ECLI:NL:RBDHA:2022:12102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
SGR 22/3008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven na overschrijding indieningstermijn

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De eiser, die in België woont, was slachtoffer van een geweldsmisdrijf op 27 augustus 2010 en had zijn aanvraag pas op 31 december 2021 ingediend, wat meer dan tien jaar na het misdrijf was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet tijdig op de hoogte was van het bestaan van het Schadefonds en dat hij door lichamelijke en psychische klachten niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de overschrijding van de indieningstermijn te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft overwogen dat volgens de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven een aanvraag binnen tien jaar na het misdrijf moet worden ingediend, tenzij er sprake is van een geldige reden voor de vertraging. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn klachten hem daadwerkelijk verhinderden om de aanvraag eerder in te dienen. Ook het feit dat hij niet op de hoogte was van de wetgeving werd niet als een geldige reden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. E.C. Sarigöl),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiser om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over ?
1. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de aanvraag en Schadefonds) afgewezen, omdat hij die heeft aangevraagd op 31 december 2021 en daarmee niet binnen de wettelijke termijn van
tien jaar nadat hij op 27 augustus 2010 in Valkenswaard slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf (schietincident).
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser voert aan dat hij niet op de hoogte was van het bestaan van het Schadefonds of van de Nederlandse wetgeving, omdat hij in België woont. Hij was niet in staat om de aanvraag eerder in te dienen omdat hij aan het schietincident lichamelijke en psychische klachten heeft overgehouden. Hij heeft onder andere chronische rugklachten, PTSS, depressie en angstklachten. De afgelopen 10 jaar was hij bezig met zijn revalidatie en was hij hier op gefocust. Hij ervaart nog steeds pijnklachten en het indienen van een aanvraag zou zijn medische behandeling - waarbij herstel voorop staat - doorkruisen. Het is onredelijk en niet realistisch om van hem te verwachten dat hij zich in deze periode zou bezighouden met het indienen van de aanvraag. Verder hebben de begeleiders van Slachtofferhulp tekortgeschoten in de begeleiding en hulpverlening.
Wat is het oordeel van de rechter?
3. Uit het Schadefonds kunnen uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen (zie artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven (Wsg.)
3.1.
In artikel 7 is bepaald dat een aanvraag voor een uitkering moet worden ingediend binnen tien jaar na de dag waarop het misdrijf is gepleegd. Een na afloop van de termijn ingediende aanvraag wordt niettemin behandeld, indien blijkt dat de aanvraag zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd.
3.2.
In de Beleidsbundel van 1 augustus 2021 heeft verweerder in paragraaf B van de ‘Overige wettelijke criteria’ verwoord wanneer sprake is van een geldige reden voor
de overschrijding van de indieningstermijn.
4. Niet in geschil is dat de aanvraag te laat is ingediend. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser de aanvraag niet zo snel als redelijkerwijs van hem mocht worden gevraagd heeft ingediend.
4.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het niet op de hoogte zijn van het bestaan van het Schadefonds of het niet op de hoogte zijn van de Nederlandse wetgeving geen geldige reden is voor het overschrijden van de indieningstermijn. Dat eiser van mening is dat de begeleiding en hulpverlening vanuit Slachtofferhulp tekort schoot dient niet voor risico van verweerder te komen.
4.2.
Verder heeft eiser niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat er sprake is van zodanige ernstige lichamelijk of psychische klachten, die verband houden met het schietincident, die hem redelijkerwijs hebben verhinderd eerder een aanvraag in te dienen. Ook blijkt niet dat eiser geen derde kon inschakelen voor het indienen. De overgelegde medische informatie bevat geen aanknopingspunten dat het indienen van een aanvraag zijn revalidatie en herstel zou doorkruisen.
Conclusie
5. Gelet op voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling
of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.