ECLI:NL:RBDHA:2022:12096
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen ongegrond verklaard beroep inzake asiel en vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerder ongegrond verklaard beroep inzake asiel. De opposant had beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 12 februari 2020. De rechtbank had op 3 maart 2020 het beroep zonder zitting ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de opposant verzet aangetekend, waarbij hij zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. M.K. Bulthuis. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. [A].
De rechtbank heeft het verzet op 21 juni 2022 behandeld. De opposant betoogde dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep kennelijk ongegrond had verklaard, omdat hij statushouder in Griekenland is en de voorgeschreven procedure voor bescherming in een andere lidstaat niet was doorlopen. Hij stelde dat er onzorgvuldig was omgegaan met zijn situatie en verwees naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2021. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris ten tijde van het bestreden besluit kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ondanks de slechte situatie in Griekenland. De rechtbank concludeerde dat de in verzet overgelegde informatie geen aanleiding gaf om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2022.