dat betrokkene nog steeds internationale bescherming geniet, is niet correct en zal gecorrigeerd worden.”
Uitspraak Afdelingover (indirect) refoulement
4. Op 6 juli 2022heeft de Afdeling uitspraak gedaan over het toetsingskader bij een gesteld risico op (indirect) refoulement bij overdracht naar een andere lidstaat op grond van de Dublinverordening. De Afdeling heeft bepaald dat uitgangspunt blijft dat verweerder ervan uit mag gaan dat in de lidstaten een effectieve en gelijkwaardige bescherming wordt geboden tegen refoulement, ook als het beschermingsbeleid tussen lidstaten verschilt. Het is aan een vreemdeling om dit uitgangspunt te weerleggen. Om aan de bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo, punt 91 tot en met 93.
Naast een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat kan een vreemdeling in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat over te leggen waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar het land van herkomst. Een vreemdeling hoeft daarbij niet te hebben doorgeprocedeerd tot het EHRM.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij volgens de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en van het vermoeden dat de lidstaten het verbod op refoulement niet schenden. Dat geldt ook in dit geval. Weliswaar is niet in geschil dat door Nederland geen Eritreeërs gedwongen worden uitgezet, maar eiser heeft geen algemene bronnen overgelegd waaruit blijkt dat Duitsland een ander beleid voert en dat Eritrese vreemdelingen op grond daarvan gedwongen worden uitgezet naar Eritrea. Eiser heeft ook geen jurisprudentie overgelegd van een Duitse rechter die een dergelijk beleid onderschrijft.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat ook het ‘Resultaat dacty onderzoek Duitsland’ onvoldoende is omdat dit te weinig informatie geeft. Daaruit volgt niet duidelijk dat eiser gedwongen naar Eritrea zal worden uitgezet. Er staat weliswaar dat er op hem geen uitzettingsverbod van toepassing is, maar dat is onvoldoende om te concluderen dat hij daadwerkelijk gedwongen naar Eritrea zal worden uitgezet. Er zou namelijk ook nog een andere reden kunnen zijn waarom daar staat dat er geen uitzettingsverbod is. Verweerder heeft toegelicht dat het bijvoorbeeld ook zo zou kunnen zijn dat hij naar een ander veilig (derde) land kan worden uitgezet of dat de Duitse autoriteiten erachter zijn gekomen dat eiser helemaal geen Eritreeër is. Gezien het feit dat er helemaal geen ondersteunende informatie is, is het aan eiser om nader te onderbouwen dat het risico op indirect refoulement aannemelijk is. Uit de door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Dordrecht van 4 januari 2021, waaruit blijkt dat Eritreeërs zijn uitgezet, kunnen lastig de in die zaak relevante feiten en omstandigheden worden opgemaakt. In hoeverre die uitspraak dus in deze zaak relevant is, is lastig te beoordelen. Het hoger beroep dat hiertegen liep is door verweerder ingetrokken.
6. Eiser voert aan dat het hier, anders dan in de zaak van de Afdeling, niet gaat om de vraag of iemand op grond van het beleid in Duitsland niet in aanmerking komt voor internationale bescherming. In deze zaak is immers al eerder uitdrukkelijk een vluchtelingenstatus door Duitsland toegekend, zo blijkt uit het ‘Resultaat dacty onderzoek Duitsland’. Hieruit volgt ook dat zijn vluchtelingenstatus bij besluit van 12 juni 2021 is ingetrokken vanwege openbare orde aspecten. Eiser heeft in beroep gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 mei 2019 waaruit volgt dat na de intrekking van de vluchtelingenstatus op grond van de openbare orde nog steeds sprake kan zijn van een risico op (indirect) refoulement.In het ‘Resultaat dacty onderzoek Duitsland’ staat uitdrukkelijk dat er ten aanzien van eiser geen uitzettingsverbod van toepassing is, waardoor niet uitgesloten kan worden dat het verbod op refoulement wordt geschonden. Het besluit staat in rechte vast, zodat hij daartegen niet meer kan procederen. Zoals volgt uit de Afdelingsuitspraak kan van hem niet worden verwacht dat hij in Duitsland een procedure start bij het EHRM om die uitzetting te voorkomen. Dat Duitsland ook daadwerkelijk overgaat tot gedwongen uitzetting van Eritreeërs is al vastgesteld door deze rechtbank, zittingsplaats Dordrecht in de uitspraak van 4 januari 2021, welke uitspraak in rechte vast staat. Er zijn daarom in dit geval zulke sterke aanwijzingen dat er sprake is van een reëel risico op indirect refoulement, dat op zijn minst genomen de bewijslast bij verweerder is komen te liggen.
De overwegingen van de rechtbank
7. Voor de rechtbank is het niet mogelijk om te beoordelen of verweerder in dit specifieke geval kan volstaan met de verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel zonder dat nader onderzoek wordt gedaan naar de strekking van het besluit tot intrekking van eisers vluchtelingenstatus, waarin kennelijk is opgenomen dat er geen sprake is van een uitzettingsverbod.
Eerst als duidelijk is op grond waarvan aan eiser destijds een vluchtelingenstatus is toegekend, op grond waarvan deze is ingetrokken en in hoeverre en op welke wijze er daarbij beoordeeld is of er bij een gedwongen uitzetting een risico bestaat op schending van het refoulementverbod, is duidelijk of de Afdelingsuitspraak van 6 juli 2022 van toepassing is en dus met welk toetsingskader de rechtbank het gestelde risico op indirect refoulement moet beoordelen. Onduidelijk is namelijk of het in dit specifieke geval gaat om toepassing van een ander beschermingsbeleid voor Eritreeërs door Duitsland. De rechtbank is van oordeel dat het in dit geval op de weg van verweerder ligt om deze informatie te verkrijgen. Eiser heeft immers in het aanmeldgehoor meerdere keren consistent verklaard dat hij niet wist dat hem een vluchtelingenstatus was verleend en ook niet dat deze is ingetrokken. Verder volgt uit het dossier dat eiser geen advocaat had in Duitsland en dat het besluit kort na bekendmaking in rechte vast is komen te staan, zodat ervan uit kan worden gegaan dat daartegen niet is geprocedeerd. Voor (de gemachtigde van) eiser is het in die omstandigheden zeer lastig om de betreffende stukken te achterhalen, terwijl het voor verweerder, nu hij in Duitsland een liaisonofficier heeft die kennelijk toegang heeft tot de Duitse asielsystemen, gemakkelijk is om aan die informatie te komen.