ECLI:NL:RBDHA:2022:12107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
C-09-635720-KG ZA 22-869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering aan Argentinië en detentieomstandigheden van verdachte

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding over de uitlevering van een verdachte aan Argentinië. De eiser, die op 3 juli 2021 op Schiphol werd aangehouden op basis van een 'red notice' van Argentinië, verzet zich tegen zijn uitlevering. Hij stelt dat de detentieomstandigheden in Argentinië onmenselijk zijn en dat de procedures daar buitensporig lang duren. De eiser heeft de Amerikaanse en Italiaanse nationaliteit en is verdacht van een zedendelict. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Veiligheid en Justitie garanties heeft gevraagd aan de Argentijnse autoriteiten over de detentieomstandigheden en de duur van de voorlopige hechtenis. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de toezeggingen van Argentinië voldoende zijn om te concluderen dat de uitlevering niet onrechtmatig is. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/635720/ KG ZA 22/869
Vonnis in kort geding van 4 november 2022
in de zaak van
[eiser]te [locatie] , gemeente [gemeente]
eiser,
advocaat mr. L.J. Woltring te Haarlem,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDENte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th. M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord met producties;
- de op 26 oktober 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is op 3 juli 2021 op Schiphol aangehouden naar aanleiding van een zogeheten “red notice” van Argentinië, kort gezegd inhoudende dat [eiser] wordt verdacht van een zedendelict. [eiser] bezit de Amerikaanse en Italiaanse nationaliteit.
2.2.
Op 6 juli 2021 is [eiser] voorgeleid bij de rechter-commissaris. [eiser] heeft daarbij verklaard onschuldig te zijn. De rechter-commissaris heeft vervolgens bevel gegeven [eiser] voor 60 dagen in bewaring te stellen.
2.3.
Op 2 september 2021 heeft Argentinië om de uitlevering van [eiser] gevraagd. [eiser] is daarop in uitleveringsdetentie gehouden.
2.4.
De meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland heeft bij uitspraak van 10 december 2021 de uitlevering toelaatbaar geoordeeld. De voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft per brief van 10 december 2021 deze uitspraak ter kennis van de minister van Veiligheid en Justitie gebracht. In die brief is de volgende passage opgenomen:

Hierbij mogen wij u adviseren om garanties te vragen bij de Argentijnse autoriteiten, zodanig dat de strafprocedure binnen een redelijke termijn kan worden afgerond en dat de opgeëiste persoon niet langer dan strikt noodzakelijk in voorlopige hechtenis zal verblijven”.
2.5.
De minister van Veiligheid en Justitie heeft vervolgens bij het ministerie van Buitenlandse Zaken informatie gevraagd over de detentieomstandigheden in Argentinië, specifiek voor personen verdacht van een zedenmisdrijf, en om naleving van het recht op een proces binnen een redelijke termijn in Argentinië. Deze informatie is op 1 februari 2022 ontvangen. In deze informatie is, samengevat, onder meer te lezen dat Argentinië meerdere systemen van gevangenisbeheer kent, een federaal systeem en een aantal provinciale systemen. De omstandigheden in de diverse gevangenissen lopen sterk uiteen, en worden in bepaalde gevallen als zeer slecht bestempeld. Verder kent de Argentijnse wet een voorziening voor de maximale duur van de voorlopige hechtenis, die is gesteld op twee jaar, met de mogelijkheid voor verlenging tot drie jaar.
2.6.
Bij brief van 22 februari 2022 heeft de minister van Veiligheid en Justitie de Argentijnse autoriteiten gevraagd naar informatie over de plek waar [eiser] gedetineerd zal worden, alsmede de garantie dat het voorarrest, behoudens de mogelijkheid van verlenging, niet langer zal duren dan twee jaar, en dat de tijd die [eiser] in uitleveringsdetentie heeft doorgebracht van dit voorarrest wordt afgetrokken.
2.7.
Bij diplomatieke nota van 6 mei 2022 hebben de Argentijnse autoriteiten onder meer geantwoord dat [eiser] tijdens het voorarrest geplaatst zou kunnen worden in “Strafinrichting [nummer] van [X] ”. In de nota staat verder vermeld dat het aan de rechter is om, met inachtneming van de Argentijnse wet, de duur van de straf en de wijze waarop het voorarrest daarin wordt verrekend, te bepalen.
2.8.
Bij brief van 13 juni 2022 heeft de minister van Veiligheid en Justitie de Argentijnse autoriteiten gevraagd om concrete garanties wat betreft de detentieplek en de veiligheid van [eiser] tijdens de detentie. Hierop is bij diplomatieke nota van 12 augustus 2022 gereageerd. In deze nota wordt de toezegging gedaan dat [eiser] zal worden geplaatst in de gevangenis in [plaats] .
2.9.
Bij beschikking van 7 september 2022 heeft de minister van Veiligheid en Justitie, onder verwijzing naar het uitleveringsverdrag tussen Nederland en Argentinië, de uitlevering van [eiser] aan Argentinië toegestaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – dat de Staat wordt bevolen afwijzend te beschikken op het verzoek tot zijn uitlevering aan Argentinië.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. De detentieomstandigheden in Argentinië zijn buitengewoon slecht. Ook kennen procedures aldaar een buitensporig lang verloop. De door de Argentijnse autoriteiten gegeven reacties op de vragen van de minister van Justitie en Veiligheid dienen te worden beschouwd als sociaal wenselijke antwoorden. Er is daarnaast geen garantie dat de vijftien maanden dat hij inmiddels in Nederland wordt vastgehouden zullen worden afgetrokken van een eventueel op te leggen gevangenisstraf.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Bij de beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat het enkele feit dat de Staat zich volgens het uitleveringsverdrag tussen Nederland en Argentinië tot uitlevering heeft verplicht, de bevoegdheid van de Nederlandse rechter onverlet laat om te beoordelen of de Staat met die uitlevering inbreuk maakt op een andere verdragsnorm waaraan de burgers rechtstreeks rechten kunnen ontlenen, en daarmee onrechtmatig handelt (Hoge Raad 30 maart 1990, ECLI:NL:PHR:1990:AD7494).
4.2.
In dit geval wijst [eiser] op de detentieomstandigheden in Argentinië, hetgeen kan worden opgevat als een beroep op artikel 3 van het van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling. Verder wijst [eiser] op de lange duur van procedures in Argentinië, wat kan worden beschouwd als een beroep op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
4.3.
In de eerste plaats dient daarom onderzocht te worden of [eiser] een reëel gevaar loopt om in Argentinië een onmenselijke of vernederende behandeling te ondergaan.
4.4.
De Staat heeft er in dit geval op gewezen dat, na een daartoe gedaan verzoek van de Minister van Justitie en Veiligheid, Argentinië heeft toegezegd dat [eiser] in de federale gevangenis in [plaats] zal worden geplaatst. Hij zal worden ondergebracht in een éénpersoonscel van 7,5 m², alwaar hij door diplomatiek personeel kan worden bezocht. [eiser] zal daar met andere verdachten van zedendelicten verblijven. De kans dat hij slachtoffer wordt van geweld van medegedetineerden, waarop verdachten van zedendelicten in de gevangenis een zeker risico lopen, wordt daarmee beperkt.
4.5.
Uitgangspunt in uitleveringszaken is dat bij de beoordeling van een uitleveringsverzoek dat is gebaseerd op een uitleveringsverdrag, in beginsel moet worden uitgegaan van het vertrouwen dat de verzoekende Staat bij de vervolging en berechting van de opgeëiste persoon de daarop betrekking hebbende fundamentele rechten welke zijn neergelegd in het EVRM en het IVBPR zal respecteren (vgl. HR 8 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE5288). In dit geval is daarnaast door Argentinië een meer specifieke toezegging gedaan over de detentieomstandigheden van [eiser] . Tegenover de in meer algemene termen gestelde vrees van [eiser] , acht de voorzieningenrechter met deze toezegging onvoldoende grond aanwezig voor het oordeel dat uitlevering onrechtmatig moet worden geacht vanwege het risico dat [eiser] loopt om tijdens zijn detentie in Argentinië een onmenselijke of vernederende behandeling te ondergaan.
4.6.
[eiser] heeft daarnaast gewezen op de lange duur van strafprocessen in Argentinië. Uit de door de minister van Veiligheid en Justitie opgevraagde inlichtingen volgt echter dat de Argentijnse wet een bepaling kent over de maximale lengte van voorarrest, en tevens de regel dat na overschrijding van de termijn van twee jaar, elke dag voorarrest geldt als twee dagen gevangenisstraf. [eiser] heeft erop gewezen dat de Argentijnse wet niet specifiek bepaalt dat ook de periode die hij in Nederland in uitleveringsdetentie heeft doorgebracht wordt meegeteld bij de periode van voorarrest. De voorzieningenrechter acht het echter een te verstrekkende eis om een uitlevering alleen rechtmatig te achten indien de wet van het land dat om uitlevering verzoekt een dergelijke bepaling kent. Het is ook geen in enig verdrag neergelegde weigeringsgrond voor uitlevering. Wel van belang is of sprake is van gegronde vrees dat de behandeling van de strafzaak niet binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM zal plaatsvinden en, ingeval die redelijke termijn wordt overschreden, hiervoor een passende compenserende voorziening aanwezig is. Vast staat dat de Argentijnse wet zowel een bepaling ter zake de maximale duur van het voorarrest als een regeling voor overschrijding van die duur kent. Dat leidt tot de conclusie dat niet kan worden geoordeeld dat sprake is van zodanig gegronde vrees voor schending van artikel 6 EVRM dat uitlevering om die reden onrechtmatig moet worden geoordeeld.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2022.
[JWR]