ECLI:NL:RBDHA:2022:12106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
NL21.20292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfvergunning regulier voor bepaalde tijd; proceskostenveroordeling na intrekking beroep

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022, hebben twee Mexicaanse eisers, geboren in 2003 en 2005, een beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. In het primaire besluit van 25 mei 2021 werden hun aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Echter, in het bestreden besluit van 2 december 2021 werd het bezwaar van de eisers gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en werd hen een verblijfsvergunning verleend met een ingangsdatum van 11 oktober 2021. Op 4 maart 2022 wijzigde de Staatssecretaris de geldigheidsduur van de vergunningen naar 23 december 2020 tot 23 december 2025.

Naar aanleiding van deze wijziging trokken de eisers hun beroep in en vroegen zij om een proceskostenveroordeling. De rechtbank gaf de Staatssecretaris de gelegenheid om op dit verzoek te reageren, waarop de Staatssecretaris zich niet verzette tegen de veroordeling in de proceskosten. De rechtbank oordeelde op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting en wees het verzoek om proceskostenveroordeling toe, aangezien de Staatssecretaris volledig tegemoet was gekomen aan de beroepsgronden van de eisers.

De rechtbank stelde de proceskosten voor de door een derde verleende rechtsbijstand vast op € 759,- en droeg de Staatssecretaris op het door de eisers betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. Deze uitspraak werd gedaan door mr. O. Veldman in aanwezigheid van griffier mr. Z.E.M. van der Maas en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.20292
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2003, V-nummer: [V-nummer 1] ,

[eiseres 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2005,V-nummer: [V-nummer 2] ,
beiden met de Mexicaanse nationaliteit,eisers/verzoeksters (gemachtigde: mr. J-A. Nijland),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Artan)

Procesverloop

In het besluit van 25 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder de verblijfsaanvragen van eisers voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
In het besluit van 2 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat aan eisers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend met ingangsdatum 11 oktober 2021.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het aanvullende besluit van 4 maart 2022 heeft verweerder de geldigheidsduur van de vergunningen gewijzigd naar 23 december 2020 tot 23 december 2025.
Naar aanleiding hiervan hebben eisers het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Omdat verweerder de geldigheidsduur en daarmee ook de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunningen van eisers bij het aanvullende besluit van 4 maart 2022 heeft gewijzigd, is verweerder volledig tegemoetgekomen aan de beroepsgronden van eisers. Het verzoek van eisers wordt daarom als kennelijk gegrond toegewezen en de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers. Het Bpb bepaalt welke kosten er vergoed moeten worden.
4. De rechtbank stelt de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Bpb vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
5. Verder dient verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het door eisers betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-;
  • draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.