ECLI:NL:RBDHA:2022:12028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
NL21.18845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.T.W. van Dijk, had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Het primaire besluit dateert van 15 juli 2021, en het bestreden besluit, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, is van 5 november 2021. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 april 2022 behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was, maar verweerder niet. De rechter overwoog dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening alleen kan worden verkregen hangende de bodemprocedure. Aangezien het beroep in de hoofdzaak (zaaknummer NL21.18844) gegrond was verklaard, was er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. Het verzoek werd dan ook afgewezen.

Verzoeker kreeg wel een proceskostenvergoeding toegewezen, omdat zijn beroep gegrond was verklaard. De voorzieningenrechter bepaalde dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- moest vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 759,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 19 mei 2022, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18845
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van verzoeker om een vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd regulier voor verblijf bij partner afgewezen.
In het besluit van 5 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder een tegen dit besluit gericht bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, tezamen met de zaak NL21.18844, op 20 april 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een voorlopige voorziening alleen worden verkregen hangende de bodemprocedure.
2. Bij uitspraak van heden (zaaknummer: NL21.18844) van deze rechtbank is het beroep dat door verzoeker is ingediend gegrond verklaard. Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. Om die reden zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
3. Omdat het beroep gegrond is verklaard, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding aan eiser betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt
berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1.0 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 759,-.
4. De voorzieningenrechter bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden, omdat het beroep gegrond wordt verklaard.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 mei 2022

Documentcode: [nummer]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.