ECLI:NL:RBDHA:2022:12006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
21/1746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling proceskosten in bestuursrechtelijke zaak na intrekking beroep

In de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de rechtbank Den Haag op 28 juli 2022 uitspraak gedaan. Verzoekster had in een brief van 7 januari 2021 informatie ontvangen over de aflossing van een openstaande schuld aan het college. In het daaropvolgende besluit van 15 februari 2021 verklaarde verweerder het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld, maar dit beroep werd ingetrokken na tegemoetkoming door verweerder. Verzoekster verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten, waarop verweerder geen bezwaar maakte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep was ingetrokken omdat verweerder tegemoet was gekomen aan verzoekster. Op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoekster recht heeft op een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 1.300,-, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Verzoekster heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1746

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. O.H.G. Daane Bolier),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

In de brief van 7 januari 2021 heeft verweerder informatie verstrekt over hoe de openstaande schuld van verzoekster aan het college kan worden afgelost.
In het besluit van 15 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Voorafgaand aan de zitting is de rechtbank gebleken dat verzoekster het beroep wegens tegemoetkoming door verweerder heeft ingetrokken met het gelijktijdige verzoek verweerder te veroordelen in de gemaakt proceskosten. Verweerder heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten.
Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft niet plaatsgevonden nu partijen kort voor de zitting (gemotiveerd) hebben aangegeven niet te zullen verschijnen.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden aanleiding het verzoek om een proceskostenveroordeling gegrond te achten.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt zij op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.300,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
4. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.300,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.