ECLI:NL:RBDHA:2022:12019

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
NL22.7879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Tunesische vreemdeling en de beoordeling van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Tunesische vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D.W.M. van Erp, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser van Tunesische nationaliteit is en dat hij op 3 mei 2022 in bewaring is gesteld. Tijdens de zitting op 16 mei 2022 heeft de eiser betoogd dat de zware gronden voor de bewaring niet voldoende waren onderbouwd en dat hij rechtmatig verblijf had omdat er beroep was ingesteld en een voorlopige voorziening was aangevraagd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zware gronden onder 3c en 3i feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn, en dat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Staatssecretaris niet had hoeven volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, ondanks de psychische problemen van de eiser. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.7879
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lofti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1999] .
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die
niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid; 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Ten aanzien van de zware grond onder 3c stelt eiser dat de feitelijke juistheid niet wordt bestreden, maar dat het feit dat eiser niet direct is vertrokken geen reden is om te veronderstellen dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrekt. Eiser heeft Nederland namelijk niet direct hoeven te verlaten omdat er beroep was ingesteld en een voorlopige voorziening was aangevraagd. Hierdoor had eiser rechtmatig verblijf en werd de vertrektermijn opgeschort. Zonder nadere motivering is deze grond daarom niet begrijpelijk en kan deze niet ten grondslag liggen aan de maatregel van bewaring. Over de zware grond onder 3i stelt eiser dat in het gehoor voor inbewaringstelling van 3 mei 2022 staat dat hij wel wil meewerken aan zijn vertrek naar Tunesië, maar dat hij niet wil terugkeren omdat hij dan op straat moet leven. Eiser zegt dus dat als hij moet terugkeren naar Tunesië hij welmee wil werken. Deze grond is daarom ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.
4. Volgens vaste rechtspraak3 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden van de maatregel van bewaring volstaan met de toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3c en 3i feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De asielaanvraag van eiser is namelijk op 25 februari 2022 afgewezen, waardoor hij Nederland direct moest verlaten. Op 8 april 2022 is op het beroep beslist, hierdoor heeft eiser geen rechtmatig verblijf meer in Nederland. Hij had daarom Nederland direct moeten verlaten, dat heeft eiser niet gedaan. Verder heeft eiser in het gehoor voor inbewaringstelling van 3 mei 2022 het volgende verklaard:
“(…). V: Klopt het dat u in eerder verhoor bij de DT&V hebt aangegeven dat u niet terug
wilt naar Tunesië?
A: Het klopt. Ik wil niet terug.
V: Wilt u nu wel terug naar Tunesië?
A: Nee. Ik heb daar niets meer te zoeken. Ik heb niemand meer daar in Tunesië. V: Werkt u mee aan uw vertrek naar Tunesië?
A: Ja. Maar ik wil nu niet terugkeren naar Tunesië. Ik wil terug naar Haarlem. Mijn spullen liggen nog thuis. (…).”
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
Hieruit blijkt dat eiser meerdere malen heeft gezegd dat hij niet wil terugkeren naar Tunesië. Dat eiser heeft gezegd dat hij wil meewerken aan zijn vertrek naar Tunesië maakt dit niet anders, hij zegt daarna namelijk direct dat hij niet terug wil keren naar Tunesië. Dit is ook de stelling die eiser steeds herhaalt waaruit verweerder mag afleiden dat eiser geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
5. De zware gronden onder 3c en 3i zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet en de overige geschilpunten over de gronden van de maatregel van bewaring behoeven daarom geen bespreking.
Lichter middel
6. Eiser stelt verder dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de inbewaringstelling. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring alleen verwezen naar de gronden van de maatregel van bewaring. Deze motivering kan niet volstaan, omdat een deel van de gronden niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd kan worden. Daarbij komt dat eiser in het kader van het lichter middel heeft verklaard dat hij gek wordt als hij weer vast komt te zetten. Eiser is in de war en kampt met psychische problemen. Het is daarom niet bevorderlijk om hem in bewaring te stellen. Eiser heeft in het gehoor voor inbewaringstelling van 3 mei 2022 ook gezegd dat hij zich aan een meldplicht zal houden. Verweerder geeft eiser niet de mogelijkheid om dit ook daadwerkelijk te doen.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Op 2 mei 2022 stond een vertrekgesprek voor eiser gepland, daar is hij niet verschenen. Verder volgt uit de zware gronden onder 3c en 3i al het significante risico op onttrekking. Verweerder heeft daarom kunnen volstaan met een verwijzen naar de gronden en de motivering van deze gronden in de maatregel van bewaring. Verder heeft verweerder ook in de motivering van het lichter middel meegewogen dat eiser heeft gezegd dat hij gek wordt en dood wil gaan als hij weer in bewaring wordt gesteld. Voor zover eiser daarmee bedoelt dat verweerder rekening had moeten houden met de medische en psychische toestand van eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder daar voldoende rekening mee heeft gehouden. In dit kader heeft verweerder namelijk overwogen dat er observatiecellen zijn waar voldoende toezicht op eiser kan worden gehouden. De veiligheid voor het leven en de gezondheid van eiser is hiermee voldoende gewaarborgd. Ook is vermeld dat in het detentiecentrum gespecialiseerde zorg aanwezig is. Tegen deze achtergrond heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 mei 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.