ECLI:NL:RBDHA:2022:12040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
NL22.19200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Taiwanese nationaliteit te hebben, heeft tegen het besluit van 13 september 2022 beroep ingesteld. Hij betwist de rechtmatigheid van het inreisverbod en stelt dat zijn verdedigingsbeginsel is geschonden, omdat hij niet voldoende gelegenheid heeft gehad om persoonlijke omstandigheden aan te voeren die relevant zouden kunnen zijn voor de beslissing over het inreisverbod.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 30 oktober 2022 een verweerschrift heeft ontvangen van de staatssecretaris. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen vertrektermijn is geboden en dat het inreisverbod onevenredig is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht een inreisverbod heeft opgelegd, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de mogelijkheid gehad om zijn bezwaren te uiten, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19200

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Verbaas).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 30 oktober 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Taiwanese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [Geboortedatum].
2. Eiser is het er niet mee eens dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd. Hij stelt hierbij dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. Eiser voert aan dat het hem niet duidelijk (genoeg) is gemaakt dat hij persoonlijke omstandigheden had mogen opgeven die ertoe hadden kunnen leiden dat het inreisverbod niet zou worden opgelegd. Ook stelt eiser dat hem geen vragen zijn gesteld over eventueel in Nederland verblijvende familieleden of andere persoonlijke belangen waaruit zou kunnen blijken dat een inreisverbod onevenredig zou zijn. Eiser stelt dat hij daardoor hij niet de mogelijkheid heeft gehad zich te verweren. Wanneer hij deze mogelijkheid wel had gehad, had het besluit anders kunnen zijn. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 februari 2016 [1] en een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 september 2013. [2] Daarnaast stelt eiser dat verweerder hem een vertrektermijn had moeten bieden en dat geen inreisverbod had mogen worden opgelegd. Hij stelt dat aan hem nooit eerder een terugkeerbesluit is opgelegd en dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Volgens artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vaardigt verweerder een inreisverbod uit als aan een vreemdeling geen vertrektermijn is geboden op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw. In het geval van eiser heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 62, tweede lid, van de Vw. Reden hiervoor is dat verweerder heeft vastgesteld dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De daartoe door verweerder in het bestreden besluit genoemde gronden zijn door eiser niet betwist, zodat het beroep tegen het onthouden van een vertrektermijn faalt.
4. Verweerder stelt dan ook terecht dat hij was gehouden tot het opleggen van een inreisverbod.
5. Dit is slechts anders indien bijzondere individuele omstandigheden aanleiding geven om hiervan af te zien. Verweerder wijst er in het verweerschrift terecht op dat in het proces-verbaal van gehoor van 13 september 2022 is opgemerkt dat eiser erop is gewezen dat hem een vertrektermijn wordt onthouden en tegen hem een inreisverbod wordt uitgevaardigd en dat hij omstandigheden kan aanvoeren waarom verweerder hier vanaf zou moeten zien.
Uit het proces-verbaal blijkt verder dat verweerder aan eiser vragen heeft gesteld over familieleden en over andere persoonlijke omstandigheden die mogelijk relevant zijn voor de beoordeling van de vraag of een inreisverbod in dit geval achterwege zou moeten blijven. Ook is uitdrukkelijk gevraagd naar ‘overige redenen en/of humanitaire omstandigheden om geen inreisverbod op te leggen’. Eiser heeft dus de mogelijkheid gehad om zijn eventuele bezwaren tegen een inreisverbod duidelijk te maken. Daarnaast heeft eiser geantwoord dat hij de aan hem gestelde vragen heeft begrepen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat zijn belang is geschonden door de wijze waarop hij is gehoord.
6. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.ECLI:EU:C:2013:533.