ECLI:NL:RBDHA:2022:12036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
NL22.17632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Zuid-Afrikaanse homoseksuele man en de afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Zuid-Afrikaanse man, heeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, omdat hij vreest voor vervolging in zijn thuisland vanwege zijn homoseksualiteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, wat eiser heeft aangevochten. Tijdens de zitting op 13 oktober 2022 in Breda heeft eiser zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij in Zuid-Afrika stelselmatig is mishandeld door zijn familie vanwege zijn geaardheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het verleden ernstige schade heeft geleden en dat de staatssecretaris onvoldoende heeft aangetoond dat de situatie in Zuid-Afrika is verbeterd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.17632
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser v-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Campman.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. Op 5 november 2021 heeft eiser een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en hierdoor problemen ondervindt in Zuid-Afrika. Nadat eiser zijn geaardheid aan zijn familie heeft geopenbaard, is hij stelselmatig fysiek en mentaal mishandeld. Eisers ooms maken deel uit van georganiseerde misdaad binnen de taxi- industrie in Zuid-Afrika. In 2013 hebben zij eiser laten overbrengen naar een gesloten psychiatrische afdeling, waar eiser zou zijn behandeld voor zijn geaardheid. Eiser heeft sinds 2018 alleen nog contact met zijn oudste zus. De andere contacten met de familie heeft hij verbroken. Naar aanleiding van de brand in eisers woning in oktober 2021, heeft hij Zuid-Afrika verlaten. Eiser vreest bij terugkeer opnieuw voor mishandelingen door zijn ooms.
1. Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Geaardheid;
Problemen naar aanleiding van geaardheid.
3. In het besluit van 19 november 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.2 Verweerder heeft in dit besluit alle relevante elementen geloofwaardig geacht. Verweerder heeft echter deze elementen onvoldoende zwaarwegend geacht om te kunnen spreken van gronden voor het vluchtelingschap. Deze elementen betreffen volgens verweerder persoonlijke en incidentele gebeurtenissen waarvoor eiser bij terugkeer bescherming van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten kan inroepen. Dit besluit is op 21 december 2021 vernietigd door de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem.3
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit de asielaanvraag van eiser opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond. Voor de beoordeling over vluchtelingschap verwijst verweerder naar het eerdere besluit van 19 november 2021. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.4 Tot slot heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat eiser zich opzettelijk heeft ontdaan van zijn paspoort.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij heeft hiertegen aangevoerd dat hij bij uitzetting naar Zuid-Afrika wel een reëel risico loopt op ernstige schade. Hij zal bij terugkeer wederom te maken krijgen met ernstig geweld en discriminatie. Het psychisch lijden door toedoen van eisers familie, de opeenstapeling van gebeurtenissen en de stelselmatige schending van mensenrechten waarvoor de autoriteiten hem niet kunnen beschermen kunnen volgens hem worden aangemerkt als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.5 Daarbij blijkt uit de in de zienswijze overgelegde informatie dat er sprake is van maatschappelijke discriminatie van homoseksuelen in Zuid-Afrika. Homoseksuelen krijgen hierdoor niet de bescherming die zij nodig hebben. Verder heeft verweerder de asielaanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond, nu eiser een verschoonbare reden had om zijn paspoort te vernietigen en stukken heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit alsnog aannemelijk te maken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Uit paragraaf C1/4.1 van de Vc6 en werkinstructie 2014/10 volgt een beoordelingskader voor verweerder voor de inhoudelijke beoordeling van een asielrelaas. De eerste stap in deze beoordeling is het identificeren en vaststellen van de relevante elementen van het asielrelaas. De tweede stap is deze relevante elementen op de geloofwaardigheid beoordelen. Vervolgens beoordeelt verweerder of de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar zijn land van herkomst te wachten staat,
2 Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
4 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5 Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
6 Vreemdelingencircula ire 2000.
aannemelijk zijn.7 Verweerder dient te beoordelen of deze vermoedens een aannemelijk gevolg zijn van de geloofwaardige elementen, afgezet tegen de actuele informatie uit objectieve bronnen over de situatie in het land van herkomst. Van belang is het feit dat de vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of hiermee rechtstreeks is bedreigd. Dit is een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging gegrond is en er een reëel risico is op schending van artikel 3 van het EVRM. Dit is anders indien er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of schending van artikel 3 van het EVRM zich niet opnieuw zal voordoen. Bijvoorbeeld indien eerdere daders niet meer aanwezig zijn in het land van herkomst of indien de situatie in het land van herkomst in aanzienlijke mate is verbeterd. De bewijslast ligt in dit geval bij verweerder.8
7. Uit de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2021 volgt dat de relevante elementen door verweerder geloofwaardig zijn geacht. Hiermee staat in rechte vast dat eiser vanaf 2008, het moment dat hij openlijk is uitgekomen voor zijn geaardheid, tot 2018, het definitief verbreken van de contacten met zijn familie, jarenlang stelselmatig ernstig psychisch en soms fysiek is mishandeld. Ook staat vast dat eiser in 2013 tegen zijn wil is overgebracht naar een psychiatrische afdeling en dat eiser in 2019 vier keer tevergeefs aangifte heeft gedaan bij de politie van zijn gestolen auto. Verder staat vast dat op
15 oktober 2021 de woning van eiser in brand is gestoken. Gelet op de uitspraak van de rechtbank staat tot slot vast dat deze mishandelingen en bedreigingen zijn aan te merken als ernstige schade dan wel bedreiging met ernstige schade.9
8. Verweerder stelt zich in het voornemen op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting vreest voor een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.10 Volgens verweerder dient eiser zelf deze vrees aannemelijk te maken en voldoende te concretiseren.11 Met deze overwegingen doet het de rechtbank voorkomen dat verweerder de bewijslast ten onrechte bij eiser neerlegt. Verweerder heeft ter zitting verduidelijkt dat met de bewoording in het voornemen en het bestreden besluit niet is beoogd de bewijslast bij eiser neer te leggen. Verweerder stelt dat uit nieuwe informatie is gebleken dat de situatie in Zuid-Afrika dusdanig is verbeterd dat eiser niet hoeft te vrezen bij terugkeer. Verweerder verwijst hiervoor naar een rapport van het USDOS12 en Human Rights Watch.13
9. Uit deze vrij recente bronnen blijkt volgens de rechtbank niet zonder meer dat de situatie in Zuid-Afrika in aanzienlijke mate is verbeterd. Zo blijkt uit het document van USDOS dat LHBTI-ers in Zuid-Afrika kwetsbaar zijn voor geweldsdelicten door de anti- LHBTI-houding binnen de gemeenschap en de politie, en dat deze anti-LHBTI houding effect heeft op de manier waarop de South Africa Police Service omgaat met aangifte van LHBTI-ers.14 Uit het document van Human Rights Watch volgt dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten geen betekenisvolle verbeteringen hebben doorgevoerd om sociale en economische rechten te bevorderen. Hieruit volgt ook dat LHBTI-ers geen overheidssteun
7 Zie ook werkinstructie 2014/10, paragraaf 4.1, onder de vijfde stap.
8 Zie ook artikel 31, vijfde lid, van de Vw.
9 ECLI:NL:RBNHO:2021:11852, rechtsoverweging 4.3.
10 Pagina 3, voornemen van 25 april 2022.
11 Pagina 4, beschikking van 30 augustus 2022.
12 Jaarrapport US Department of State van 30 maart 2021.
13 Human Rights Watch world report 2022-South Africa.
14 Pagina 26, jaarrapport US Department of State van 30 maart 2021.
krijgen tijdens de COVID-19 pandemie en dat er in 2021 minstens 19 moorden zijn gepleegd op personen van de LHBTI-gemeenschap. Verder overweegt de rechtbank dat de verwijzing van verweerder naar openbare informatie uit 2017 en 2018 zonder nadere motivering niet als onderbouwing kan dienen van de stelling dat de situatie sinds de incidenten in aanzienlijke mate is veranderd. Hieruit blijkt namelijk geen wijziging van de situatie sinds de incidenten in 2018, dan wel in 2019 en 2021. Verweerder heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de ernstige schade bij terugkeer zich niet opnieuw zullen voordoen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aan zijn bewijslast heeft voldaan. Daarbij roept de rechtbank in herinnering dat het niet aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij gevaar loopt bij terugkeer, maar dat verweerder de bewijslast draagt om te onderbouwen dat eerdere schending van artikel 3 van het EVRM zich niet opnieuw zal voordoen.15
11. Gelet op het voorgaande mist het bestreden besluit een deugdelijke motivering op grond van artikel 3:46 van de Awb.16 De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder moet binnen acht weken een nieuw besluit op de asielaanvraag nemen met inachtneming van deze uitspraak. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet meer toe.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,- (vijftienhonderd en achttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
15 Zie ook Werkinstructie 2014/10 en artikel 31, vijfde lid, van de Vw.
16 Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR23120956

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.