In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Ceylan, tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Turkse nationaliteit, had op 30 maart 2021 bezwaar ingediend tegen een besluit van 23 februari 2021, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier was ingewilligd. Verweerder verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding, omdat volgens verweerder de bezwaartermijn was verstreken. Eiser betoogde dat de bezwaartermijn pas begint te lopen na de ontvangst van het verblijfsdocument, dat hij op 4 maart 2021 had opgehaald. De rechtbank oordeelde dat de brief van 23 februari 2021 als een besluit moet worden aangemerkt, waardoor de bezwaartermijn inderdaad pas na de bekendmaking van dit besluit begint te lopen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, gezien het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule in het besluit en de gebruikelijke praktijk van verweerder. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en verweerder werd opgedragen het griffierecht en de proceskosten aan eiser te vergoeden.