Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2022, zijn er twee bestuursrechtelijke geschillen aan de orde. De eerste betreft de verlenging van een visum voor kort verblijf (AWB 20/8221) van eiser, die de Iraanse nationaliteit heeft en op 23 februari 2020 Nederland is binnengekomen. Eiser had verzocht om verlenging van zijn visum, dat oorspronkelijk was verleend tot 21 augustus 2020. Het verzoek werd op 31 juli 2020 positief beoordeeld, maar het bezwaar dat eiser indiende tegen de kennelijk ongegrondverklaring van dit besluit op 12 oktober 2020, werd door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de maximale termijn van 180 dagen voor visumverlenging was bereikt en dat er geen grond was voor verdere verlenging.
Het tweede geschil betreft een terugkeerbesluit en een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod (AWB 20/9432). Eiser ontving op 26 november 2020 een terugkeerbesluit toen hij Nederland wilde verlaten, en op 24 december 2020 werd beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij niet eerder kon vertrekken en dat het terugkeerbesluit terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep in beide zaken ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het inreisverbod inmiddels was opgelegd en dat hiertegen geen rechtsmiddelen waren aangewend.
De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. de Keuning, in aanwezigheid van griffier mr. N.Y. Majoor, en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2022. Eiser heeft de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen tegen de uitspraak met betrekking tot het terugkeerbesluit.