ECLI:NL:RBDHA:2022:12098
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van kennelijke ongegrondheid met betrekking tot de situatie in Ivoorkust
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een jongvolwassene met de Ivoriaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, waarbij het besluit als kennelijk ongegrond werd gekwalificeerd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Eiser heeft aangevoerd dat hij in de Ivoorkust problemen heeft ondervonden, maar de rechtbank oordeelt dat de gebeurtenissen en problemen die eiser heeft beschreven niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tegenstrijdige en summiere verklaringen heeft afgelegd over de reden van zijn vertrek uit de Ivoorkust, en dat hij niet in staat is geweest om zijn vrees voor terugkeer naar zijn land van herkomst aannemelijk te maken.
De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de rol van de tolk tijdens de gehoren. Eiser heeft verklaard dat hij de tolk goed heeft verstaan en dat er geen miscommunicatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.