ECLI:NL:RBDHA:2022:12087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
SGR 21/6152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag marktgeld en bezwaarprocedure van markthandelaar

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een markthandelaar, eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, verweerder, over een aanslag marktgeld voor het jaar 2020. Eiser ontving op 30 december 2020 een aanslag voor het innemen van een marktstandplaats. Na het indienen van bezwaar, verklaarde verweerder op 12 augustus 2021 het bezwaar gegrond, maar handhaafde de aanslag met een gewijzigde motivering. Eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank behandelde de zaak op 2 november 2022. Eiser was aanwezig, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser betoogde dat de heffingsambtenaar te lang deed over de behandeling van zijn bezwaar en dat de motivering van de aanslag onduidelijk was. De rechtbank oordeelde dat het bedrag van € 929,42 in de aanslag niet correct was toegelicht, maar dat de heffingsambtenaar het recht had om zijn besluit te heroverwegen zonder dat dit nadelig was voor eiser.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij benadeeld was door het handelen van verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn en is openbaar uitgesproken op 7 november 2022. Partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6152

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Egmond).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2020 (primaire besluit) heeft verweerder eiser een aanslag marktgeld gestuurd voor het jaar 2020 voor het innemen van een marktstandplaats.
Bij besluit van 12 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en met verbetering van de motivering de aanslag van het jaar 2020 gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser, markthandelaar, is het niet eens met de bestreden uitspraak omdat de heffingsambtenaar veel tijd heeft genomen voor de behandeling van zijn bezwaar en de motivering van de aanslag heeft gewijzigd. Eiser betoogt dat hij gehouden is allerlei wettelijke termijnen na te leven en anders daarvan nadeel ondervindt. Hij constateert dat voor een heffingsambtenaar kennelijk andere regels gelden. Ook heeft eiser onduidelijkheid ondervonden in de communicatie.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

2.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat het bedrag van € 929,42 in de aan eiser opgelegde aanslag marktstandplaatsvergunning 2020 niet volgt uit de toelichtende tekst van de aanslag. In de uitspraak op bezwaar is uiteengezet dat het bedrag van € 929,42 juist is, maar dat ten onrechte in de toelichting staat dat rekening is gehouden met het aantal dagen in de periode van 1 januari 2020 tot aan de lockdown op 21 maart 2020 dat eiser afwezig is geweest. Verweerder heeft op grond van een buitenwettelijke coulanceregeling markstandplaatshouders als eiser een tegemoetkoming willen bieden voor de dagen waarop er als gevolg van de lockdown geen gebruik kon worden gemaakt van de standplaats, tussen 21 maart en 20 juni 2020. Deze tegemoetkoming gold niet voor de dagen waarop eiser wel gebruik kon maken van de standplaats, maar zelf heeft besloten om hier geen gebruik van te maken.
3. De bezwaarprocedure is een procedure waarin verweerder zijn besluit volledig mag heroverwegen en een nieuw besluit mag nemen voor zover de bezwaarmaker daardoor niet slechter af is. Dat laatste is hier niet het geval. Het door eiser te betalen bedrag van de aanslag is immers niet veranderd. Alleen de motivering hoe de heffingsambtenaar tot dat bedrag is gekomen is gecorrigeerd. Dat mocht de heffingsambtenaar doen. Het betoog van eiser slaagt niet.
4. Regelmatig betogen eisers dat de betekenis van wettelijke termijnen voor personen anders is dan voor bestuursorganen. Het is juist dat aan wettelijke termijnen voor een natuurlijke persoon als eiser en die voor een bestuursorgaan niet steeds dezelfde betekenis toekomt. Dat is ook niet zo vreemd omdat een bestuursorgaan voortdurend besluiten moet nemen en daarbij steeds tal van belangen tegen elkaar moet afwegen en dus geheel andere bevoegdheden heeft dan een natuurlijke persoon die in beginsel ermee kan volstaan om voor zijn individuele en persoonlijke belang op te komen. Daarmee is niet gezegd dat bestuursorganen wettelijke termijnen niet moeten na leven. Soms bepaalt een regeling in het voordeel van de aanvrager dat met het verstrijken van een beslistermijn een aanvraag moet worden gehonoreerd of dat het orgaan niet langer bevoegd is te beslissen. Wordt op een aanvraag niet tijdig beslist dan kan een belanghebbende het orgaan in gebreke stellen en als desondanks geen beslissing volgt enige tijd later bij de bestuursrechter daartegen beroep instellen. Het bestuursorgaan kan de belanghebbende een dwangsom moeten betalen voor het overschrijden van een beslistermijn. De bestuursrechter kan het orgaan opdragen binnen een bepaalde termijn te beslissen en voor het geval dat ook niet tijdig wordt beslist het orgaan verplichten om aan de belanghebbende een dwangsom te betalen. Een belanghebbende staat dus niet met lege handen bij niet tijdig beslissen.
In deze zaak heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij door het handelen van verweerder bij de aanslag of in de procedure van bezwaar benadeeld is.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.