ECLI:NL:RBDHA:2022:12031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
NL21.20231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Ceylan, tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Turkse nationaliteit, had op 30 maart 2021 bezwaar ingediend tegen een besluit van 23 februari 2021, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier was ingewilligd. Verweerder verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding, omdat volgens verweerder de bezwaartermijn was verstreken. Eiser betoogde dat de bezwaartermijn pas begint te lopen na de ontvangst van het verblijfsdocument, dat hij op 4 maart 2021 had opgehaald. De rechtbank oordeelde dat de brief van 23 februari 2021 als een besluit moet worden aangemerkt, waardoor de bezwaartermijn inderdaad pas na de bekendmaking van dit besluit begint te lopen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, gezien het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule in het besluit en de gebruikelijke praktijk van verweerder. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en verweerder werd opgedragen het griffierecht en de proceskosten aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.20231
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 februari 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier ingewilligd en hem in het bezit gesteld van de gevraagde vergunning, geldig van 18 februari 2021 tot 22 april 2022.
In het besluit van 2 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het tegen het primaire besluit gerichte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981.
2. Eiser heeft op 30 maart 2021 een bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit. Verweerder heeft dit besluit niet ontvankelijk verklaard omdat volgens verweerder tot 23 maart 2021 bezwaar kon worden ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
3. Bij brief van 24 maart 2022 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser meegedeeld dat de geldigheidsduur van de verleende vergunning wordt herzien en bepaald op de periode 18 januari 2021 tot 22 april 2027.
4. Tussen partijen is in geschil of het bezwaar van 30 maart 2021 tijdig is ingediend en of verweerder dit bezwaar niet ontvankelijk heeft mogen verklaren.
5. Eiser voert aan dat het in dergelijke gevallen gebruikelijk is dat pas na de ontvangst van het verblijfsdocument bezwaar kan worden gemaakt en dat de daarvoor geldende bezwaartermijn dan pas gaat lopen. Eiser heeft het verblijfsdocument op 4 maart 2021 opgehaald, zodat tot 1 april 2021 bezwaar kon worden gemaakt. Het bezwaar is dus tijdig ingediend, aldus eiser.
6. De rechtbank stelt vast dat in de brief van verweerder van 23 februari 2021 onder meer het volgende is vermeld:

Ik kan u meedelen dat de IND uw cliënt een verblijfsvergunning zal verlenen en dat het inreisverbod van 31 maart 2020 zal worden opgeheven”.
7. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze passage, deze brief kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De inhoud van deze brief is immers gericht op het rechtsgevolg dat aan eiser een verblijfsvergunning wordt verleend.
8. Omdat deze brief aldus wordt aangemerkt als een besluit, houdt dit in dat na de bekendmaking van dit besluit een bezwaartermijn begint te lopen. De rechtbank stelt echter vast dat in het besluit geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat in vergelijkbare gevallen in een dergelijk besluit een passage is opgenomen dat pas bezwaar kan worden ingediend na de ontvangst van het verblijfsdocument, en dat bezwaarschriften die zij in het verleden heeft ingediend na ontvangst van een dergelijk besluit door verweerder niet ontvankelijk zijn verklaard met het argument dat ze prematuur zijn ingediend. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen en stelt vast dat in het besluit van 23 februari 2021 ook een mededeling over het later kunnen indienen van bezwaar ontbreekt.
9. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het bezwaarschrift is ingediend na het verstrijken van de bezwaartermijn, maar dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank wijst hierbij op het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule in het besluit van 23 februari 2021 en de bij verweerder kennelijk bestaande uitvoeringspraktijk om de uitreiking van het verblijfsdocument aan te merken als het moment waarop een bezwaartermijn aanvangt. Verweerder had het bezwaar van eiser van 30 maart 2021 daarom niet niet ontvankelijk mogen verklaren.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Hierdoor valt de procedure terug in de bezwaarfase. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard dat eiser door het nieuwe besluit van 24 maart 2022 inmiddels inhoudelijk heeft bereikt wat hij wil, zodat hij bij deze bezwaarfase geen inhoudelijk belang heeft en de rechtbank kan beslissen over de proceskosten in bezwaar.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding aan eiser betalen. De vergoeding wordt
met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3.0 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.149-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.149,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 mei 2022

Documentcode: [nummer]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.