ECLI:NL:RBDHA:2022:12102
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven na overschrijding indieningstermijn
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De eiser, die in België woont, was slachtoffer van een geweldsmisdrijf op 27 augustus 2010 en had zijn aanvraag pas op 31 december 2021 ingediend, wat meer dan tien jaar na het misdrijf was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet tijdig op de hoogte was van het bestaan van het Schadefonds en dat hij door lichamelijke en psychische klachten niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de overschrijding van de indieningstermijn te rechtvaardigen.
De rechtbank heeft overwogen dat volgens de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven een aanvraag binnen tien jaar na het misdrijf moet worden ingediend, tenzij er sprake is van een geldige reden voor de vertraging. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn klachten hem daadwerkelijk verhinderden om de aanvraag eerder in te dienen. Ook het feit dat hij niet op de hoogte was van de wetgeving werd niet als een geldige reden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.